zondag 23 februari 2020

KOF. (SCHIP)


             TWEEMASTVAARTUIG 

         VOOR KUST- EN ZEEVAART.



KOF.

De kof was een betrekkelijk klein koopvaardijschip dat thuishoorde in de noordelijke streken van Europa, maar wel zo zeewaardig bleek te zijn dat het zelfs in havens aan de overzijde van de Atlantische Oceaan werd gezien.

De kof heeft het vasteland van Nederland en later Denemarken en Zweden ongeveer in het midden van de 18e eeuw bereikt vanaf de eilanden in de Waddenzee.

De kof had afhankelijk van de tonnage van 100 tot 300 ton een lengte van 12 meter. Het schip leek veel op een smak en had een ronde voor/ en achtersteven, een platte bodem en zwaarden. Het schip voerde meestal twee masten. Na 1735 kwam er een versie voor diepen water, met een scherper voor- en achterschip, en zonder zwaarden. Dit type werd wel een schoenerkof genoemd.

Aanvankelijk alleen ingezet voor de handelskustvaart langs de noordelijke kusten van Europa en in de Baltische Zee en de zee bij Noorwegen, bleken de kwaliteiten van de kof al gauw uit langere reizen, tot aan West-Indië en Brazilië toe.

(Dit zeilplan zou bij een 'typische' kof horen: twee gaffelzeilen met giek, drie vierhoekige zeilen een de grote mast en stagfok mat twee kluivers.)

De term kof werd gebruikt voor een aantal verschillende verschijningsvormen van hetzelfde basistype, maar in het algemeen was de kof een verdekt vrachtschip met een brede , stompe kop en een ronde achtersteven, brede berghouten, een smal roer met een helmstok, twee masten met een gecombineerd langs- en dwarsscheepse tuigage en soms zijzwaarden bij die schepen die werden ingezet voor kustreizen langs de ondiepe Nederlandse kusten en soortgelijke gebieden. De grote mast had een steng en mogelijk ook een bramsteng, de bezaansmast stond op het dek, direct voor de helmstok en beide masten werden gesteund door het want.

Dit gesteld onder voorbehoud dar er, zoals eerder gesteld, een ruime verscheidenheid aan ondersoorten van de kof bestond. Sommige bronnen beweren dat de kof aan elke mast een sprietzeil met klapmuts en een topzeil voerde, samen met de standaardzeilvoering voor de grote mast, maar andere bronnen hebben het over de 'typische' kof die aan elke mast een gaffelzeil met giek droeg, evenals een vierhoekig grootzeil, een marszeil en soms zelfs een bramzeil aan de grote mast en daarvoor een stagfok en twee of drie voorzeilen waarvan het voeren mogelijk werd gemaakt door een lange boegspriet en kluiverboom. In ieder van deze verschijningsvormen was de kof goed uitgerust voor zowel het zeilen vóór als aan de wind.



De kof kon gebouwd worden in diverse maten en dus ook in submodellen en was vooral geliefd met een tonnage tussen de 100 en de 300 ton. De grotere modellen waren beter geschikt voor lange reizen, terwijl de kleinere zich liever niet op de oceaan waagden, maar zich beperkten tot de kustwateren.
Over de snelheid van deze scheepjes is niets bekend. De grote van de bemanning was afhankelijk van de grote van het schip.






Geen opmerkingen:

Een reactie posten