zaterdag 7 juni 2025

JAVA. EERSTE DEEL. 1934. ( DEEL 7.)

 

JAVA IN DE KOLONIALE PERIODE

GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.

                                         DEEL 7.



JAVA.....


       VII. DE GREBEG MAULUD EN HET ZUIDERSTRAND (VERVOLG).

IN DE KRATON.

Intussen heeft zich ook binnen in de kraton allerlei ceremonieel afgespeeld. het vorstenverblijf van de kraton is in verschillende op elkaar volgende ommuurde open ruimten verdeeld. Binnen de laatste ruimte bevindt zich de bangsal kentjdnd, een statige groots opgezette pendapa, een open ontvangstzaal zonder muren met wit-marmeren vloer en overdekt door een vierkant piramide vormig dak, dat in het midden steil oploopt en door vier rijen van in concentrische vierkant geplaatste houten palen wordt gedragen. Het piramidaal hoog oplopende middengedeelte , samengesteld uit met verguld snijwerk versierde balken, rust op de rijk versierde en met gouden lofwerk bedekte vier middelste en hoogste zuilen. In deze bangsal kentjand, de "gouden troonzaal", zal de ontmoeting plaats vinden tussen de sultan en de gouverneur wanneer de laatste de vorst straks geluk komt wensen met de geboortedag van de Profeet op de twaalfde van de maand Mulud.


                                     ( "Gouden troonzaal" van de Kraton in de 20e eeuw.)

 Reeds staan de verschillende pradjurit-korpsen van de lijfwacht van de sultan voor de troonzaal in orde van parade opgesteld, en kort daarop verschijnt de vorst zelf, voorafgegaan door een paar vrouwen van adel en gevolgd door verschillende manggungs, meisjes van stand welke de sleep van de 's vorsten dodot en zijn ampilan dragen. Voor de troonzaal zit, een bronzenbeeld gelijk, de vorstelijke  pajunghouder met de geopende song-song kentjdnd, de gouden pajung, de enigste trouwens, welke hier geduld wordt. Op een wenk van de vorst, die op zijn troon plaats heeft genomen begeven twee vrouwelijke kratonbeambten zich naar de kratoningang, waar zij aan de rijksbestuurder de opdracht overbrengen om de gouverneur te laten weten, dat alles voor zijn ontvangst gereed is.
Bijna ogenblikkelijk daarop steken twee regenten als gandeks. vorstelijke boodschappers, in het volle besef van hun waardigheid in statige gang tussen de rijen erewachten doorlopende, het alun-alun-plein over en begeven zich naar de gouverneurswoning.


Nadat zij de trappen hebben beklommen, worden zij in de open voorgalerij door de vertegenwoordiger van het Nederlands gezag ontvangen, en staan in licht gebogen houding, de armen voor het lichaam afhangende, de duim van de rechterhand naar vorengericht, brengt een van hen het bericht over.
Het hoofd van het Paku Alamse huis, autoriteiten en notabelen hebben zich intussen van te voren in de woning van de gouverneur verzameld, auto's en rijtuigen staan voor het vertrek gereed, en terwijl een dichte menigte zich langs de weg en tot zelfs in de voorhof van de kraton verdringt, terwijl alle gamelans weerklinken, rijdt de stoet tussen de erewachten door naar de kratoningang.


Vooraan, tot aan de beide grote waringin -bomen in het midden van het alun-alun-veld, bestaat de erewacht uit een voortzetting van de gelederen pradjurit arahan langs de hoofdweg; voorbij de waringin-bomen (waringin kurung) is de weg afgezet door het tot de vorstelijke behorende korps wird brddjd in de schilderachtige , fantastisch rood en witte uniform.

(Waringin = Indische vijgenboom, Ficus Benjamini Kurung hier in de betekenis van omrasterd. Beide waringins zijn enigzins bizar als twee enorme, dikke cirkelschijven, in de vorm van twee reusachtige pajungs gesnoeid. De waringin als vertegenwoordiger van de heilige bodhi-boom van de Boeddhisten heeft ook voor de tegenwoordige Mohammedaanse Javanen zijn sfeer van heiligheid behouden.)

DE PLECHTIGE ONTVANGST.

Wanneer het gezelschap bij de trap van het verhoogde terras bij de ingang van de kraton, is uitgestapt, en verder onder geleide van de beide gandeks, langs de verschillende kraton pleinen en door drie opeenvolgende poorten naar de bangsal kentjdnd wandelt, ontplooit zich voor hun ogen een veelkleurig oosters paradebeeld. Erewachten in kleurige uniformen, gewapend met lansen, pieken en geweren en met tamboers , hoornblazers en fluiters op de vleugel, geven de verschuldigde eerbewijzen door het presenteren van de wapens en het geven van signalen op trommen en hoorns. Bij aankomst op het srimenganti-plein, de laatste ruimte voor die van de bangsal kentjdnd, wacht de bezoekers een tafereel van Javaanse voornaamheid, zoals men alleen in de Vorstenlandse hoven kan aantreffen. Hier hebben zich alle prinsen van vorstelijke bloede en de regenten onder leiding van de kroonprins of de oudste broer van de sultan zich verzameld, om de bezoekers namens de sultan te ontvangen. Wel is waar zijn ook hier op de achtergrond nog de bonte kleuren van de lijfwachtuniformen zichtbaar, maar toch niet meer dab als een soortomlijsting van het uitgelezen gezelschap van de Javaanse adel, dat op hoffelijke wijze de gasten ontvangt en hen naar de bangsal kentjdnd geleidt. Na de begroeting tussen de gouverneur en sultan nemen beide een ogenblik plaats te midden van de eerbiedig rondom neergehurkte hofhouding en volgt kort daarna de optocht naar de setinggil, het reeds genoemde, overdekte terras bij de ingang van het vorstenverblijf.
In deze kraton omgeving met zijn Javaanse hofwereld tekent zich het typisch beeld van een merkwaardige mengeling van Indisch en Westers ceremonieel eens te duidelijker af.

Enerzijds de overheersende  Javaanse sfeer, de gamelanmuziek, de Javaanse prinsen en de Javaanse adel, allen in nationale galakledij met glanzen witte hoofddeksels, kuluk, en de smaakvol geplooide en breed afhangende kain dodot van fraai artistiek batikwerk: de pronk van de sultan en de prinsen± de diamanten en juwelen, welke schitteren in de kunstzinnig bewerkte krisgevesten, die links op de rug boven de gebatikte dodots uitsteken, en in de zwarte kammen, die achter de kuluks in de donkere haarwrong zijn gestoken; de gouden rijkssierraden, de vorstelijke upatjard, die door acht manggungs, adellijke meisjes van de hofhouding, op zijden kussens voor de sultan worden uitgedragen, en waarboven de begeleidende pajungdragers de gele pajungs uitgespreid houden; de ampilan, de vorstelijke gebruiksvoorwerpen, welke de sultan als waardigheidsteken worden nagedragen: de gouden troonzetel, dampar kentjdnd, de voetenbank, tjantjadan, de gouden kom met gouden waterkruik, peturasan. de met goud beslagen boog, gendewd, enz. en de typische halsband. samir, welke al deze draagsters en bewaarders van de vorstelijke oepdtjdrd's, lijfstukken, en ampilan als dienstteken voor de schouders hebben afhangen.

Pradjurit bugis.
Anderzijds, een vreemd contrast vormend met alles hier binnen de oude kratonmuren te zien is, de Europese ambtenaren, officieren en notabelen in hun ceremoniële zwart laken dracht: de gouverneur met steek en degen en goud gegalonneerde galakleding in de optocht gearmd lopend met zijn "jongere broeder" de sultan, de Europese officieren, evenals het hoofd van het Paku Alamse huis in hoofdofficiersuniform, in groot tenue, de Europese notabelen in rokkostuum, de ouderwets westerse uniform van enkele van de pradjurit-korpsen, vooral van de prajurit bugis, de Nederlandse commando's bij de exercities van deze miniatuur-korpsen en de eresalvo's met hun oude trompladers. De ruime oppervlakte van de setinggil is spoedig geheel in beslag genomen. Sultan en gouverneur zitten in het midden van de achterste zijde op de beide ereplaatsen naast elkaar en langs de beide aangrenzende zijden volgens rang en stand ambtenaren, officieren, notabelen, prinsen, regenten en leden van de hofhouding. Dan begint het ceremonieel, waarvan de vertoning ook bestemd is voor de dichte menigte, die zich op de alun alun voor de setinggil heeft verzameld.

Punctueel 20 minuten over tien begint de parademars van de verschillende pradjurit-afdelingen; het keurkorps, de uit de oudste tijden daterende  pradjurit njutra zuiver iJavaans in kleding, bewapening en het gebruik van Javaanse commando's, heeft zich als een troonwacht rechts en links van de setinggil opgesteld; trommen, bekkens en blaasinstrumenten weerklinken en achtereenvolgens trekken de overige pradjurit-korpsen langs de setinggil in parade naar de alun alun op. Voor deze oosterlingen mist het begrip parademars volkomen het stramme van de westerse paradepas, en zo passeren allen dan ook in een langzame, statige gang, de keurkorpsen met half doorgezakte knieën wijdbeens hun langzame danspassen makende, waarbij ook de bewegingen van het hoofd en armen dezelfde cadans volgen. (plaatje linksboven).

Het desavolk buiten staat in volle bewondering naar de naderende troepen te kijken en verdringt zich om niets van de kleurrijke uniformen en de defilerende afdelingen te missen. De gestileerde danspassen, de mystieke namen van de ouderwetse, fraai  bewerkte statiepieken, de lange snoeren melati- en andere bloemen, waarmee de wapens en de rood beschilderde lederen patroontassen, bandeliers en scheden zijn behangen, dit alles roept bij de duizenden kijklustigenherinneringen wakker aan de heldenverhalen uit de wajang. En de klassieke, aan het heldendicht Ramajana ontleende namen, in gebruik bij het aan tradities rijke korps njutrd, komen daarbij de fantasie van de Javaanse toeschouwers te hulp. Evenals in het oude Hindoe-epos is ook dit korps njutrd in twee hoofdafdelingen onderscheiden: de keteks, het apenleger, en de boetd's, het leger van de reuzen van het eiland Langka (Sri Lanka). De luitenant-aanvoerder, pandji van de ketek's heet, evenals in het Ramajana Sugriwd, en de luitenant van de boetd's Rawand. Ook de dragers van pijlenkokers, Wanengbdjd, en de vaandrigs, Adisurd, hebben namen aan de oude heldendichten  ontleend.


DE GUNUNGANS.


Zodra de laatste pradjurit-afdelingen de kraton hebben verlaten, verschijnen onder het aanzwellen van gamelanmelodiën, de gunugansd, het glanspunt van deze dag.
Aan het hoofd weer een optocht van kraton-beambten en andere die allen hun uiterste best doen, met gelijkmatige, nog fraaiere danspassen dan de zojuist gepasseerde pradjurits, de komst van de gununans luister bij te zetten.
Deze gunungans zijn fraai versierde spijsbergen, welke de sultan op dergelijke grote feestdagen aan zijn onderdanen ten geschenke geeft. Iedere gunungans op zich zelf is een ongeveer twee meter hoog, kegelvormig  bouwstuk, dat uitwendig kunstig opgebouwd is tot een soort kleurrijke, reuzen bloemenkegel, echter samengesteld uit tietallen soorten van gebakjes, koekjes, versnaperingen enz. smaakvol gegarneerd met kleurige vruchten, paarse eierplant, rode pepers, eendeneieren en groene trossen van peulen, en welke inwendig nog grote hoeveelheden rijst- en vleesgerechten met toespijzen herbergt.

Opgesteld op een grote platte bak, wordt het gevaarte door enige tientallen koelies op de schouders gedragen; en zo passeren onder begeleiding van voortdurend wisselende gamelanmelodiën een twintigtal van deze spijsbergen, om, steeds voorafgegaan door de danspasd voortschrijdende bupati's en panewu's naar de alun alun te worden gevoerd.
Aan de weerszijden van de gunungans lopen begeleiders, gewapend met lange gevorkte stokken, die er voor zorgen, dat de hoge spijskegels gedurende de mars niet kunnen omvallen, en tussen de gunungans dragen nog tientallen koelies manden vol rijst en dendeng (kleine lapjes gekruid, gedroogd vlees). Het einddoel van deze stoet is de grote moskee aan de alun alun, maar alvorens daar aan te komen, moet de stoet eerst nog tussen aan de wegkant opgestelde prajurit-korpsen passeren. Daar waar de eerste gunungans verschijnen, gaan de geweren omhoog, een salut-salvo ratelt over het alun alun veld, andere salvo's en het gedonder van het geschut van het fort Vredenburg volgen, en het ogenblik, waarop al de smakelijke lekkernijen verdeeld zullen worden, nadert.

Weer worden twee gandeks door de sultan afgevaardigd, thans naar de rijksbestuurder, aan wie de volgende last wordt overgebracht: "Raden Adipati Danuredja, de vorst beveelt u de vorstelijke offergaven, de spijsbergen van grebeg Mulud, naar de grote moskee te begeleiden , met de vorstelijke prinsen en alle regenten en wanneer dat geschied is, doet u de de pangulu bidden om bestendigheid van de vorstelijke kraton, het heil van de vorstelijke regering, lengte van de vorstelijke leeftijd en welvaart en vrede voor het rijk. Als het gebed gedaan is, zult u de offergaven gelijkelijk onder de rechthebbenden verdelen".
het gebed van de pengulu, de mohammedaanse moskee beambte, onder wiens leiding de godsdienstige plechtigheden plaats hebben, is spoedig  afgelopen, waarna eindelijk de uitreiking van de gunungans  aan de prinsen en regenten volgt, die de spijzen en lekkernijen aan hun ondergeschikten laten uitdelen.


Het is algemeen bekend, welk een ruime plaats in geheel Indië het houden van offermaaltijden en het aanbieden van offerspijzen aan goden en voorouder inneemt, en zo ligt het in de rede in deze gunungans-ceremonie een in grote stijl gehouden overblijfsel van dergelijke algemene spijsoffers te zien. Ook tegenwoordig nog veronderstelt de eenvoudige desaman in de resten van deze overvloedige spijsbergen een vruchtbaarheid en overvloed brengende kracht: als hij een al is het nog zo minimaal stukje aan overvloed deze gunungans heeft weten machtig te worden. Dat wordt dan o0ok zorgvuldig bewaard en mee naar het dorp genomen om gedurende het groeien en rijpen van de rijst op de galengans te worden gelegd ten einde daardoor de vruchtbaarheid van de akker te vermeerderen.

GALENGANS IN DE LANDBOUW.

*In het context van rijstvelden in Indonesië, waaronder Java, zijn "galengans"kleine daken op dijken die gebruikt worden om water om te leiden en te beheren.
* Ze helpen voorkomen van erosie en het creëren van een meer gelijkmatige waterverdeling in het land.
* Er zijn verschillende soorten galengans, waaronder grotere die de grenzen van landbezit aangeven en kleinere die helpen bij het bereiken van het midden van het veld.
Ten slotte gaan ook de heilwensen, die nog worden uitgesproken, de optocht van de sultan met zijn gasten terug naar de bangsal kentjdnd en tot besluit het afscheid van de gouverneur en de andere gasten nog met het nodige ceremonieel gepaard.
Grebegs als deze worden te Surakarta drie maal per jaar gevierd, behalve de hier beschreven grebeg Mulud ter ere van de geboortedag van de Profeet op de twaalfde dag van de derde maand (Mulud) 
hebben nog twee van dergelijke grebegs plaats. ook deze beide feesten vallen op een Mohammedaanse feestdag. De ene, de grebeg Puwdsd, dient ter viering van het einde van de grote vasten gedurende de maand Puwdsd, en valt op de eerste dag van de volgende maand Sawal. De andere, de grebeg Besar wordt gevierd op de tiende dag van de twaalfde maand Besar ter ere van de grote dag van de pelgrims, die dan het graf van de Profeet te Mekka bezoeken.


ZUIDERSTRAND.

RATU LARA KIDUL.

Een blik in een rustiger omgeving, één van de talrijke lang uitgerekte en uitgebreide desa"s, welke zich langs de dichtbevolkte zuidkust van Bagelen uitstrekken. Het is een zwoele  west-moesson avond en onder het dichte bladerdak van de kokospalmen, vruchtbomen en bambu-bossen dat zich overal deze desa's uitstrekt, is het pikdonker. Slechts op enkele plekken twinkelt een klein stukje van de sterrenhemel tussen het bladerdek door. Zo nu en dan verraadt het gemurmel van gedempte stemmen, dat hier en daar, in de donkere schaduwhoeken van de reusachtige bambustoelen, de verspreide desahuisjes verscholen liggen, die ook inwendig een allerbescheidenste verlichting hebben. Een enkel flakkerend lichtje  van een oliepitje, palitd, verlicht het hoofdvertrek nog niet voor de helft. Het voornaamste huisraad bestaat uit een paar van bambu vervaardigde banken, amben, waarop enkele Javaanse tani's (landbouwers) bij elkaar zitten. Zij keuvelen nog wat na over de nieuwtjes van die dag opgedaan bij het bezoek aan de pasar in de naburige stad. De vrouw des huizes, die bezig is een paar kinderen te helpen bij hun eenvoudige rijstmaal, werpt zo nu en dan een enkele opmerking door het gesprek. Een paar jongens hebben een houten plank tussen hun beiden in, een plaatsje opgezocht op een van de banken in de directe nabijheid van de palitd. Zij spelen matjanan, een soort belegeringsspelletje en hebben dud wat meer licht nodig.

Dan plotseling stokt het gesprek, eerst een angstig vragende blik van de beide matjanan spelende jongens; nog met zijn hand op een van de stenen kijkt en van hen de mannen aan- ook daar een hun oogopslag een luisterend vragen, terwijl de Javaanse moeder zacht sussend de jongste van de beide kinderen, die nog met hun rijstmaal bezig waren, in de armen heeft genomen.
Eindelijk volgt de zacht geprevelde beaming van wat een ieder al weet: "lampor!" De boze geest, de afgezant van Ratu Lara Kidul suist door de lucht.

Eerst was het maar een zacht ruisen, maar geleidelijk neemt het in kracht toe, om dan weer langzamerhand weg te sterven. En wanneer het dan een paar minuten later weer bladstil is, komen langzaam, eerst bevreesd dan al spoedig vrijmoediger., de tongen weer los.
En nenek, grootmoeder, die juist is teruggekeerd uit de keuken in de kleine achtergalerij van de woning, staat plotseling in het midden van de belangstelling.
Inderdaad het was Lampor, een van die velen van het Zuiderstrand, waar nenek zo mooi en boeiend over kan vertellen. De jongens hebben hun matjanan-spel al aan de kant gezet, gelukkig laat nenek zich nooit lang smeken. 

Lampor, Kjahi Belorong, Njjahi gede, ze zijn allen volgelingen en dinaren van de vorstin van de Zuidzee, Ratu Lara Kidul. En de jongens, al zijn ze nog zo klein, zij kennen haar rijk uit eigen aanschouwing.


Het indrukwekkendst is het gebied van Karang Bolong, de kalkrotsen met de vogelnestgrotten, met de honderden meters hoog uit de Zuidzee oprijzende rotswanden; waar de plukkers van de eetbare vogelnestjes van de salanganen (gierzwaluwen)  offers en hun sembah brengen alvorens aan de arbeid te gaan.

DE LEGENDE VAN DEWI KADITA.

De godin van de Zuidzee behoort tot de boze geesten, die meedogenloos straft een ieder, die verzuimt haar offers te brengen, of op andere wijze in eerbied tegenover haar tekort schiet. 

Eens was deze ijverzuchtige, boze Lara Kidul een lief, vriendelijk en innemend prinsesje, de oogappel van haar vorstelijke vader Prahu Mundang Wangi en de lieveling van de gehele hofhouding en omgeving. Prabu Mundang Wangi had echter één hartenwens, op welke vervulling hij tot nu toe tevergeefs had gewacht. 
Hij verlangde naar een troonopvolger en toen zijn wachten tevergeefs bleek, nam hij naar 's lands wijs er een tweede vrouw bij. Deze laatste, Putri Muntiara, was in alles het tegenovergestelde van de vorst zijn eerste vrouw en van het lieftallige prinsesje Dewi Kadita. Jaloers op de beminnelijke eigenschappen van haar stiefdochtertje en van 's vorsten eerste gemalin en ijverzuchtig van aard, deed zij alles om Dewi en haar moeder van het hof te verwijderen. Toen bleek dat haar pogingen zo min bij de vorst als bij andere leden van de hofhouding enig succes hadden, liet zij in het geheim de oude heks Djahil, die de zwarte kunst verstond, bij zich komen.

Op een nacht dat alles in de kraton in diepe rust lag, slopen Putri en Djahil ongezien naar het slaapvertrek van Dewi en haar moeder en hier sprak Djahil haar rapal (toverspreuk) uit: "Gij beide zult door melaatsheid worden besmet".
Groot was de droefheid van de vorst en nog groter de verslagenheid in het gehele rijk, toen zich de vreselijke ziekte bij de vorstin en prinses vertoonde, en daarop volgens de wetten van het land een verbanning naar het woud moesten volgen. Voor het eenmaal zo lieftallige prinsesje braken toen zware tijden aan. Wel ontfermde een tdpd (kluizenaar) in het bos zich over de vorstelijke vrouwen, maar voor de vorstin was de schande van de verbanning, gevoegd bij het lichamelijk lijden aan de de vreselijke kwaal te zwaar, en na korte tijd in ballingschap te hebben doorgebracht, overleed zij. Haar dochtertje Kadita bleef in leven, maar welk een bestaan was het voor het eenmaal zo gevierde prinsesje! Alleen reeds de niet te bedwingen afkeer op het gelaat van de mensen, die zij zo nu en dan in het bos ontmoette, vertelde haar, hoe ver haar afzichtelijke kwaal in korte reeds gevorderd was.
Zij werd onverschillig, ging de mensen haten, en zelfs de goedhartige vrome kluizenaar, die haar huisvesting had geschonken in een van de tempelgrotten van zijn verblijf, die haar wonden verzorgde en haar voedsel schonk, kon niet verhinderen, dat haar gemoed steeds meer met verbittering werd vervuld, een verbittering, welke zich tenslotte ook tegen hemzelf richtte.
Toch scheen de heks nog steeds niet bevredigd, want op zekere dag zag de kluizenaar in de grote wangarin bij zijn grottentempel een ineengedoken gestalte zitten, die hem woedend aanstaarde, en op zijn vraag, wie zij was, antwoorde: "Bent u Djahil reeds vergeten? Djahil, die met haar rapals meer kan doen, dan u met al uw gebeden en vasten?" De kluizenaar beval haar toen om de heilige de wangarin te verlaten. Maar Djahil krijste hem honend toe, dat hij haar niets te bevelen had en dat eerder haar voetstappen zouden verstenen, dan dat de kluizenaar over haar rapals macht zou kunnen krijgen.

Toen was de maat vol: plotseling verschenen uit een van de grotten de twee tijgers, die de kluizenaar overal trouw volgeden, sleurden Djahil uit de wangarin, en sleepten haar naar de voet van de Gunung Prahu, waar zij, overdekt met wonden ven de geduchte tijgernagels liggen bleef. Het hart van wraakgevoelens vervuld, kroop zij overeind en sleepte zich verder de Gunung Prahu op, om de berggeesten op te roepen, die haar in de strijd tegen de kluizenaar moeseten bijstaan. De gehele nacht strompelde zij het bergpad op, en toe zij bij het eerste ochtendgloren, aangekomen bij de steile rotswand een ogenblik uitrustte, en achter zich keek, zag zij dat haar voetstappen in de zachte, modderige bodem van het bergpad hard geworden waren als steen! Was dat dus de uitwerking van haar rapal? Was de kluizenaar dan toch machtiger dan zij zelf? En met een kreet van wanhoop sprong zij van de rotswand en viel in het ravijn te pletter. Heden meent de bevolking op de helling van de gunung Prahu de versteende voetstappen van Djahil te kunnen aanwijzen.

Dewi Kadita verliet die zelfde nacht nog het woud. Al bedelend trok zij het land door, steeds naar het zuiden van desa tot desa. Maar overal waar zij verscheen, werd zij met afschuw verjaagd. Toen zij tenslotte het Zuiderstrand bereikte, was het alsof zij in het ruisen van de golven een stem van welkom hoorde: "waarom zou je nog langer zwerven te midden van die harteloze mensen, hier in de koele golven kan je je rust vinden, hier wacht je bruidegom, kom bij ons en wees gelukkig".
Door allen verlaten, door ieder verafschuwd vertrouwde Kadita zich aan de golven toe en ondervond daar een laatste teleurstelling; want de bruidegom, die zij meende te vinden, bleek slechts een fantasie beeld te zijn.

Toen haar wrok onblusbaar bleek, veranderden de goden haar in een vorstin van de Zuidzee, Ratu Lara Kidul.
Zo is het eens gelukkige prinsesje geworden tot een godin van de zuidelijke oceaan, onverzoenlijk tegenover mensen, door allen gevreesd, en onverbiddelijk straffende ieder, die niet aan haar offert en haar geen eer bewijst.
Zij, die haar ten offer vallen, worden bij haar gevolg ingelijfd, of moeten haar dienen als slaven. Soms hebben op de bodem van de oceaan bruiloftfeesten plaats, en niet zelden trekt daarbij Ratu Lara Kidul aan het hoofd van de bruiloftsstoet haar onderhorigen over het vaste land van Java van het zuider- naar het noorderstrand. Lapor suist dan met zijn volgelingen vooruit om de weg vrij te maken, en vooral kort na zonsondergang kan men deze boze geest als een kortstondige zeewind door de hoge toppen van de kokospalmen horen ruisen.



                                    Zie vervolg: JAVA. EERSTE DEEL. 1934. (DEEL 8) 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten