EEN WACHTEND NOODLOT
NET ONDER HET
WATEROPPERVLAK.
MIJN.
Een mijn is een bol- of cilindervormig voorwerp, gevuld met explosieve stoffen. Wordt op de zeebodem gelegd of zodanig verankerd dat het onder het wateroppervlak drijft.
Gebruikt om vijandelijke schepen tot zinken te brengen of althans te beschadigen, dan wel te weerhouden bepaalde gebieden te bevaren.
Voor de wijze waarop een verankerde mijn op een van de voren vastgestelde diepte onder het wateroppervlak wordt gelegd, zie onderstaande afbeelding.
Het ten anker komen van een mijn op een tevoren ingestelde diepte onder het wateroppervlak.
1. De mijn valt in het water; 2. Mijnbol en anker dompelen onder; 3. Mijn drijft op, lood met loodlijn wikkelt af; 4. De tevoren ingestelde lengte van de loodlijn is uit. Een pal wordt uit de palrand van de mijntrommel getrokken; 5. Het anker komt los van de mijn en begint te zakken; 6. Het lood bereikt te bodem. De pal springt in de palrand van de ankertrommel en belet de ankerkabel verder uit te lopen; 7. Het anker trekt de mijnbol een afstand onder water gelijk aan de lengte van de loodlijn.
SOORTEN MIJNEN.
Men onderscheidt gecontroleerde en onafhankelijke mijnen. De eerste worden van de wal af tot ontsteking gebracht of op scherp gesteld wanneer men dat dienstig acht. Ze worden alleen gebruikt in de nabijheid van de kust, gewoonlijk om haventoegangen af te sluiten.
Bij onafhankelijke mijnen wordt het afvuurmoment bepaald door het doel. Men onderscheidt ze in contactmijnen en invloedsmijnen.
Bij onafhankelijke mijnen wordt het afvuurmoment bepaald door het doel. Men onderscheidt ze in contactmijnen en invloedsmijnen.
CONTACTMIJN.
Een contactmijn wordt tot ontsteking gebracht als hij door een schip wordt geraakt; soms reeds ten gevolge van de schok; soms pas nadat een stoothoorn van de mijn verbogen is.
Mijnbol.
1. Hoofdlading.
2. Stoothoorn.
3. Aanvaarleiding.
4. Detonator.
5. Verbindingsbout naar de ankerkabel.
Bij sommige contactmijnen is de werkingssfeer vergroot door een een of meer koperen antennes, ingeplant in het mijn lichaam.
Dergelijke antennemijnen worden gebruikt tegen onderzeeboten; raakt deze een van de antennes, dan ontstaat een galvanisch stroompje waardoor de mijn explodeert.
INVLOEDSMIJN.
Een invloedsmijn die meestal op de zeebodem wordt gelegd maar ook verankerd voorkomt, explodeert ten gevolge van invloeden van het schip dat er overheen vaart. men kent magnetische, akoestische en waterdrukmijnen.
MAGNETISCHE MIJN.
De magnetische mijn reageert op het scheepsmagnetisme dat in elk stalen schip aanwezig is. Onder invloed daarvan wordt een in het mijnlichaam aanwezige solenoïde geïntroduceerd, dan wel een magneetnaaldje bewogen en dientengevolge een stroomkring gesloten. Als gevolg daarvan explodeert de mijn.
In het begin ven de WO-II werd de magnetische mijn wel 'Hitlers geheime wapen' genoemd, maar het principe werd reeds in WO-I door de Engelsen toegepast.
AKOESTISCHE MIJN.
De akoestische mijn detoneert onder invloed van geluidstrillingen die het schip voortbrengt.
Zij hebben hebben tot gevolg dat in de mijn een stroom wordt opgewekt. Naarmate men de tegenmaatregelen perfectioneerde werden ook de afvuursystemen ingewikkelder gemaakt, opdat de mijn niet direct door veegtuigen tot ontploffing gebracht zou worden.
Zo ontstonden magnetisch-akoestische en akoestisch-magnetische mijnen.
Ook ontwierp men speciale mijnen voor konvooien en voorzag men mijnen van een klok, waardoor ze niet eerder dan het ingestelde tijdstip tot ontsteking konden worden gebracht. Met een ander klokmechanisme kon men voorkomen dat de mijn zou exploderen alvorens een vooraf ingesteld aantal actuaties had plaatsgevonden. Al met al uitvindingen die het snel vegen van mijnen in hoge mate belemmeren, zij het dan dat ze deze mijnen zelf ook minder efficiënt maken.
WATERDRUKMIJN.
De waterdrukmijn is voor het eerst gebruikt bij de invasie in Normandië. Hij detoneert ten gevolge van de drukverandering die optreedt bij het passeren van een schip. Meer geperfectioneerd zijn de magnetische en de akoestische waterdrukmijn.
De uitwerking van een invloedsmijn is in het algemeen groter dan die van een contactmijn omdat de laatste meestal bij de boeg, de eerste onder het schip tot explosie komt. Verder heeft de invloedsmijn voor de gebruiker nog het voordeel dat hij ook door een vliegtuig kan worden gelegd.
MIJNENLEGGER.
(Mijnenlegger Hr. Ms. 'Medusa' van de Nederlandse marine in 1918.)
Een mijnenlegger is een oorlogschip uitgerust voor het leggen van mijnenvelden. Mijnen van de typen zoals die nu bestaan stammen in hun oudste vorm uit de eerste helft van de 19e eeuw.
Op kleine schaal werden ze gebruikt in de Krim-oorlog (1854-1856) en de Amerikaanse burgeroorlog (1861-1865). De eerste mijnenleggers echter ziet men eigenlijk pas in de Russische-Japanse Oorlog (1904), waarin ze aan beide zijden een aantal succesvolle operaties uitgevoerd hebben.
De eerste mijnenleggers zijn, met enkele uitzonderingen, niets anders dan verschillende voor het leggen van mijnen geschikt gemaakte typen oorlogs- en koopvaardijschepen.
Men volstaat er mee verouderde kruisers, torpedobootjagers, enz. te verbouwen.
Tot in WO-I blijft dit patroon gehandhaafd; dan echter doet zich de behoefte aan iets beters aan te schaffen. Moderne kruisers en torpedobootjagers worden tevens ingericht voor het leggen van mijnen. Duitsland, later gevold door andere landen. bouwt zelfs zogenaamde mijnenkruisers, betrekkelijk snelle en goed bewapende schepen die even groot zijn als lichte kruisers en enkele honderden mijnen kunnen vervoeren. Deze schepen zijn evenals de kruiser-mijnenlegger en de torpedoboot-mijnenlegger in staat hun mijnen in door de tegenstander beheerste wateren te deponeren.
De mijnenkruiser is inmiddels verdwenen, echter de kuiser-mijnenlegger en de torpedo-mijnenlegger spelen nog steeds een kleine rol.
(Rekken met mijnen op het dek van een mijnenlegger.)
Na de Russische-Japanse Oorlog is ook in WO-I en WO-II op ruime schaal van het tot hulpmijnenlegger verbouwde koopvaardijschip gebruik gemaakt. Ondanks beperkingen kan dit type nuttig werk verrichten.
Speciaal tussen WO-I en WO-II is in enige landen een gering aantal kleine, vrij langzame en zwak bewapende mijnenleggers gebouwd.
Deze waren zodoende alleen geschikt voor het leggen van defensieve mijnenvelden in de eigen wateren en niet of slechts weinig voor het opereren in door de tegenstander beheerste gebieden. Tot dit type heeft onder andere de Nederlandse 'Willem van der Zaan', de laatste, grootste en meest bekende van de 12 voor de Kon. Marine gebouwde mijnen leggers.
(Hr. Ms. Willem van der Zaan uit 1939.)
Naast bovenwaterschepen is men sinds WO-I ook onderzeeboten gaan gebruiken.
Deze onderzeeboot-mijnenleggers zijn bij uitstek geschikt voor het leggen van mijn in vijandelijk
gebied en worden dan ook alleen daartoe gebruikt.
In de jaren tussen WO-I en WO-II hebben de meeste marines, waaronder de Nederlandse, een aantal van deze boten, uitgerust met ongeveer 10 tot 120 mijnen, in dienst gehad. Zowel in WO-I als in WO-II zijn vooral door de Engelsen, Amerikanen en Duitsers zeer grote aantallen mijn en gelegd. In WO-II echter is reeds een groot deel hiervan gelegd door vliegtuigen, zodat uit dien hoofde de rol van het schip als mijnenlegger minder belangrijk werd.
( Een kustmijnenlegger van de Vidarklasse uit 1978 van de Noorse Marine.)
In de meeste westelijke landen zijn ze daarom zo goed als verdwenen bij hun marines.
Zij komen nog wel voor bij de marine van Noorwegen, Zweden en Finland als kustmijnenleggers als bescherming tegen spionage schepen uit Rusland.
Op kleine schaal werden ze gebruikt in de Krim-oorlog (1854-1856) en de Amerikaanse burgeroorlog (1861-1865). De eerste mijnenleggers echter ziet men eigenlijk pas in de Russische-Japanse Oorlog (1904), waarin ze aan beide zijden een aantal succesvolle operaties uitgevoerd hebben.
De eerste mijnenleggers zijn, met enkele uitzonderingen, niets anders dan verschillende voor het leggen van mijnen geschikt gemaakte typen oorlogs- en koopvaardijschepen.
Men volstaat er mee verouderde kruisers, torpedobootjagers, enz. te verbouwen.
Tot in WO-I blijft dit patroon gehandhaafd; dan echter doet zich de behoefte aan iets beters aan te schaffen. Moderne kruisers en torpedobootjagers worden tevens ingericht voor het leggen van mijnen. Duitsland, later gevold door andere landen. bouwt zelfs zogenaamde mijnenkruisers, betrekkelijk snelle en goed bewapende schepen die even groot zijn als lichte kruisers en enkele honderden mijnen kunnen vervoeren. Deze schepen zijn evenals de kruiser-mijnenlegger en de torpedoboot-mijnenlegger in staat hun mijnen in door de tegenstander beheerste wateren te deponeren.
De mijnenkruiser is inmiddels verdwenen, echter de kuiser-mijnenlegger en de torpedo-mijnenlegger spelen nog steeds een kleine rol.
(Rekken met mijnen op het dek van een mijnenlegger.)
Na de Russische-Japanse Oorlog is ook in WO-I en WO-II op ruime schaal van het tot hulpmijnenlegger verbouwde koopvaardijschip gebruik gemaakt. Ondanks beperkingen kan dit type nuttig werk verrichten.
Speciaal tussen WO-I en WO-II is in enige landen een gering aantal kleine, vrij langzame en zwak bewapende mijnenleggers gebouwd.
Deze waren zodoende alleen geschikt voor het leggen van defensieve mijnenvelden in de eigen wateren en niet of slechts weinig voor het opereren in door de tegenstander beheerste gebieden. Tot dit type heeft onder andere de Nederlandse 'Willem van der Zaan', de laatste, grootste en meest bekende van de 12 voor de Kon. Marine gebouwde mijnen leggers.
(Hr. Ms. Willem van der Zaan uit 1939.)
Naast bovenwaterschepen is men sinds WO-I ook onderzeeboten gaan gebruiken.
Deze onderzeeboot-mijnenleggers zijn bij uitstek geschikt voor het leggen van mijn in vijandelijk
gebied en worden dan ook alleen daartoe gebruikt.
In de jaren tussen WO-I en WO-II hebben de meeste marines, waaronder de Nederlandse, een aantal van deze boten, uitgerust met ongeveer 10 tot 120 mijnen, in dienst gehad. Zowel in WO-I als in WO-II zijn vooral door de Engelsen, Amerikanen en Duitsers zeer grote aantallen mijn en gelegd. In WO-II echter is reeds een groot deel hiervan gelegd door vliegtuigen, zodat uit dien hoofde de rol van het schip als mijnenlegger minder belangrijk werd.
( Een kustmijnenlegger van de Vidarklasse uit 1978 van de Noorse Marine.)
In de meeste westelijke landen zijn ze daarom zo goed als verdwenen bij hun marines.
Zij komen nog wel voor bij de marine van Noorwegen, Zweden en Finland als kustmijnenleggers als bescherming tegen spionage schepen uit Rusland.
MIJNENVELD.
Een mijnenveld is een zeegebied waarin mijnen zijn gelegd. men onderscheidt offensieve en defensieve mijnenvelden.
Offensief is een mijnenveld als het is gelegd in een gebied dat door de vijand wordt beheerst. Een defensief mijnenveld dient ter verdediging van de eigen kust of een door de eigen strijdkrachten beheerst zeegebied.
De zeer bekend defensief mijnenveld uit de WO-I was de 'Northern barrage', bestaande uit 72.000 mijnen tussen Schotland en de Noorse kust. Met de komst van de grondmijnen en het vliegtuig als mijnenlegger heeft het offensieve mijnenveld zeer in betekenis gewonnen.
In WO-II zijn op die wijze vele malen havens en ondiepe toegangswateren doeltreffend geblokkeerd, bijvoorbeeld de 'Operation starvation' van de Amerikanen in 1945, waarbij de Straat van Shimoneseki werd versperd. Japan verloor daar in de laatste vier maanden van de oorlog 420.000 ton aan scheepsruimte, dit uitsluitend ten gevolge van door vliegtuigen gelegde mijnen. Legt men bovendien verschillende typen mijn en dooreen, dan vereist dat verschillende methoden van vegen, hetgeen het mijnenveld effectiever maakt en de mijnenveegoperaties tijdrovender en gecompliceerder.
In WO-II werden alleen al in de Europese wateren tot 636.000 zeemijnen gelgd.
MIJNENBESTRIJDING.
Dit is een organisatie die zich bezig houdt met de bestrijding van het mijnengevaar in de ruimste zin.
Tot haar bemoeiingen behoort niet alleen het opsporen en onschadelijk maken van mijnen met behulp van mijnenvegers, mijnenjagers en duik- en demontageploegen, maar ook degausen van schepen en de uitrusting daarvan met paravaantuigen. Zij is tevens belast met de bestudering van tactische en technische problemen die met het mijnengevaar verband houden. Tenslotte is haar opleiding van vakkundig personeel toevertrouwd.
In de WO-II nam het aantal mijnenvegers van de Britse mijnenbestrijdingsorganisatie toe van 79 in 1939 tot 1350 in 1944. Dit was vooral noodzakelijk door het verschijnen van de invloedsmijn en het gebruik van het vliegtuig als mijnenlegger.
MIJNENJAGER.
(Mijnenjagers van de Alkmaarklasse Kon. Nederlandse Marine.)
De naam komt uit het Engels, mine hunter, is een oorlogsschip voor het opsporen en vernietigen van mijnen.
Dee mijnenjager is uitgerust met in het voorschip ingebouwde speciale sonarinstallatie voor het opsporen en identificeren van mijnen.
De opgespoorde mijnen worden vernietigd door middel van een springlading, op de mijn aangebracht door duikers.
De mijnenjager is instaat alle bekenden typen mijnen op te sporen. Ze kan ook worden ingezet voor het opsporen van scheepswrakken, gezonken containers enz. op de zeebodem. Ze kan daarmee met één installatie meer dan de mijnenveger met alle bestaande typen veegtuigen tezamen. Een bezwaar van dit type is alleen dat onder het zand of slip geraakte mijnen en dergelijke niet kunnen worden opgespoord.
Vanaf 1960 werd in Engeland aan boord van de HMS 'Shoulton', een kustmijnenveger, een experimentele mijnenjachtinstallatie een aantal jaren beproefd.
In november 1963 werd als eerste mijnenjager de verbouwde kustmijnenveger HMS 'Kirkliston' in dienst gesteld. Sindsdien is het type bij verschillende marines in gebruik genomen, waarbij in het algemeen kustmijnenvegers werden verbouwd. Zo werden bij de Kon. Marine als eerste de Hr. Ms. 'Dokkum' in dienst gesteld, later gevolgd door de Hr. Ms. 'Drunen'.
MIJNENVEGEN.
Mijnenvegen is het opruimen van mijnenvelden met behulp van mijnen vegers. Een gebied waarvan men vermoedt dat er mijnen zijn gelegd, wordt voor de scheepvaart tot gevaarlijk gebied verklaard. Het wordt door boeienleggers gemarkeerd met markeerboeien en daarna door mijnen vegers systematisch afgezocht.
Voor het vegen van magnetische mijnen slepen zij drijvende rubberkabels achter zich aan, waardoor van het schip uit elektrische stroom wordt gestuurd. Er ontstaat een elektromagnetische veld in het water en op de zeebodem, ongeveer gelijk aan de magnetische signatuur van een stalenschip.
Daardoor wordt de mijn op enige afstand van de mijnenveger tot ontploffing gebracht.
Voor het vegen van akoestische mijnen wordt een sleeptuig gebruikt dat versterkt geluidstrillingen voortbrengt zoals een schip die veroorzaakt.
(Mijnenvegen met behulp van het Oropesatuig.)
Verankerde contactmijnen veegt men met behulp van het Oropesatuig, genoemd naar de Britse trawler 'Oropesa' die in WO-I als eerste schip met dit tuig werd uitgerust.
Het bestaat uit een veegreep die achter de mijnenveger wordt uitgevierd en onder invloed van een daaraan bevestigd scheerboord terzijde uitscheert. Een eindmes en veelal ook ontploffingsklauwen zorgen dat de ankerkabel van de mijn wordt stukgesneden of stukgeslagen. De bol komt naar boven en kan onschadelijk worden gemaakt.
(Mijnenveegformatie.)
Een mijnenveegformatie zorgt steeds dat het geveegde pad van de een het geveegde pad van de ander enigszins overlapt. Het tweede schip vaart daarbij in het eerste geveegde pad. De geveegde stroken worden door markeerboeien gemarkeerd.
Mijnenvegen is tegenwoordig een zo gecompliceerde bezigheid, dat het betrokken zeegebied vele malen moet worden afgezocht alvorens het kan worden vrijgegeven.
Zelfs heden is het riskant te varen buiten de officieel in Nemedri aangegeven routes. In Nato-verband worden naties met een kleine marinevloot, zoals onder andere België, speciaal met mijnenvegen belast.
MIJNENVEGER.
(Mijnenveger M 830 van de Kon. Marine.)
Een mijnenveger is een oorlogsvaartuig, speciaal ingericht voor het opruimen van mijnen. meestal van hout gebouwd met het oog op de beïnvloeding van magnetische mijnen door staal.
Ze opereren gewoonlijk in squadron verband; een squadron bestaat uit vier tot zes schepen.
Voor de WO-II bezat Nederland een 12-tal stalen mijnenvegers welke alleen in staat waren verankerde contactmijnen te vegen. In de jaren vijftig groeide de mijnenveegvloot aan tot een 70-tal houten vaartuigen voor oceaan-, kust- en ondiep water werk, waarmee alle typen mijnen konden worden geveegd.
Enkele van deze schepen zijn in de jaren zeventig omgebouwd tot mijnenjager.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten