DRAKAR OF LANG SCHIP, MAAR DE
KOP OP DE BOEG GAF DE NAAM AAN
HET VIKINGSCHIP.
( De naam wordt ook wel als Drakkar geschreven)
De drakar is een oorlogsschip van de Vikingen dat tot een hoge trap van ontwikkeling gedurende de 9e t/m de 11e eeuw. Drakars werden ook wel Lange Schepen genoemd. Ze hadden bijzonder fraaie lijnen met een hoge lengte / breedte verhouding en een geringe diepgang die het bevaren en vechten in ondiepe kustwateren, riviermondingen en ingesloten kreken mogelijk maakte.
De schepen waren overnaads gebouwd op een smalle kiel. De breedte/lengte verhouding was van 1,2 tot 5. De fijn geveegde rompvorm, natuurlijke stroking van de huidgangen en de voortzetting van de zeeg in de hoge voor- en achterstevens, gaven deze schepen een uitzonderlijk harmonische vorm.
De constructie delen; kiel,stevens, spanten, dekbalken, knieƫn en de huid waren van eikenhout, buikdenning en luiken soms van grenen.
Bijzonder is dat de spanten niet aan de kiel waren verbonden. De huidgangen waren gedeeltelijk aan de spanten en elkaar genageld, gedeeltelijk met wilgentenen vastgebonden.
Gebreeuwd was met drienaads garen van dierlijk materiaal. Er ontstond een schip dat enigszins soepel was en zich gemakkelijk door de zee bewoog.
De huidgang op de koppen van de spanten was zwaarder dan de andere en verjongd in de richting van de stevens. Zo ook de gang van het boeisel waarin de gaten waren on de riemen door te steken.. Deze gaten hadden onder en boven een spleet, zodat de riemen van binnen naar buiten konden worden doorgestoken. Deze scheegaten konden door een draaibaar klepje worden afgesloten wanneer er werd gezeild.
Vlak onder het potdeksel liep langs het boeisel een lange laf met spleten waarin de schilden werden gestoken; deze stonden elkaar overlappend langs het boord opgesteld, zodanig dat ongeveer 4/5 er bovenuit stak.
Het roer was opgehangen in klampen aan stuurboord en was met een wilgentak of een walvisbalein aan een klos op de huid verbonden, zodat de uitslag van het roer door de veerkracht en buigzaamheid werd beperkt.
Ongeveer op het midden van de lengte lag een zware balk op de kiel die als mastspoor diende.
Daarboven was op de dekbalken een zware balk gelegd, waarin een langwerpig gat, dat achterover strijken van de mast veroorloofde. De mast werd met een wegneembaar blik in dit gat opgesloten.
Wat de grootte van de schepen betreft: het Gogstad schip dat 23,3 meter lang is bood plaats aan 16 roeiers op ieder boord. De afstand tussen de scheegaten is 98 cm.
Het beroemde schip de 'Ormen Lange', van Olav Trygvalson kon 34 roeiers plaatsen aan ieder boord en had een lengte van 45 meter.
De Noorse saga's verhalen van nog grotere Drakars, onder andere die van koning Knut, welke meer dan 80 meter lang zou zijn geweest.
De drakekop die op de voorsteven gestoken kan worden en waaraan de naam van het schip is ontleend was afneembaar. Ze mocht niet worden gevoerd als het schip haar thuishaven naderde.
De opvarenden verbleven onder een tent die over een langsscheepse paal, rustend op fraai besneden scharen, over het dek werd gespannen.
Daar de schepen gelijktijdig oorlogs- en emigratieschepen waren, werden vaak vrouwen, kinderen en vee op lange reizen meegenomen.
Bronnen over deze schepen zijn onder andere de wandkleden van Bayeux en de Saga's, de opgravingen van bijvoorbeeld het Nydamschip, het Osebergschip en het Gokstadschip, alsmede vaartuigen gevonden bij Tune.
De drakar is een oorlogsschip van de Vikingen dat tot een hoge trap van ontwikkeling gedurende de 9e t/m de 11e eeuw. Drakars werden ook wel Lange Schepen genoemd. Ze hadden bijzonder fraaie lijnen met een hoge lengte / breedte verhouding en een geringe diepgang die het bevaren en vechten in ondiepe kustwateren, riviermondingen en ingesloten kreken mogelijk maakte.
De schepen waren overnaads gebouwd op een smalle kiel. De breedte/lengte verhouding was van 1,2 tot 5. De fijn geveegde rompvorm, natuurlijke stroking van de huidgangen en de voortzetting van de zeeg in de hoge voor- en achterstevens, gaven deze schepen een uitzonderlijk harmonische vorm.
De constructie delen; kiel,stevens, spanten, dekbalken, knieƫn en de huid waren van eikenhout, buikdenning en luiken soms van grenen.
Bijzonder is dat de spanten niet aan de kiel waren verbonden. De huidgangen waren gedeeltelijk aan de spanten en elkaar genageld, gedeeltelijk met wilgentenen vastgebonden.
Gebreeuwd was met drienaads garen van dierlijk materiaal. Er ontstond een schip dat enigszins soepel was en zich gemakkelijk door de zee bewoog.
De huidgang op de koppen van de spanten was zwaarder dan de andere en verjongd in de richting van de stevens. Zo ook de gang van het boeisel waarin de gaten waren on de riemen door te steken.. Deze gaten hadden onder en boven een spleet, zodat de riemen van binnen naar buiten konden worden doorgestoken. Deze scheegaten konden door een draaibaar klepje worden afgesloten wanneer er werd gezeild.
Vlak onder het potdeksel liep langs het boeisel een lange laf met spleten waarin de schilden werden gestoken; deze stonden elkaar overlappend langs het boord opgesteld, zodanig dat ongeveer 4/5 er bovenuit stak.
Het roer was opgehangen in klampen aan stuurboord en was met een wilgentak of een walvisbalein aan een klos op de huid verbonden, zodat de uitslag van het roer door de veerkracht en buigzaamheid werd beperkt.
Ongeveer op het midden van de lengte lag een zware balk op de kiel die als mastspoor diende.
Daarboven was op de dekbalken een zware balk gelegd, waarin een langwerpig gat, dat achterover strijken van de mast veroorloofde. De mast werd met een wegneembaar blik in dit gat opgesloten.
Wat de grootte van de schepen betreft: het Gogstad schip dat 23,3 meter lang is bood plaats aan 16 roeiers op ieder boord. De afstand tussen de scheegaten is 98 cm.
Het beroemde schip de 'Ormen Lange', van Olav Trygvalson kon 34 roeiers plaatsen aan ieder boord en had een lengte van 45 meter.
De Noorse saga's verhalen van nog grotere Drakars, onder andere die van koning Knut, welke meer dan 80 meter lang zou zijn geweest.
De drakekop die op de voorsteven gestoken kan worden en waaraan de naam van het schip is ontleend was afneembaar. Ze mocht niet worden gevoerd als het schip haar thuishaven naderde.
De opvarenden verbleven onder een tent die over een langsscheepse paal, rustend op fraai besneden scharen, over het dek werd gespannen.
Daar de schepen gelijktijdig oorlogs- en emigratieschepen waren, werden vaak vrouwen, kinderen en vee op lange reizen meegenomen.
Bronnen over deze schepen zijn onder andere de wandkleden van Bayeux en de Saga's, de opgravingen van bijvoorbeeld het Nydamschip, het Osebergschip en het Gokstadschip, alsmede vaartuigen gevonden bij Tune.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten