woensdag 7 september 2022

BATAK CULTUUR. NOORD-SUMATRA. (DEEL 3)

 

VERSCHILLENDE BEVOLKINGSGROEPEN

 SAMENGEBRACHT ONDER ÉÉN NAAM, 

                         DE BATAKS.

                                               DEEL 3.


CULTUUR VAN DE KARO-BATAKS.

De Karo-Bataks leven noordelijk van het Toba-Meer op het Karo-plateau, dat beheerst wordt door twee vulkanen; de Sinabung, een stratovulkaan met een hoogte van 2.460 meter, welke de laatste uitbarsting had in 2021; de Sibayak, een stratovulkaan met een hoogte van 2.181 meter, gelegen vlakbij de stad Berastagi, met een laatste uitbarsting in 188, met in haar krater een meer.


                                      (Links; Gunung Sinabung, Rechts; Gunung Sibayak.)


Zodra je het gebied van de Karo-Bataks betreedt, valt gelijk het verschil in de bouw van de huizen op. Het typisch Karo-Batak-huis heeft een dak in de vorm van buffelhoorns en kleurige geometrische wandschilderingen. 
De vijf geometrische figuren hebben symbolische betekenissen. De vijf kleuren symboliseren (groot)families. Elke familie heeft zijn eigen kleur en het is niet toegestaan iemand van de zelfde kleur te trouwen. Traditioneel wonen en slapen hele families bij elkaar in een lang gerekt gemeenschapshuis, ieder gezin met zijn eigen kookplaats. Een dergelijk huis werd ook wel 'rumah Siwaluh Jabu' genoemd.

Worden de jongens te oud om in de buurt van de meisjes te slapen, dan gaan ze naar de sapo ganjang, het huis voor de ongetrouwde mannen.

De ingang van het huis bevindt zich aan de voorzijde en is door middel van een trap te bereiken. Het verschil met de Taba-Batak huizen is dat bij de Karo-huizen voor de ingang een soort van balkon is geplaatst van bamboe, wat men eerst betreedt voor men de woning binnen gaat.
Het is een plaats waar men buiten zit, samenkomt en muziek maakt.


Opvallend is dat deze huizen zo goed als allemaal nog gedekt zijn met stro van de rijstplanten, wat een goede voedingsbron is voor de mossen die er op groeien en het geheel bijeenhouden.
Ook deze woningen zijn op palen gebouwd, en hebben  onder de woonruimte een plaats voor het vee. 



Het Karo-volk spreekt de Karo-taal, een taal die verwant is aan, maar niet wederzijds verstaanbaar is met de andere Batak-talen, naast het Indonesisch.
De Karo-bevolking is verdeeld in clans of Marga. De Karo Marga zijn; Karo-Karo, Ginting, Sembiring
Perangie-Angin, sub-clans en ten slotte families.


Het Karo-plateau kent veel afwisseling in het landschap. Vlakke gebieden met rijstcultuur en vijvers voor de teelt van vis om te eten. Maar dan weer tegen de berghellingen de terrassenbouw voor de teelt van rijst, maar vooral westerse groenten, welke over heel Indonesië wordt vervoerd.


In de 13e tot de 16e eeuw geloofden de Karo´s dat ze het Aru-koninkrijk hadden gevestigd, gelegen in het gebied rond de stad Medan. het was een van de vroegste koninkrijken op Sumatra.
De bevolking van het Aru-koninkrijk hield zich aan het inheemse animisme, het hindoeïsme en de islam. De islam kreeg in het einde van de 13e eeuw langzaam invloed in de kustgebieden. 
Ondanks dat het een van de vroegste Sumatraanse koninkrijken was die werd blootgesteld aan de islam, bleven de mensen van het Aru-koninkrijk overwegend heidens, vooral degenen die in het binnenland woonden. De opvolgerstaat van het Aru-koninkrijk was het Sultanaat van Deli, dat een gemengde invloed van Karo, Maleis, Tamil en Aceh vertoont. Tegenwoordig is 60% van de bevolking christen en 30% moslim.
Er wordt aangenomen dat de Karo-bevolking uit andere landen is geïmporteerd om deel te nemen aan de handel met de bezoekende Tamils. Deze omgang had invloed op hun religieuze overtuigingen, even als op hun etnische samenleving. Men kent de marga 'Sembiring', wat 'zwarte' betekend, wat suggereert dat er huwelijken tussen Karo en Tamils hebben plaatsgevonden.


Ook de oude vorstendynastieën, waarvan men de macht al kon aflezen aan hun prachtige paleizen, zijn nu zo goed als uitgestorven. Eén van de laatste paleizen en bijgebouwen staan in Pematang Purba.
het is het paleis van de koning Raja van Simalungan. Dit complex waartoe, behalve het schitterende, rijkversierde paleis ook nog een prachtige rijstschuur, een gerechtsgebouw en verschillende bijgebouwen horen, werd in 1810 gebouwd en tot 1945 nog bewoond. Om de cultuur van haar eigen bevolking te beschermen, werd in opdracht van de regering in 1964 alles gerestaureerd; nu staat het onder Monumentenzorg en functioneert als museum om de bezoekers een goed beeld te geven van de pracht en praal, waarin toenmalige Karo-vorsten leefden.
Op de dertien pilaren binnen in het paleis, (waar niet gefotografeerd mag worden) zijn buffel geweien aangebracht, deze komen van de dieren, die door de dertien opeenvolgende vorsten bij de aanvang van hun regeringsperiode zijn geofferd om de geesten van de voorouders eraan te herinneren hun nakomelingen te beschermen.

Bij deze mensen zien we weer dat het magische ritueel de drijfkracht vormt voor alle handelingen; of het nu hun bouwkunst is, hun schilder- en beeldhouwkunst, hun muziek of hun weeftechniek, alles ia gebaseerd op een mystieke drang om op magische wijze met voor de mens onverklaarbare, hem omringende machten contact te zoeken.

DE 'HEILIGE' IKAT WEEFSELS. 

Voor de oorspronkelijke bevolking was het gebruik van heilige weefsels in ikat-techniek van zeer grote betekenis.
Met de Dongson-cultuur kwam deze techniek voor het eerst naar Indonesië en zij wordt vandaag nog op verschillende plaatsen toegepast. Op Sumba en Flores en op Kalimantan bij de Dayaks maakt men bijzonder mooie en kunstige ikats.
De Toraja's en de Batak's, wier cultuur dezelfde oorsprong heeft, ikatten ook nog steeds. Bij deze kleur-weeftechniek worden de strengen, nog voor het motief geweven wordt, gedeeltelijk afgebonden: de afgebonden delen blijven dan bij het verven ongekleurd. Bij andere technieken wordt de stof eerst geweven en daarna pas geverfd. Er zijn drie verschillende ikat-technieken:  bij de eerste wordt eerst alleen de schering gekleurd. Hiertoe spant men de garens op een raamwerk en bundelt ze dan daarna. Door het afbinden van de gebundelde strengen kan men al verschillende patronen voor het weven vastleggen.

(Het drogen van de strengen.)

Het afbinden gebeurt meestal met de bladeren van de gebang-palm; die zijn namelijk zo glad dat ze nauwelijks enige kleurstof opnemen.
Daarna wordt het raamwerk met de gespannen en gebundelde draden in een verfbad gedompeld. Na het verfbad worden de gebundelde strengen weer losgemaakt en het patroon komt al tevoorschijn.
Nu heeft men dus een ongekleurd motief op een  eenkleurige ondergrond. Als men een patroon wil hebben met meer dan een kleur, worden de geverfde strengen weer afgebonden en krijgen de nog ongeverfde draden een andere kleur. Dit kan men natuurlijk doen zo vaak men wil; Naarmate meer kleuren worden toegepast wordt het uiteraard ingewikkelder. Het grootste probleem komt eigenlijk pas bij het verven als patronen van schering en inslag helemaal moeten samenvallen, zoals bijvoorbeeld bij het dubbel-ikatten. Dit is echter de minst voorkomende, derde vorm van het ikatten. De techniek van de inslag-ikat, waarbij men alleen maar inslagdraden gedeeltelijk afbindt, is weinig verbreid. Deze vindt men eigenlijk alleen nog maar op Zuid-Sumatra.

Bij de derde, meest gecompliceerde manier worden zowel de schering als de inslag geïkat. Dit doet men alleen nog maar op Bali in het bergdorpje Tenganan.
De Bataks, die alleen de schering ikatten, versieren hun katoenen stoffen slechts met pijlpuntmotieven. 
De Iban-Dayaks maken zeer mooie ikats met gecompliceerde, gestileerde motieven. De ikats echter die men op het eiland Sumba voor de doden weeft, behoren tot de mooiste in hun soort.
De ikats worden nog steeds voor speciale gelegenheden gemaakt, als dracht bij bepaalde ceremonieën of bij feestelijke gelegenheden, die bij de Indonesische volkeren talrijk zijn.
Vergelijkende cultuurhistorische onderzoeken hebben aangetoond dat niet alleen de steeds terugkerende ornamenten en motieven een symbolische betekenis hebben, maar ook het weven zelf is aan bepaalde strenge voorschriften gebonden.




Weven symboliseert het vrouwelijke en alleen vrouwen mogen in principe dit doen.
Wapens, krissen en speren hebben een mannelijke betekenis; daarom ook mogen de wapens alleen door mannen worden gemaakt. 
Een combinatie van beide symbolen, zoals een speermotief op de Batak-ikat, en op Java het dragen van een kris bij een kostbare batik, wordt gezien als een 'zinnebeeld van de kosmische eenheid'.




De vele gebruiksvoorwerpen zijn bij de Bataks rijk met figuren versierd; houten schalen, scheden voor messen en zwaarden, de prachtige bamboekokers, de snaarinstrumenten, die men kutjapi noemt, hebben een antropomorfe hals, dat wil zeggen, zijn in een menselijke vorm uitgesneden.

SIERADEN.

Oorhangers in de vorm van een dubbelspiraal, gespen en armbanden worden gemaakt uit zilver, goud en messing.
Hiervoor past men een speciale techniek toe, waarbij de gietvorm slechts éénmaal kan worden gebruikt, namelijk die van de 'verloren was'.
In de Batak-landen en in de Padangse Hooglanden kwam ook het gieten van messing, een legering van van koper en tin, tot volle bloei.
Men herkent duidelijk de Dongon-stijl in de verwerkte motieven.
Het gieten van brons echter bereikte zijn hoogtepunt op Java in de Hindoe-Javaanse periode, juist hier is de kris niet alleen een wapen, maar ook het symbool voor de macht en het prestige van de vorst.






Geen opmerkingen:

Een reactie posten