dinsdag 27 mei 2025

JAVA. EERSTE DEEL. 1934. (DEEL 5)

 

JAVA IN DE KOLONIALE PERIODE

GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.

                                          DEEL 5.



JAVA.....


                                         V. HET GEZIN.

DE ZUIGELING.

Er heerst een ongewone drukte in het kleine, anders zo rustige kamponghuisje in de bergdesa. Er is heel wat aanloop van buren, familie en kennissen dan gewoonlijk. Ook de vrouwelijke dukun van de desa, de Javaanse masseuse, behoort reeds enige dagen tot de trouwe bezoeksters. Alles wijst er trouwens op, dat men op de komst van de gasten heeft gerekend. De open plek van het erf, voor de woning (dat overigens vol geplant is met vruchtbomen en nu vol staat met bambu stoelen) is met zorg schoon gemaakt. Ook de aarden vloer in het inwendige van het huisje zelf is netjes aangeveegd; in een der kamertjes zijn allerlei vreemde zaken opgesteld, die er op andere tijden niet gevonden zouden worden; op een bambu rustbank ligt op een eenvoudig matje een kleine wereldburger van slechts enkele dagen oud: het kleine mensenkind, waarvoor al die drukte eigenlijk is begonnen.
De dukun is juist bezig het kleine lichaam te masseren, eerst het hoofdje, dan de armpjes, het buikje, de beentjes enz. Want volgens de Javaanse dukun in niets zo goed voor de normale groei en de bestendigde gezondheid, als een geregelde massage, pidjet, vooral gedurende het eerste levensjaar. Ook heeft de dukun aan het jonge moedertje allerlei djamu djamu, geneesmiddelen, overhandigd: een zak met heilzame kruiden, vruchten, bladeren en wortelsoorten. Op de westerling maakt deze primitieve apotheek de indruk van een merkwaardig en onbegrijpelijk chaotisch rommeltje, maar voor de dukun en de jonge moeder heeft ieder kruid of pitje, dan wel wortel of gedroogd blad zijn waarde. En wanneer de kleine huilt of ziek is, behoeft zij maar in de zak te grabbelen om voor ieder moeilijk geval de gewenste medicijn bij elkaar te scharrelen.

Waker bij wachthuisje (Gardu).

DE SARAT'S

Toch vormt deze djamu djamu nog maar een klein onderdeel van de voorzorgsmaatregelen, welke voor het welzijn van de nieuwe wereldburger genomen worden. Want ook tal van sarat's, afweermiddelen, moeten hem tegen bozen geesten en kwade invloeden beschermen. Reeds bij het binnenkomen wordt de aandacht getrokken door een paar lang gerekte, smalle, stekelige pandantakken , die langs de stijlen van de rustbank zijn opgehangen; want stekelige bladeren, vooral van pandan of ananas en doornige takken zijn probate hulpmiddelen om kwade geesten bang te maken en af te schrikken.
Nog altijd denkt de desabewoner de omgeving bevolkt met allerlei kwade, nukkige en plaagzieke geesten, die mensen, ouderen en jongeren, grijsaards en kinderen, zowel in het ongeluk kunnen storten als met allerlei plagerijen lastig vallen. Vooral jonge kinderen, die zelf nog niet in staat zijn hun levenskracht te beschermen, lopen dubbel gevaar.

