vrijdag 8 februari 2019

BRANDBEVEILIGING EN - BESTRIJDING OP EEN ZEESCHIP. (DEEL 2)

 

   DE GROOTSTE ANGST 

           VAN IEDERE 

ZEEVARENDE IS BRAND. (2)

BRANDWEERORGANISATIE AAN BOORD.

Voor brandbestrijding is een goed doordachte organisatie nodig aan boord van een schip.
Bij brand aan dek of in de accommodatie heeft over het algemeen een stuurman de leiding van het bestrijdingsteam; bij een brand in de machinekamer een van de scheepswerktuigkundigen aangezien zij daar beter de weg kennen. Dit kan per maatschappij verschillen.
Het Nederlands Schepenbesluit schrijft voor dat op elk passagiersschip en op elk ander schip van 500 ton of meer een instructie voor de officieren op een toegankelijke plaats moet zijn opgehangen.
In de Nederlandse Schepenwet wordt de kapitein verplicht er voor te zorgen dat vóór het ondernemen van een reis een alarmrol is samengesteld waarop de namen van de opvarenden zijn vermeld met hun taken bij verschillende alarmtoestanden, waaronder het blussen van brand.
De grote passagiersschepen hebben meestal een vast aangestelde brandweerploeg, voor dit doel opgeleid. Op die schepen is dag en nacht een brandwacht op post en worden brandrondes gelopen, op zee zowel als in havens.

(Oefening met perslucht van een brand in de machinekamer.)

Ook op overige schepen wordt ´s nachts een brand- en inspectieronde gelopen, dat wanneer alles in orde is in het scheepsjournaal wordt genoteerd als 'Bij ronde alles wel'. en voorzien van de handtekening van de persoon welke deze ronde heeft gelopen.
Dit is belangrijk omdat de kans van ontstaan van brand groot is door onachtzaamheid van passagiers, het kombuis, werkplaatsen, scheepswasserij en bergplaatsen van de civiele dienst.
Op deze schepen moet minstens eenmaal op de uit en eenmaal op de thuisreis een brandoefening worden gehouden. Deze oefeningen moeten in het scheepsjournaal worden vermeld.

BLUSSEN MET WATER.

(Aanduiding voor een  brandslang.)

Blussen met water ligt het meest voor de hand. Water is altijd beschikbaar, werkt blussend en koelt de omgeving af.
Nadelen zijn het ontstaan van waterschade en gevaar voor stabiliteit van het schip bij gebruik van grote hoeveelheden water.
Water is niet te gebruiken bij oliebranden, bij het blussen van chemicaliën en ook niet bij elektrische branden. Bij de laatste kan door de hoge voltage zelfs een schok dodelijk zijn voor de slangengast. 


(Een haspel met slang geplaatst in de scheepsaccommodatie.)

Benodigde inrichtingen en materialen bij het blussen met water zijn: brandbluspompen, in meervoud aanwezig aan boord, brandblusleiding, brandblusafsluiters met aansluit koppelingen, brandslangen met koppelingen, straalpijpen met sproei-inrichting en brandbluskanonnen.
De brandbluspompen moeten onafhankelijk werkende pompen zijn die het water parsen in brandblusleidingen die door de machinekamer, de accommodatie, werkplaatsen en over dek lopen.
Zij moeten per pomp minstens twee krachtige stralen kunnen geven op elk gedeelte van het schip.

(Een brandbluskast met slang aan dek van een schip.)

Brandblusafsluiters moeten van de zelfde koppelingen zijn voorzien als die aanwezig zijn op de brandblusslangen.
Brandslangen zijn zonder naad geweven van vlas of katoen en hebben het voordeel aanvankelijk water door te laten en zich zelf af te koelen. Tegenwoordig gebruikt men veel synthetische stoffen.
Aan boord worden de brandslangen zodanig opgerold, dat beide koppelingen aan het begin liggen dit versneld het uitrollen en aankoppelen van de slang op de bluswaterafsluiter en  de straalpijp. 

SPRINKLER SYSTEEM.

Het sprinkler systeem is een brandbestrijdingsinstallatie bestaande uit een buizennet voorzien van sprinklers of sproeiers op regelmatige afstanden.



Het buizennet van de installatie is meestal dicht bij het plafond aangebracht. De sproeiers zijn afgesloten door smeltplaatjes of kleine glazen kolven, die bij een bepaalde temperatuur, bijvoorbeeld 79 C, doorsmelten of stukspringen, waarna het bluswater naar buiten stroomt. In het buizennet tot aan de sproeier met water gevuld, dan spreekt men van een 'nat' systeem.
Waar bevriezing mogelijk is of een geringe lekkage veel schade kan aanrichten, wordt het systeem met druklucht gevuld. Valt de druk weg, dan slaat de bluspomp aan en wordt water toegevoerd.


Eén sprinkler beschermt een vloeroppervlakte van ongeveer 9 m².

Op passagiersschepen is het automatisch sprinklersysteem voorgeschreven. Ook op andere schepen vindt het steeds meer toepassing in de accommodatie. Een voordeel is dat bij een begin van de brand de bestrijding dadelijk begint. Het systeem wordt aangebracht in hutten, verblijven, magazijnen, werkplaatsen en trappenhuizen.


BRANDMELDERS EN ALARMINRICHTINGEN.

Automatische brandmelders dienen om een begin van een brand op een snelle manier te signaleren naar de brug of een ander controlestation en een alarm in werking te stellen.


De niet automatische inrichtingen worden door de brandronde in werking gesteld. Zij geven elektrisch naar het controle station het nummer en de plaats van de melder door en stellen het alarm in werking.

Bij brand wordt het alarm gegeven door elektrische bellen die constant blijven rinkelen totdat deze vanaf de brug of het controle station worden uitgeschakeld.

De automatische inrichtingen zijn aangebracht op plaatsen die voor de brandrondes niet te bereiken zijn en treden in werking  wanneer de temperatuur waarop ze zijn afgesteld wordt overschreden.





BLUSSEN MET SCHUIM.

Het blussen met schuim gebeurt voornamelijk bij olie- en benzinebranden.
men onderscheidt chemisch schuim en mechanisch- of luchtschuim.
Bij chemisch schuim bevatten de schuimbellen koolzuur en bij luchtschuim lucht.
De bluswerking berust bij beide op het afsluiten van de zuurstof.
Chemisch schuim is taai en kan met succes op metalen schotten worden gebruikt, terwijl luchtschuim meer vloeibaar is en geschikt om oliebranden te blussen. Een schuimlaag van 15 cm is voldoende.

Het water komt van de brandbluspomp welke dit van buitenboord aanzuigt. Het schuimconcentraat bevindt zich in een aparte tank wat door een ejector door het water uit de tank wordt aangezogen en zich in de tussenmenger vermengt. Achter in de straalpijp zitten openingen waardoor de lucht wordt aangezogen en het als een schuim de straalpijp verlaat. 


(Een oefening met het schuim op het achterdek van een tanker.)

Het schuimconcentraat is reserve aan boord in kunststof containers; het  dient periodiek vernieuwd te worden.
Het schuim is niet geschikt om elektrische branden mee te blussen.






BLUSSEN MET BLUSPOEDER.

Bluspoeder is alleen voorradig in handblussers (extincteur). De container heeft een meer gedrongen vorm dan overige handblussers. Op de container staat duidelijk vermeld dat de inhoud poeder betreft.
Bluspoeders kunnen bij de meeste branden worden gebruikt. Vooral bij oliebranden slaan de vlammen snel neer.
Het nadeel van het gebruik van een poederblusser bij een elektrische brand is; dat men men de gehele elektrische bedrading etc. kan vernieuwen.

(Bij een elektrische brand kan men beter CO2 (koolzuurgas) of Halon gebruiken.)


BLUSSEN VAN BRAND DOOR HET VERDRIJVEN VAN DE ZUURSTOF.

Een groot deel van scheepsbranden ontstaat in de lading. Het ruim van een schip is meestal moeilijk te bereiken door deze lading. De eerste maatregel tegen brand is het afsluiten van de buitenlucht. 
Dit kan geschieden door de luiken gesloten te houden en de luchtkokers aan dek te sluiten.
Het openen van een ruim waarin brand is, kan gevaarlijk zijn en een snelle verheviging van de brand veroorzaken.
Brand in een ruim kan het doelmatigst geblust worden door het inbrengen van 'verstikkend' gas, zodat geen zuurstof kan toetreden. Dit kan worden gedaan door middel van een buizenstelsel aangesloten op een gastank. De Nederlandse Schepenwet schrijft voor welke schepen een gas-blusinstallatie moeten hebben en welke door de aard van hun bedrijf en de afsluiting van de ruimen, hiervan kunnen worden vrijgesteld. De te gebruiken gassen mogen niet giftig zijn.



Brand in een ladingruim ontstaat vaak door broei. Dit kan ook voorkomen op bulkcarriers die een lading steenkool of erts vervoeren.
Een dergelijke brand is alleen te blussen met enorme hoeveelheden water, wat dan weer de stabiliteit van het schip in gevaar brengt




STOOMBLUSSEN.

Stoomblussen geschiedt met stoom geleverd door de stoomketel-installatie aan boord van het schip. Dit blussen geschiedt met stoom van een lage druk. Volle kracht varend, moet voldoende stoom geproduceerd worden om voor het grootste ruim 1,33 kg stoom per m³ inhoud te leveren.
In tegenstelling tot water kan stoom worden gebruikt bij het blussen van oliebranden.

BLUSSEN MET KOOLZUURGAS (KOOLSTOFDIOXIDE).

(Een koolzuurgas installatie aan boord van een tanker voor de machinekamer.)

Een moderne (dodelijke) installatie bestaat uit een enorme batterij koolzuurgascilinders, opgesteld in een afgesloten apart geventileerde ruimte, met een verdeel inrichting.
Eens per jaar is men aan boord verplicht het gewicht van de cilinders te controleren. Dit geschiedt door een aangewezen persoon terwijl een andere persoon de wacht houd voor eventueel onwel worden van de eerste persoon. 


(Afbeelding van koolzuurgas cilinders systeem in bulk voor machinekamer en ladingruimten.)


Een voordeel is dat er geen kans is op het vormen van explosieve gassen en geen schade aan de lading of apparatuur veroorzaakt wordt.
Een nadeel is dat de temperatuur niet wordt verlaagd en dat het gas reukloos en onzichtbaar is.
Om een dergelijke ruimte na het blussen weer te betreden, mag dat eerst alleen met persluchtapparatuur voor het nablussen en controle. Hierna moet de ruimte lang en zeer goed geventileerd worden om het dodelijke gas uit alle hoeken en gaten te verdrijven.







(Waarschuwing bord.)




BLUSSEN MET ZWAVELDIOXIDE.

In een zogeheten Clayton-apparaat kan dit gas worden geproduceerd door verbranden van pijp-zwavel.
men kan ook een batterij flessen vloeibaar zwaveldioxide gebruiken. Deze installaties komen op nieuw gebouwde schepen niet meer voor.
Voordelen zijn dat men het gas kan ruiken en het ook kan worden gebruikt voor verdelgen van ongedierte en voor ontsmetting. Nadeel is dat dit gas geabsorbeerd wordt door water.

BLUSSEN MET VERBRANDINGSGASSEN.


(Schema van een Pirene Inert gasinstallatie.)


Om met verbrandingsgassen te blussen moet het schip uitgerust zijn van een gasgenerator. In de verbrandingskamer wordt dieselolie verbrand en een onbrandbaar gas geproduceerd dat ongeveer 85% stikstof bevat. het voordeel is dat de scheepsvoorraad dieselolie een praktisch onbeperkte hoeveelheid
gas oplevert, de benodigde olie is gering.


Het Pirene Inert gassysteem is een veel aan boord toegepaste installatie. Deze gassen kunnen worden geleverd uit de stoomketel installatie of uit de scheepsmotor. Aan boord van tankers wordt inert gas toegelaten boven op de lading en later na het lossen van de lading in de lege ladingtanks.
Alle blussystemen door middel van gas hebben gemeen dat de brand wel gedoofd maar niet altijd geblust wordt, zodat bij opnieuw toelaten van zuurstof, kans bestaat dat de brand weer oplaait.
Ook dit gas is bij inademing dodelijk voor de mens.
Er kan echter een haven worden bereikt en hulp van de beroepsbrandweer verkregen.

BLUSSEN MET HALON GAS.

(Een tekening van het principe van het halon-systeem)
















Halon of hcfk is koolwaterstof dat gehalogeneerd is, dat wil zeggen dat er een van de halogenen aan is toegevoegd op de plaats van een waterstofatoom , zoals chloor, broom of fluor.
Het woord halon is een samenvoeging van de Engelse term 'halogenated hydrocarbon'.
Cfk's vormen een speciale groep halonen; ze bevatten chloor of fluor maar geen broom. Het zijn bijzonder stabiele stoffen en zijn bestand tegen zeer hoge temperaturen.

Halon 1211, broomchloordifluormethaan werd tot 2004 vooral gebruikt bij draagbare blusapparaten.
Halon 1301, broomtrifluormethaan wordt gebruikt in blusgasinstallaties.
Halonblussers vinden meestal hun toepassing bij brandbeveiliging van computerruimten en daar waar elektrische apparaten worden gebruikt zoals in de moderne machinekamers. De reden hiervan is dat halon als een 'schone blusstof' wordt beschouwd, die geen schade aan de apparatuur veroorzaakt.
Bovendien blust halon als een negatieve katalysator op de verbrandingsreactie in te grijpen, en niet door verdringing van zuurstof. Hierdoor is er minder blusmiddel nodig, en is het risico van verstikking van personeel in de ruimte minder groot.
Nadeel; halon produceert echter wel broomzuur, dat corrosie kan veroorzaken en slecht is voor de gezondheid, zodat bij blussen de ruimte wel zo snel mogelijk verlaten dient te worden.
In tegenstelling tot een koolzuurgas installatie, waarbij de flessen batterij in een afgesloten ruimte staan opgesteld, staan de halon flessen verspreidt in de machinekamer opgesteld. Het systeem wordt geactiveerd vanuit het brandcontrole station.

EXTINTEUR.

Hieronder verstaat men kleine draagbare brandblusmiddelen met de keuze uit verschillende vullingen. 
Men heeft natblussers, schuimblussers, koolzuursneeuwblussers, halonblussers, droogpoeder-apparaten enz.
Ze moeten door de Scheepvaartinspectie zijn goedgekeurd; een gebruiksaanwijzing moet op het apparaat staan met de aanduiding van de soort branden waarvoor het apparaat NIET geschikt is.
Alle bemanningsleden moeten met het gebruik van deze apparaten bekend zijn en op de hoogte van de plaats waar ze zich bevinden aan boord.
Op de apparaten moet vermeld zijn wanneer ze in gebruik genomen zijn of opnieuw gevuld zijn.

ADEMHALINGTOESTEL.

Ademhalingtoestellen zijn in meerdere hoeveelheid aan boord aanwezig, meet een ruime hoeveelheid daarvoor geschikte flessen met lucht. Aan boord wordt over het algemeen een speciaal team opgeleid voor het gebruik van deze apparaten bij het bestrijden van brand of betreden van ruimten met rookontwikkeling of gevaarlijke gassen. Zelfs het wisselen van een lege fles voor een volle moet tijden de actie kunnen gebeuren en is iets wat training vereist. 
Ze zijn opgeslagen in het brand controle station en tevens een extra set in de machinecontrolekamer als deze zich in de machinekamer bevind. Het betreden van een gevaarlijke ruimte wordt nooit ten nimmer door één persoon gedaan, dragend een ademhalingtoestel.
Het blussen van een brand is ten allen tijden een 'teamwork'.

BRANDWEER UITRUSTING.

De Schepenwet schrijft voor dat deze tenminste moet bestaan uit: ademhalingstoestel, veiligheidslamp, reddinglijn en brandbijl.
Het aantal uitrustingen is voor passagiersschepen afhankelijk van het aantal passagiers, en voor een ander schip van de grootte.
De bergplaatsen voor de brandweeruitrusting moeten te allen tijden bereikbaar zijn en op grote schepen doelmatig over het schip zijn verdeeld. Op grote schepen is de uitrusting aanzienlijk groter dan wettelijk vereist. De bergplaatsen bevatten brandpakken, brandhandschoenen, brandlaarzen, ademhalingapparatuur, filtermaskers, branddekens enz.

HELIKOPTERROL.

Een helikopterrol bestaat alleen op die schepen waar de mogelijkheid bestaat dat een helikopter op het dek kan landen tijdens de vaart. Dit kan zijn bij het afleveren van machineonderdelen, proviand, het aan boord nemen of verlaten van een loods op zee of het evacueren van een ziek of gewond bemanningslid.

 
Bij een helikopterol is het brandcontrole station bemand en staat rechtstreeks in verbinding met de brug waar men een geheel overzicht van het gebeuren aan dek heeft en de leidinggevende persoon aan dek.
Brandslangen worden aan de schuimblus-kanonnen aangesloten en gereed voor gebruik op dek neergelegd. Twee getrainde opvarenden worden van een ademhalingapparaat voorzien en geholpen bij het aantrekken van hittebestendige kleding. Pas als een ieder in positie is krijgt de helikopter toestemming op het aangegeven deel van het dek te landen. een operatie die veel teamwork vereist.

                         WENS U EEN BEHOUDEN EN VEILIGE VAART.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten