VERSCHILLENDE BEVOLKINGSGROEPEN
SAMENGEBRACHT ONDER ÉÉN NAAM,
DE BATAKS.
DEEL 1.
Toen ik nog in Jakarta woonde, werd me door kennissen aangeraden om eens naar Noord-Sumatra te reizen. Een heel ander klimaat, heel andere natuur en een heel andere bevolking dan op Java en Bali. Zo ging ik de eerste keer met een georganiseerde reis vanuit Jakarta naar dit gebied en het zou ook niet de laatste keer zijn, nadat ik met het land en de bevolking kennis had gemaakt. Zo heb ik me met behulp van een Toba-Batak verdiept in de geschiedenis en leefgewoonten van deze bevolkingsgroep. De bewoners van het eiland Nias is een heel ander stuk geschiedenis en het zijn geen Bataks.
SUMATRA.
Sumatra is het grootste eiland met een oppervlakte van 470.00 km² het op vijf na grootste eiland van de wereld.
Het eiland wordt begrensd in het zuiden door de Indische Oceaan, In het noorden en noordoosten door de Anaman Zee, in het oosten door Straat Malakka en in het zuiden door de Sunda Straat.
De oude bekendste naam voor Sumatra was "Swana Dwipa", wat in het Sanskriet "Eiland van Goud" betekende, waarschijnlijk door de zeer vroege export van goud uit de mijnen van de Sumantraanse hoogvlakten.
Door de ligging aan de Indiase-Chinese handelsroutes ontstonden aan de oostkust verschillende handelssteden. Hierdoor kwam het eiland ook onder de invloed van Indiase religies en later door de Arabische invloed van de moslim religie, vooral in het noordelijke deel, het huidige Atjeh. In de 13e eeuw bekeerde de heerser van dit gebied, het Samudra-koninkrijk, zich tot de islam. Daar vandaan de naam van het eiland.
Met de komst van de Nederlanders werden veel Sumatraanse prinsdommen geleidelijk onder Nederlands gezag geplaatst. Van 1870 tot 1905 voerden de Nederlander een oorlog tegen Atjeh, dat pas in het begin van de 20e eeuw onder Nederlands gezag kwam en ook daarna onrustig bleef.
In de jaren 1945?1949 werd Sumatra een onderdeel van de Republiek Indonesia. De nationalisten van Atjeh erkenden de soevereiniteit van Jakarta niet, wat uitliep op een guerrilla-oorlog die duurde tot 1959 en het gebied weer een speciale status verkreeg.
DE CULTUUR VAN DE TOBA-BATAKS.
De Bataks zijn een bevolkingsgroep levend in Noord-Sumatra, bestaande uit zes verschillende groepen;
Groen - Kora.
Paars - Sinalungah.
Blauw - Pakap of Dairi.
Oranje - Toba.
Geel - Ankri.
Rood - Mandailing.
Zoals bij alle oude volken van de Indonesische archipel is ook de cultuur van de Bataks door de natuur beïnvloed.
Het karakter van het 422.527 km² grote eiland wordt door het bergland en het tropische regenwoud bepaald. Sumatra is 1750 kilometer lang en wordt doorsneden door de evenaar. De westkust, aan de Indische Oceaan, is hoog en heeft veel baaien, de oostkust, aan de Straat Malakka, daarentegen is vlak met veel delta's. Een enorme bergketen loopt van noord naar zuid over het hele eiland en is op sommige plaatsen, als men de parallelketens meetelt, 150 kilometer breed. Het noordelijke deel heeft verscheidene zijgebergten. Negentien vulkanen, waarvan sommige nog werkend, rijzen hier hoog boven uit.
(Toba-meer.)
Het meer heeft een maximale lengte van 100 kilometer, een maximale breedte van 30 kilometer, waardoor een oppervlakte van 1146 km². De maximaal gemeten diepte is 505 meter.
In het meer, een caldera van de de niet meer werkende vulkaan Toba, ligt het schiereiland Samosir, met een oppervlakte van 1000km² en een hoogte van 300 meter, het middelpunt van de Batak-cultuur.
Dit is het gebied van de belangrijkste stam van de Bataks, de Toba-Bataks. Zoals hiervoor om het kaartje aangegeven bestaat het Batakvolk uit verschillende stammen, elk met een eigen cultuurpatroon. Al deze stammen kennen hun eigen schitterende houtarchitectuur. De Bataks leven in het noorden en westen van Sumatra, waar het klimaat door de hoogte van tussen de 600 en 1300 meter boven de zeespiegel aanzienlijk milder is, Ondanks het feit dat de evenaar tamelijk dichtbij ligt komt de gemiddelde dagtemperatuur hier veel hoger dan 23 C.
Tot in de tweede helft van de 19e eeuw leefden de Bataks tamelijk geïsoleerd. Volgens inscripties heeft koning Adityawarman over het hele middengedeelte van Sumatra geheerst. Hij was een aanhanger van het Mahâyâna-Boeddhisme. De Bataks hebben deze gedachtenwereld op hun eigen wijze in hun wereldbeeld geïntegreerd. Daarentegen hebben Islam en Christendom de oude stamculturen steeds meer verdrongen.
De Karo-Bataks werden in lichte mate door de islam beïnvloed, terwijl in de zestiger jaren van de 19e eeuw het gebied van de Toba-Bataks min of meer gekerstend werd.
De Batak hecht, evenals de Dayak en de Toraja, zeer veel waarde aan geesten, de imaginaire krachten die naar zijn overtuiging overal bestaan en zijn omgeving beïnvloeden.
(Noord-Sumatra het leefgebied van de Batak-stammen.)
Ook het wereldbeeld van de Batak vertoont een opvallende overeen komst met dat van de Dayak van Noord-Kalimantan (Borneo). Terwijl de Dayak zich de hemel als een hoed voorstelt, die boven de aarde zweeft, vergelijkt de Toba-Batak de hemel bijvoorbeeld met een paddestoel of een paraplu, waarvan de steel op het eiland Samosir in het Toba-meer rust. Tussen de aarde en het scherm, waarvan de randen de aarde niet raken, ligt een gevaarlijke geesten-zone. In deze zone doen zich allerlei verschijnselen voor, die de Batak verontrusten: het avondrood, de bliksem en de regenboog, een brug voor geesten.
Het wereldbeeld van de Batak is volledig ontleend aan het leven van alledag; ondanks christelijke bekeringsactiviteiten kwam hierin niet veel verandering. Zo bleef ook het kunstgevoel van de Batak grotendeels behouden.
Zijn oorspronkelijke religie is volstrekt animatisch en in zijn cultus staat de ziel dan ook in het middelpunt. De Batak noemt zijn ziel tondi, maar deze tondi of levenskracht brengt volgens zijn geloof niet alleen het menselijk lichaam tot leven, maar ook planten en dieren en geeft zelfs levenloze stoffen zoals ijzer en steen een potentiële kracht.
Na de dood verlaat deze energie het lichaam om andere organismen weer te bezielen. Tondi of mana, zoals men het grondprincipe van de oeroude zienswijze van het leven in het Maleis noemt, is een verschrikkelijke, machtige kracht. Zij vliet door alle dingen heen en bewerkstelligt zo een mysterieuze eenheid in het heelal. Het doel van iedere individu en van elke gemeenschap is deze kracht op zichzelf te richten, ja zelfs het mana te beheersen.
Volgens de Batak is het tondi, de 'debata na jinugung', hetgeen betekent als 'de god die men op het hoofd draagt', die binnen in de mens een zelfstandig bestaan leidt; deze tondi kan de mens vriendelijk of vijandig gezind zijn. De Batak heeft zijn geestelijk en lichamelijke welzijn aan de tondi te danken.
De kracht van de tondi is deelbaar en kan op anderen overgedragen worden. met behulp van magie kan iemand die door het ongeluk bezocht wordt de tondi aan zijn vijanden overdragen in de hoop zelf voor verdere ellende en armoede gespaard te blijven.
ook verschillende dieren en planten bezitten een hoeveelheid tondi, waarvan mensen eveneens kunnen profiteren. Daarom worden bijvoorbeeld de hoektanden van tijgers, beren en wilde zwijnen als amulet gedragen. De tondi van de hond heeft bijzonder gewaardeerde eigenschappen wegens zijn wijsheid en waakzaamheid; honden vlees wordt daarom vaak gegeten. (Dit gebeurd tegenwoordig in het geheim daar het bij de staat verboden is.)
De Batakkers waren oorspronkelijk koppensnellers en om deze reden at men graag mensen; door het eten van vitale delen van het menselijk lichaam verkrijgt men de tondi van de ander en kan men zijn levenskracht verdubbelen.
Niet alleen de Bataks geloofden hierin, ook de Dayaks, de Toraja´s en de Niassers; in de 19e eeuw echter hebben zij onder dwang van het Nederlands gouvernement het koppensnellen opgegeven.
VOOROUDERFIGUREN.
De voorouderfiguren spelen een belangrijke rol in het geloof van de Oud-Indonesiërs. Hoewel de Dayaks geen behoefte hebben aan godenbeelden, tengevolge van hun hoogontwikkelde geloofssysteem, worden toch op het eiland Nias houten voorouderfiguren vervaardigd, Hierdoor blijven zielen in contact met de levenden omdat de geesten het lot van de nog in leven zijnde familieleden in sterke mate kunnen beïnvloeden. De uit hout gesneden figuren worden in rijen samengebonden en in de huizen van de Niassers bewaard. Bij verschillende gebeurtenissen, zoals bijvoorbeeld ziekte, worden zij aangeroepen.
Zij worden adu zatua genoemd. Men brengt regelmatig offers aan deze beelden, vooral delen van de longen, lever en het hart van het varken.
De adu's van de koppensnellers van Nias; ook de Naiassers van vroeger koppensnellers, werden op bijzondere wijze geprepareerd.
Het waren hoekige grove, uit hout gesneden figuren zonder armen, waarop enkele haren van een gesnelde kop werden geplakt. Voordat men ging koppensnellen werd aan deze beelden geofferd. Soms brachten de koppensnellers een levende slaaf mee terug on de adu in te smeren met het bloed van diens afgesneden neus.
Vroeger werden deze beelden door de medicijnman kunstmatig van tondi voorzien.
Hij vulde daartoe twee in de borst en de maagstreek aangebrachte holten met pupuk, een brei gemaakt van as van de hersenen, lever en hart van een speciaal hiervoor gedood kind.
(De datu, de tovenaar, met zijn toverstaf, tunggal panaluan.)
(De toverstaf, tunggal panaluan.)
Bijna op gelijke manier voorzagen de Bataks de toverstaf, tunggal panuluan, van levenskracht; men bracht op de bovenkant van de staf een magisch smeersel aan.
Dit bovenste gedeelte van de staf bestaat namelijk uit drie boven elkaar geplaatste mensenfiguren; soms ook is het een ruiterfiguur, die met paardenhaar of een hanenveer en met bont linten versierd is.
De magische zalf, die gebruikt werd, was ook weer gemaakt uit lichaamsdelen, vooral hersenen, van een speciaal voor dit doel gedood kind.
De toverstaf had in handen van de datu bij allerlei gelegenheden een speciale functie; hij werd gebruikt bij het regenmaken, bij bezweringen tegen ziekte en dood en vooral bij voorspellingen; dit alles ging natuurlijk met allerlei ingewikkelde ceremonieën gepaard.
De datu danste daarbij, met de toverstaf in de hand, in een met kalk, houtskool en rode aarde getekende rechthoek op het dorpsplein. In het midden van deze rechthoek werd een kippenei begraven. Tijdens de trance wierp de datu de toverstaf dan naar het ei. Een goed voorteken was als hij het ei raakte, een slecht wanneer hij het miste. In de kunstzinnig gesneden figuren van de staf hadden beelden van een mythe hun belichaming gevonden.
De natuurgoden zijn zeer nauw verwant aan de astrologische geestenwereld. Hiertoe behoort pane na bolon, die iedere drie maanden van woonplaats verandert en die ook iedere dag zijn offer zou eisen als de medicijnman niet zou weten hoe hij diens boze invloed moest afwenden. Deze demonen komen overeen met de zeven planeten van het oude systeem van Zon, Maan, Mars, Mercurius, Jupiter, Venus en Saturnus, de zeven dagen van de week.
Bij alle belangrijke beslissingen, zoals bijvoorbeeld de keuze van een woonplaats of de aanleg van een dorp, dient men rekening met de goden te houden. De medicijnman kan met behulp van de magische kalender en toverboeken de boze invloeden van de demonen op al het aardse gebeuren afwenden. Bij offerfeesten is de grote rustverstoorder steeds weer pane na bolon. Uit de weersomstandigheden kan de datu afleiden waar hij zich op dat moment bevindt.
De Bataks koesteren echter een grote vrees voor deze geestenwereld. Voor de datu zijn het schema van van zijn eeuwigdurende kalender en de orakeltabellen van zijn toverboeken noodzakelijk om aan de verderfelijke invloeden van deze machten te ontkomen. Op deze manier kan hij ongunstige dagen ontwijken. De toverkalender of porhálaan, is het onontbeerlijke attribuut van de datu, deze dient niet voor de tijdrekening, maar uitsluitend voor de bepaling van gunstige en ongunstige dagen voor het verrichten van belangrijke handelingen. Deze gegevens zijn hoofdzakelijk ontleend aan de resultaten van de onderzoeken die een missie-arts deed in de jaren die hij te midden van de Bataks leefde.
De Bataks kennen een zuiver maanjaar. het begint wanneer het sterrenbeeld Orion aan de westelijke hemel verdwijnt terwijl het beeld Schorpioen tegelijkertijd in het oosten opkomt; dit is dus in de maand mei als de nieuwe maan met dit tijdstip samenvalt. Men kan ervan uitgaan, dat de Bataks, evenals andere volkeren in de archipel, van oudsher een eigen maankalender bezaten. Ze trokken met behulp van deze kalender bepaalde conclusies uit de stand van de maan. Onder invloed van het Hindoeïsme hebben zij echter de oude Batakse toverkunst en de Batakse namen vervangen door benamingen in het Saskriet. De namen van de dagen van de week zijn bijvoorbeeld aan het Sanskriet ontleend.
De overeenkomst tussen de Europese kalender en de namen van de dagen op de porhálaan is dan ook niet toevallig. De Egyptische astrologie heeft dezelfde grondgedachte als die van de Bataks, namelijk dat de planeten invloed hebben op alles wat gebeurd. Daarom is het zo belangrijk om te weten welke planeet op een bepaald tijdstip de wereld beïnvloed.
(Batak-kalender jaar 2022.)
(Cilinder van bamboe met hierin ingekrast de toverkalender van de Bataks.)
Bij belangrijke handelingen wordt altijd eerst de Batak-kalender geraadpleegd, zodat men het juiste tijdstip kan bepalen. Slechts bij offerfeesten die weken of maanden kunnen duren, wordt ook gezocht naar een gunstige einddatum
Het schema voor deze magische kalender is in de bast van een stuk bamboe gekrast; de onderkant van dit stuk stengen moet afgesloten zijn door een dwarslaag van de knoest.
De kalender bestaat uit twaalf of soms dertien rijen van dertig kleine vierkantjes, die overeenkomen met de twaalf, respectievelijk dertien maanden van dertig dagen.
Deze dertiende maand is geen schrikkel maand in de betekenis die wij er in Europa aan zouden geven; aanvankelijk was deze maand bedoeld om het verschil tussen maanjaar en zonnejaar op te heffen. Deze schrikkelmaand had voor de medicijnman slechts het doel de onnauwkeurigheid in de telling van de maande te corrigeren.
Hoewel verschillende kalenders in details sterk van elkaar verschillen, zij hebben alle twaalf respectievelijk dertien maanden van dertig dagen, een indeling van de maanden in driemaal tien dagen door middel van dubbele verticale lijnen na de tiende en twintigste dag. Alle porhálaan hebben verder gemeenschappelijk de diagonaal verlopende rijen voor de tekens van de dagen van de week en de enigszins gestileerde figuur van de schorpioen. Een groot aantal lege velden geeft de gunstige dagen aan, waarop dus geen gevaar dreigt. Er tussenin treft men deels symbolische figuren en deels letters aan die een gunstige, twijfelachtige of ongunstige betekenis hebben. De dagen die door de mond of staart van de schorpioen worden ingenomen zijn bijzonder ongunstig, Wanneer men op zulke dagen door het ongeluk getroffen wordt, moet men offers brengen aan de hala, de verdedigers van de maan, die in de kalender met de schorpioen worden aangegeven. Op zulke dagen is alle arbeid verboden, met uitzondering van de verzorging van familieleden en de oogst.
Het orakelboek bevat ook mededelingen over toepassing van orakels, bijvoorbeeld het orakel van de dierenriem, want de twaalf tekens van de dierenriem beheersen de dagen in plaats van de maanden.
De namen voor de tekens van de dierenriem, die uit het Sanskriet stammen, zijn ook hier weer aan de Batak-taal aangepast. Het toverboek bevat ook bezweringsmiddelen waarmee men de toverkunsten van vijanden kan neutraliseren, want ook de vijanden maken gebruik van toverkunst.
Het Batak-toverboek wordt gemaakt van de bast van de agalloch, een hennepsoort uit Zuidoost-Azië en heeft de vorm van een harmonika-album. De beide uiteinden worden gevormd door versierde houten plankjes. Het vouwboek is aan beide zijden met watervaste verf beschreven en beschilderd. De tekst begint meestal met een kronkellijn.
Zie vervolg: BATAK CULTUUR. NOORD-SUMATRA. (DEEL 2.)