Men heeft de padanbladeren in dit geval nog eens extra afschrikwekkend gemaakt en er met behulp van kalk en roet een rij afwisselend witte en zwarte blokjes op geschilderd: nu doen de padanbladeren uiterlijk denken aan de gevaarlijke, vergiftige, gevlekte slang, de uld welang, en boezemen dus dubbel ontzag in. Pedang sangsam, letterlijk hertenzwaard, is de naam voor dit afweermiddel.
Boven de bank, waarop de kleine rustig ligt te slapen, is nog een tweede beschrming aangebracht, welke de weidse naam van "duizend pieken". "tumbak siwu" draagt. Deze duizend pieken zijn in werkelijkheid echter heel wat onschuldiger, dan de naam zou doen veronderstellen: ze bestaan namelijk uit een bezem, samengebonden uit een bundel kokosbladnerven met de punten omhoog; op enkele van deze "pieken" is een uitje, op andere, een rode lombok (Spaanse peper) gestoken. Over het algemeen moeten kwade geesten niets hebben van scherpe specerijen en maken o.a. de lucht en het gezicht van lombok en uitjes hen angstig, zodat ze voor dergelijke tumbak siwu, die als een vervaarlijke ragebol boven de slaapplaats van de kleine wort uitgespreid, een heilig respect hebben.
Tenslotte mag vooral niet ontbreken de, laat ons gemakshalve maar zeggen, stenen schijn-baby; het is vooral deze gandik, ( gandik betekend eigenlijk stenen roller voor de wrijfsteen, in dit speciale geval spreekt men echter ook van gandik wanneer men voor de schijn-baby een gewone rolsteen uit de rivier neemt) welke in de eerste levensdagen van de kleine een belangrijke rol vervult. Men neemt hiervoor een stenen roller van  de wrijfsteen, waarop specerijen op worden fijn gewreven, of ook wel een eenvoudige, langwerpige rolsteen uit de rivier. Op een van de uiteinden van de gandik tekent men met kalk ogen, neus en mond, bindt er een oud lapje om heen in de vorm van een kapje, en iets lager een ander lapje als heup- beenbedekking, en de schijn-baby is gereed.

                    ( Gandik in het Bahasa Indonesia tjobek of cobek)

De gevaarlijkste ogenblikken van de dag zijn tussen 6 en 7 uur 's avonds bij het donker worden, want dan waart alles wat geest, spook en demon is door de kampong rond, en is het dus zaak om dubbel voorzichtig en waakzaam te zijn. Vooral gedurende de eerste dagen laat men op dit gevaarlijke uur het kind nooit alleen op de bank liggen. Dan komen de buurvrouwen, familie en kennissen op bezoek, de kleine wordt opgenomen en gesust, gaat van arm tot arm, verhuist van de ene hoek van het vertrek naar de andere, en is zelden lang achter elkaar op de zelfde plaats. En ook de plek, waar de baby in de regel slaapt, wordt dan zolang de gandik neergelegd, zodat de boze geesten in de mening verkeren, dat de kleine daar rustig ligt te slapen. 
Voor het overige ligt de gandik echter gewoonlijk bij andere sarat's onder de rustbank van het kind.

Op een tanpah (een uit bambu-repen gevlochten groot rond bord) liggen daar nog allerlei afweermiddelen: een spiegeltje, een kam, een uit pisangblad gevouwen bakje, takir met enige kruiden er in, een ei, een potscherf, een paar koperen munten, een spijker, een naald en tenslotte de reeds genoemde gandik.

DE SLAMETAN'S.

Wordt dus enerzijds alles gedaan om de pasgeborne tegen kwade geesten te beschermen, anderzijds tracht men door periodieke slametan's, offermaaltijden, de beschermgeesten gunstig te stemmen.

Reeds de eerste nacht wordt aan de bezoekers een dergelijke slametan, betsaande uit rijst met bijspijzen, aangeboden. Nadat is medegedeeld , voor welk doel de slametan  is aangericht, wordt een gebed uitgesproken om de zegen af te smeken, dong slamet (Dong = gebed; slamet= heil)  en verder blijft men de gehele nacht gezellig bij elkaar zitten praten en schertsen. Als de baby huilt, mag daarvan geen notitie worden genomen; integendeel tracht men door harder praten en lachen het geluid te overstemmen. Want de aandacht van kwaadwillige geesten moet worden afgeleid, zij moeten door scherts en lach in een goed humeur worden gebracht en de indruk krijgen, dat er niets bijzonders aan de hand is. Overigens wordt gedurende de eerste dagen de kleine alleen door verschillende sarat's beschermd. Gaat de moeder even weg en moet ze haar kindje alleen laten, dan legt ze een spijker, een schaar, of ook wel de gandik, de stenen schijn-baby bij de kleine en zegt duidelijk hoorbaar, hardop: 
"Wees maar niet bang, je bent niet alleen!". Geen boze geest zal het wichtje dan kwaad durven doen. En wil de moeder de bescherming zo krachtig mogelijk doen zijn, dan wordt het gehele gezichtje van de kleine met witte rijstpoeder ingesmeerd.

Na de eerste acht dagen laat men het merendeel van deze beschermingsmaatregelen geleidelijk achterwege, en breekt de tijd aan van de periodieke slametan's, waarvan de eerste reeds zojuist werd weergegeven, Voor de kinderen van het dorp is het nu volgende feestje (wanneer de baby dus een week oud is), het prettigst. Want dan worden hoofdzakelijk de kinderen onthaald; voor het  huis  onder de empir, een open voorgalerijtje, of wel onder een groten, schaduwrijke boom op het erf, worden enige matten uitgespreid; in het midden komen enige grote rijstkegels te staan, omringt door allerlei bijspijzen, en dan kan de pret gaan beginnen. De kinderen, allen in vrolijke stemming, nemen op de uitgespreide matten plaats, bedienen zich van de rijst met lekkernijen en wanneer het feestmaal is afgelopen, krijgt ieder nog zijn berkat om straks mee naar huis te nemen. (zie plaat in deel 4.)De bedoeling van deze slametan's is het gunstig stemmen van de goede geesten, die de jongen wereldburger of burgeres, krijgen te beschermen.
Er moet van deze offermaaltijden een gunstige invloed uitgaan, niet alleen de jeugdige gastheer, gastvrouw, maar ook op de deelnemers van het feestje. De laatstennemen dan ook iets van dien zegen mee naar huis in de vorm van berkat's, dat zijn kleine pakjes restanten van het festijn, ingepakt in pisangbladeren. Maar voor dat de kleine feestvierders naar huis gaan, worden de berkat's nog even in een veilig hoekje verstopt, want er wacht de kinderen nog een afscheidspretje, waarbij het een beetje rumoerig toegaat: het bantjak, het grabbelen. De gastheer heeft nog een handje koperen centen klaar liggen en daar zal straks naar gegrabbeld moeten worden. En wanneer op een gegeven ogenblik Pak Suradi (Pak Suradi betekend de vader van Suradi; in de regel noemen de ouders na de geboorte van hun eersteling zich naar deze.) glimlachend naar buiten komt, en in zijn gesloten handen het rammelen van de koperen geldstukjes te horen is, dan weet een ieder hoe laat het is. Voor men er op bedacht is vliegen de eerste strooisel door de lucht en op het zelfde ogenblik tuimelt het groepje opgewonden kinderen al lachend en stoeiend over en door elkaar heen en tracht ieder een paar munten te  bemachtigen. Maar daarna is dan ook de tijd aangebroken om naar huis te gaan, en terwijl enkele van de vrijmoedigste peuters een paar kinderversjes aanheffen, waarin allerlei zegenwensen voor de baby worden uitgesproken, en de anderen het refrein meezingen, gaan de jeugdige gasten al zingend naar huis.

Op deze slametan njepasari ziet men in de regel nog een iets of wat uitzonderlijke sarat, welke in hoofdzaak de toekomst van het kindje gunstig moet beïnvloeden. In de nabijheid van de rustbank is n.l. een merkwaardig groepje emblemen opgesteld.
Op vier korte pootjes staat hier een horizontaal bambu latje van ongeveer 30 cm lengte. In dit latje is in de lengte een rij gaatjes geboord, waar verschillende emblemen rechtstandig in zijn gestoken. Ze zijn eveneens uit bambu gesneden en waar wenselijk gekleurd: een kleine bambu kris, en een miniatuur lansje hebben te bewerken, dat de kleine in de toekomst de nodige bedrevenheid in het handteren van wapens krijgt, een miniatuur pajung, het symbool van ambtelijke waardigheid op Java, zal een betrekking in 's lands dienst waarborgen, een paar gekleurde papieren visjes zullen, naar men hoopt welvaart en voorspoed brengen, een papieren wajangpoppetje moet karaktereigenschappen van een geliefde, nobele wajangheld schenken, en van een klein rood, wit en blauw vlaggetje heeft men de verwachting, dat het de toekomstige trouw aan het Gouvernement zal begunstigen. Naast het ene einde van de lat staat een wierookpotje, met brandede wierook en bij het andere uiteinde een branden oliepitje.
Ongeveer een maand later, n.l., wanneer de jeugdige spruit 35 dagen oud is, viert hij zijn eerste lapan, dit is een maand van vijf zevendaagse weken of van zeven pasarweken (van vijf dagen), dus wanneer dezelfde dag van de gewone week en dezelfde dag van de pasarweek samenvallen.
Van deze en de volgende slametan's wordt echter minder werk van gemaakt dan van de eerste twee offermaaltijden. Ook de feestjes bij de derde en de vijfde lapan zijn in de regel eenvoudig en worden slechts in familiekring gevierd. Maar hoe eenvoudig ook, nooit zal bij deze slamatan's het uitspreken  van een gebed om zegen af te smeken ontbreken.


( Van links naar rechts: Medaillon van Tjandi Panataran Oost-Java; Medaillon van Tjandi Panataran Oost-Java; Medaillon van de oude Misigit van Kali Njamat bij Djapara; Midden-Java; Medail;lon van de oude Misigit van Kali Njamat bij Djapara, Midden-Java.)

HET EERSTE AANRAKEN VAN DE AARDE.

Van meer belang is de viering van de zevende lapan, wanneer de kleine 7 x 35 dagen of ruim acht maanden oud is. Dan wordt het tijd, dat hij of zij leert topen, en moet met enige plechtigheid het udun siti plaats hebben, het neerzetten op de grond, het eerste aanraken van de aarde door de voetjes van de kleine mens. Dat er met de aarde, die onuitputtelijk mens, dier en plant blijft voeden, allerlei magische en onbekende krachten verborgen zijn, spreekt voor de Javaanse dorpeling vanzelf, en zo moeten er dan ook tal van voorzorgen genomen worden, wanneer de voetjes van een jonge wereldburger voor het eerst met de aarde in aanraking komen. Pas wanneer de verschillende plechtigheden hiervoor hebben plaats gevonden, hetgeen gewoonlijk op de zevende lapan gebeurt, kan veilig met de eerste loopoefening een begin worden gemaakt. 

Het toestel, waarmee deze eerste pasjes worden gemaakt, is al even eenvoudig als vernuftig bedacht.
Pak Suardi slaat namelijk een stevige stok verticaal in de grond, plaatst daar overheen een holle bambu koker, waarvan het bovenste tussenschot behouden is, zodat de koker om de stok kan draaien en bevestigd dan een horizontale dwarslat stevig aan de koker, zodat de kleine daarop steunende als een molentje kan rondlopen.
De eerste dagen is het nog een nieuwtje en een pretje, waarvan de jeugdige caroussel=loper maar niet genoeg van kan krijgen; maar na enkele  dagen reeds is het een lieve lust om te zien, hoe gauw hij zijn loopmolentje kan missen. Aanvankelijk gaat het nog langs de  omheining, maar dat duurt ook maar korte tijd, en dan strompelt hij al spoedig overal rond zonder steun of hulp.
Als de andere kinderen op het erf spelen, of wel moeder in de keuken bezig is, of vader zijn patjul schoonmaakt, dribbelt Suradi overal heen, staat overal met zijn neus vlak  bij, en kijkt van ieder de kunst af; eb voordat hij anderhalf jaar oud is, komt hij op zekere morgen zegevierend het huis uit, onzeker waggelend van inspanning, met het grote sikkelvormige grasmes van zijn vader. Mbok (de moeder) van Suradi neemt hem lachend het grasmes af; niet omdat het zo gevaarlijk is, het gevaar is zo groot niet: de slametan's zijn alle op tijd gehouden, en zijn sarat's heeft de kleinen ook alle gehad; maar je kunt nooit weten, en een grasmes is nu eenmaal geen speelgoed voor een kind van anderhalf jaar.
De tijd van spelen op het erf of van meegaan, gedragen in de slendang van de moeder, naar de kali (rivier) om te baden, of om naar de pasar (markt) of de warung (winkel)  duurt voor het Javaanse kind meestal slechts kort. In een Javaans huishouden zijn zoveel werkjes te doen, dat zowel de jongens als de meisjes al heel jong de handen moeten uitsteken om mee te helpen. Als de rijst op het erf ligt te drogen, moet er voortdurend gewaakt worden dat de kippen de mooie halmen padi vernielen en oppikken. Wanneer de geiten niet naar buiten kunnen, omdat het regent, moet voer worden gesneden en de keuken verslindt dagelijks brandhout, dat in de omgeving van de kampong, in de kokostuinen en op het erf te vinden is.

DE BOTJAH ANGON.

Terwijl de meisjes in de keuken helpen, de rijst te stampen, wannen en wassen aan de bron of in de rivier, de kokosnoot raspen, de groenten snijden en de zorg op zich nemen voor de jongere broertjes of zusjes, zijn de jongens bezig met het sprokkelen van brandhout, het snijden van voer voor de geiten, buffels en koeien, en het hoeden van het vee vee op het weideveld.
Tegen zijn vijfde of zesde jaar begint Suradi ook al nuttige arbeid te presenteren, en wordt hij ingedeeld bij een clubje jongens, dat een kleine kudde karbouwen, kebo en geiten ter verzorging heeft toegewezen gekregen. 


Hij is dan botjah angon, herdersjongen, en loopt gewapend met een bambu stokje, mee wanneer de buffels en geiten 's morgens naar het weideveld worden gebracht, zorgt dat er geen van de dieren afdwaalt, krijgt nieuwe vriendjes, waarmee hij dagen lang op het weideveld en langs weideplaatsen rond doolt, leert nieuwe spelletjes, poedelen in de rivier, speelt met tollen, die de grotere jongens al zelf kunnen maken, weet al gauw, hoe met zeven kuiltjes in de grond en wat vruchtenpitten een soort bakspel kunt improviseren, is er precies van op de hoogte, in welke tijd van het jaar je het beste kan vliegeren, en krijgt de doodschrik op het lijf, als hij ziet, in vuur van zijn spel niet gemerkt heeft , dat een paar van de karbouwen een heel eind zijn afgedwaald. dan spat het verraste groepje in alle windrichtingen uit elkaar, en met kreten van edele verontwaardiging, worden de "domme" buffels weer teruggedreven naar de plekjes waar de jeugdige heren der schepping zo prettig kunnen spelen, en waar nog waarlijk gras in overvloed te vinden is. Het is grapping om te zien, hoe gewillig die grote, lompe, loge buffels naar hun kleine, in de grond toch goedige dwingelandjes luisteren.

Wanneer het 's avonds tijd wordt om naar huis te gaan, als onderweg even gestopt moet worden, omdat de herdersjongens bij een modderig weggedeelte of bij een rivier overgang liever op de rug van de buffel zit na dat ze zich zelf ook schoongewassen hebben. Als de herdersjongen vindt, dat het behaagkijk  modderige bad van zijn kleine kudde lang genoeg geduurd heeft, steeds is een enkele wenk of een kort woord voldoende en begrijpt de flegmatieke buffel dadelijk, wat van hem verlangt wordt.

Wanneer de eigenaar van de kudde over de botjah angon tevreden is, schiet er na verloop van een jaar ook een beloning op over. Dan breekt op een gegeven dag het ogenblijk aan, dat Suradi een jong geitje of een jonge bok als beloning krijgt, en wordt daarmee de allereerste grondslag  voor zijn eigen bezit aan levende have gelegd; komt er tenslotte ook een, soms een tweede buffelkalf bij. Niet nodig te zeggen, dat hij de dagen, waarop hij geen andere plichten heeft, ook zijn eigen miniatuur veestapel naar de weideplaats brengt.
A is het baantje van herdersjongen het meest voorkomende, toch zijn er nog tal van andere wijze, waarop het ouder wordende Javaanse jochie zich nuttig weet te maken. 
Als vader karrevoerder is, gaat hij dikwijls mee op reis, onderhoudt dan de buffels, en past op de kar en de trekdieren, als zijn vader even weg moet om eten te halen of een vrachtje te zoeken. In de kust-kampongs gaat hij als jongmaatje mee op een vissersprauw naar zee om de dektent op te zetten, te helpen bij het uitslepen van het pajang-net en bij allerlei kleine werkjes aan boord. En verder helpt hij op het erf thuis bij het onderhoud van geiten- en kippenhokken, het repareren van gereedschap, enz Er is dan altijd gelegenheid te over om een of twee avonden in de week naar de langgar te gaan, waar hij met de andere jongens van de desa godsdienstonderwijs ontvangt.

Herdersjongens in het veld. 

 NINI TOWONG.

Alhoewel de zon pas over een uur geleden is ondergegaan, ligt het stille Javaanse dorp al vredig te dommelen; de eenvoudige maaltijd is afgelopen, het vee is reeds op stal, en de desa-weggetjes zijn alle leeg en verlaten. Plotseling verschijnt op het door het heldere maanlicht beschenen hoofdrijpad van het gehucht een tweetal meisjes gestalten. Op een holletje komen ze aanlopen, de beide Javaanse buurmeisjes; ze gunnen zich nauwelijks de tijd om even stil te staan, als zij bij de erfingangen een derde vriendinnetje aanroepen: "Sinem! vlug ga je mee? er wordt in de karadjan (hoofddorp) Nini Towong gespeeld". De hoofddesa ligt maar een paar honder met van de pedukuan (gehucht) van de drie vriendinnetjes verwiojderd, en een paar minuten later staan zij dan ook reeds te midden van de prat van het Nini Towong-spel.

(Een moderne uitvoering van Nini.)

Njahi of Nini Towong is een pop; het lichaam bestaat uit een omgekeerde + kukusan, een uit banbu repen gevlochten kegelvornige mand, waarin de rijst wordt gestoomd; soms wordt het lichaam ook wel een uit rotan of bambu gevlochten fuik genomen; daarop is een oude waterschepper van kokosschaal gestoken, en op deze laatste is met roet en kalk een gezicht getekend; de armen bestaan uit een paar bezems van palmbladeren en de kleding een tooi bestaan uit een paar lompen en imitatie opschikartikelen. De pop zelf is stevig vastgebonden op een ronde bambu wan, tanpah.
Het is een bijgeloofsspelletjes voor jonge meisjes van het dorp, maar dan toch een spelletje, waar een zekere ernst ook niet aan mag ontbreken.


De geest van Nini Towong zelf, een beschermgeest van de keuken, mkoet in de pop neerdalen, en daarom wordt deze kort na zonsondergang dooreen paar oudere vrouwen naar de ene of andere heilige plek van het dorp gebracht (een oude boom, een bosje of een andere plaats, waar geesten vertoeven) ende daar aanwezige beschermgeest, bahoereksd, aangeroepen om te bewerken, dat Nini Towong in de pop mag neerdalen, Er wordt wat wierook bij gebrand, een offertje, sadjen, bijgelegd en wanneer de pop een goed uur later wordt terug gehaald, moet het "gelukt" zijn, de geest moet erin zijn neergedaald en de pop "zwaar" zijn. Het spel mag ook alleen bij heldere maan worden gespeeld en op een gelukkige avond, liefst een dinsdag-kliwon.  
Als Sinem met haar vriendinnen op de latar, aankomen, is Nini Towong, juist geïnstalleerd. Ze is opgesteld op een mat, met het gezicht naar de maan gekeerd, en voor haar uitgestald een spiegeltje, een potje met rijstpoeder, een olielampje, een potje brandende wierook, een aarden pot met water en bloemen en een "stenen baby", gemaakt van een gandik. Intussen zijn van alle kanten de meisjes uit de omtrek toegestroomd, en terwijl de oude vrouwen de tampah met Nini Towong steeds vasthouden, zingen de meisjes allerlei liedjes waarbij Nini Towong nu eens met widadari (hemelnymf), dan weer met mbok penganten (bruid) wordt aangesproken. In een ander versje wordt zij aangemoedigd, zich in de pop te manifesteren; en dan duurt het niet lang, of de oudere vrouwen vertellen, dat de pop tekenen van leven begint te geven, en dat zij door Nini Torong worden meegetrokken, en aangevuurd door de meisjes, die de widddari aanmoedigen om toch te dansen en te zwieren, worden de oude vrouwen steeds meer door de pop heen en weer getrokken. Hoe meer de oudjes heen en weer lopen en springede bewegingen met de pop maken, des te meer nemen pret en jool toe.
Men plaagt Nini Torong, zegt dat haar kindje verdwenen is ( één van de meisjes heeft de gandik verstopt) dan weer wordt de stenen baby weer plotseling terug gevonden.


Op een ander ogenblik heet het, dat de kleine huilt, en neemt een van de meisjes de gandik sussend in haar armen; of wel men tart Nini Torong om de meisjes na te lopen, die joelend weg vluchten men lacht en joelt haar uit omdat ze  "een gezicht heeft als waterschepper". Ook vraagt men haar, welk geneesmiddel kan helpen tegen een of andere ziekte, of wel in welke richting men moet zoeken om een verloren of gestolen voorwerp terug te vinden; en Nini Torong beweegt zich dan bijvoorbeeld in de richting van een of andere geneeskundige plant. Zo wisselen bij het spelletje ernst, plagerij en grapjes voortdurend af met allerlei zotte invallen en grappige voorspellingen, en voor men er op bedacht is , is het middernacht. Dan is het welletje geweest, vooral de oudjes verlangen naar rust en een hunner zegt dan ook, dat het nu genoeg is geweest, en allen weer naar huis moeten. Alhoewel het Nini Torong spel als zodanig steeds een welkom pretje is, en dan als zodanig steeds gepaard gaat met een uitbundige vrolijkheid en tal van grapjes, is het van oorsprong een oud magische plechtigheid ui de Voor-Hindoe periode. Ook tegenwoordig wordt het nog na een langdurige droogte gespeeld  om de regens te doen uitbreken.. We zijn hier weer een van die vele voorbeelden, dat oud animistisch ritueel (zoals het doen neerdalen van geesten in allerlei vormen) waarvan de betekenis in de loop der jaren is verloren geraakt., nog als spel is blijven voortbestaan.

BENDRONG.

Een ander zeer geliefd, maar veel eenvoudiger meisjes spel is het bendrong bij maneschijn in de na-avond, het gezamenlijk rijst stampen. Hoe meer meisjes in een lesung (rijststamperblok) tegelijk stampen, hoe aantrekkelijker het spelletje.

Het geluid varieert naar gelang van de plaatsen waar de lesung door de stampers geraakt wordt: en zodra het jeugdige gezelschap enige ogenblikken aan het werk is, ontwikkelt zich een welluidend, ritmisch geklik-klak, dat zelfs in staat is om de rijst, die zo onbarmhartig gestampt wordt, te bekoren. Want hoe mysterieuzer het ritmisch in elkaar vloeide geklop de avondstilte doorklinkt, des te mooier gaaf blijven de witte rijstkorrels.
In het merendeel van de Javaanse gezinnen wisselen huiselijke en landarbeid af met deze landelijke spelletjes;  en de eenvoudige dorpsmensen voelen zich in hun rustige , koele desa tevreden en gelukkig met hun leven van tani (landbouwer). Natuurlijk gaat niet alles van een leien dakje.

Ook het Javaanse landbouwersgezin heeft zo nu en dan zijn zorgen en moeiten: ziekte van veestapel en gewas, droogte en zelfs epidemieën, maar op de duur laten nog de desa-geest zijn dorp, nog Dewi Sri de rijstplant in de steek. En bovendien: er zijn toch nog zovele andere middelen, waarmee een ieder zijn eigen welzijn kan bevorderen. Heeft vader een mooie tortelduif, berkutut, die zijn eigenaar voorspoed en geluk waarborgt en die overdag in zijn kooitje in de grote tandjung-boom op het voorerf zo mooi en gezellig kan koeren, en 's avonds weer altijd zorgvuldig in veiligheid wordt gebracht. En de kobongan, het heilige plekje in het hoofdvertrek van de Javaanse woning, waar bij huwelijksplechtigheden ook de staatsiedivan voor het bruispaar is opgesteld, worden daar niet iedere donderdagavond de huisgoden aanroepen en met brandende wierook vereerd?

Kinderen aan het vliegeren.



                                     Zie vervolg: JAVA. EERSTE DEEL. 1934. (DEEL 6)


Geen opmerkingen:

Een reactie posten