woensdag 6 februari 2019

REDDINGSMIDDELEN OP ZEE AAN BOORD VAN EEN SCHIP. (DEEL 1)

           EEN LAATSTE KANS OP   OVERLEVEN  BIJ HET TE WATER GERAKEN OF VERLATEN VAN HET                    SCHIP IN NOOD. (1)

REDDINGSMIDDELEN.

Reddingsmiddelen dienen om drenkelingen of opvarenden van een bij een scheepsramp betrokken schip in veiligheid te brengen.

Reddingsmiddelen aan boord van een schip zijn deels door de overheid voorgeschreven, deels vrijwillig aangebracht door de rederij.
De verplichte reddingsmiddelen berusten op de nationale wetgeving en op internationale verdragen; Internationale Conventie ter Beveiliging van Mensenlevens op Zee. De controle berust in Nederland bij de Scheepvaartinspectie, in België bij de Zeevaartinspectie.

SOORTEN REDDINGSMIDDELEN AAN BOORD.

De meest bekende reddingsmiddelen aan boord zijn: de reddingboei, de reddingboot (sloep), de reddinggordel of zwemvest, het open reddingvlot , het gesloten reddingvlot (dinghy) en het lijnwerptoestel.



Vanuit een vliegtuig kan bij noodgevallen onder meer het Lindholm Resque Gear worden afgeworpen. Dit is samengevat in 5 cilindervormige pakken met verbindingslijnen, inhoudende een 
8-persoons rubberboot, voedsel, kleding en medicijnen, totaal gewicht 95 kilogram.

Dit is heden bekend als de dinghy welke de schepen aan boord hebben.

DE VERANTWOORDELIJKE PERSOON.

De kapitein is ten alle tijden verantwoordelijk om goede zorg te dragen dat bij aanvang van de reis en gedurende de reis:
A. alle reddingsmiddelen steeds in goede staat zijn en voor onmiddellijk gebruik gereed.
B. de motoren van de motorreddingsboten in goede staat verkeren, gereed voor gebruik om onmiddellijk na de tewaterlating te kunnen werken.
C. de sloep-lopers voor gebruik gereed zijn en de sjorrings van de boten gemakkelijk kunnen worden losgemaakt.
D. Alle bewegende delen, als davits, kramen, klampen en dergelijke roestvrij en gangbaar zijn.
E. het drinkwater in de boten ten allen tijde voor het gebruik geschikt.
F. een gediplomeerd sloepgast is belast met het bevel over elke boot en een opvolger in dit bevel is aangewezen.
G. Hij die met het bevel over een boot belast is, een lijst van de bemanning van de boot heeft en toeziet dat deze bekend is met haar plaats en werkzaamheden.
H. Voor elke motorboot iemand is aangewezen, die in staat is de motor te behandelen.
I.  Voor elke reddingsboot, voorzien van een radio-telegraaf-installatie of van een zoeklicht, of van beide, iemand is aangewezen, die in staat is deze inrichtingen te bedienen.
J.  Voor elk aan boord zijnde reddingsvlot iemand, geoefend in het behandelen en omgaan met reddingsvlotten is aangewezen.
K. Eén of meer stuurlieden voor het dagelijks toezicht op de onmiddellijke gereedheid van de reddingsboten, boten voor gebruik bij 'man overboord', reddingsvloten en drijvende toestellen is aangewezen.
L. Dat in de boten geen andere zaken worden geborgen dan die tot de uitrusting van de boot behoren.

Verder dient de gezagvoerder er op toe te zien dat regelmatig een sloepenrol wordt gehouden. Hieronder valt het melden van de opvarenden bij hun aangewezen sloep dragend hun zwemvest.
Alleen bij rustig weer of het ten anker liggen geeft veilig de gelegenheid de slopen buitenboord te draaien.


REDDINGBOOT OF -SLOEP.

We onderscheiden de open reddingboot (links)
en de gesloten reddingboot (rechts).
De gesloten boot kan men niet roeien en is dus een motorboot.
Beide hangen ter hoogte van het sloependek.

FUNCTIE.

A. De reddingboot is speciaal gebouwd en bestemd voor het redden van opvarenden van in een nood verkerend vaartuig of van drenkelingen uit zee.

B. Scheepsreddingboot, ook sloep genoemd, een aan boord opgestelde boot om dienst te doen als reddingmiddel bij het verlaten van het schip en bij het oppikken van schipbreukelingen of drenkelingen.


VOORSCHRIFTEN.

Voorschriften betreffende aantal, constructie, opstelling en behandeling zijn opgenomen in het Schepenbesluit hoofdstuk VI en bijlage XI, conform de Londense Conventie van 17 juni 1960.
Veelal worden sloepen door speciale botenwerven gebouwd met gebruikmaking van houten mallen.
De materialen bestaan uit hout (o.a. Fins vuren, eiken, mahonie, teak), metaal (gegalvaniseerd staal, aluminium) of kunststof (gewapend polyester of epoxy).
De romp moet voor en achter scherp zijn; de afmetingen en zeeg worden uitgevoerd volgens normalisatiebladen. De scheepvaartinspecties merken de boten en voorzien ze van een nummer waaronder de sloep is ingeschreven in hun register.
Ook worden het maximum aantal toegelaten personen en de afmetingen vermeld. De reder voorziet iedere boot van de scheepsnaam en een volgnummer.


Een reddingboot heeft grijplijnen en kiellijnen, waaraan men zich kan vastgrijpen; hiertoe dient ook de kimkiel.


UITRUSTING EN INVENTARIS.

De uitrusting en inventaris voor sloepen van vissersschepen en zeeschepen groter dan 500 ton bestaan uit: een mast met staand tuig van gegalvaniseerd staaldraad, een oranjekleurig zeiltuig van voldoende grootte, per doft een drijvende riem, twee waarloze riemen (reserve), een stel roeidollen, een roer met helmstok, oranjekleurige overkapping, twee proppen per propgat, olielamp met olie, waterdicht verpakte stormlucifers, twee emmers, hoosvat, doelmatig kompas met nachthuis en verlichting, drijfanker, sleeplijn, twee werplijnen, oliezak, golfstillende olie, twee bijlen, drinkwateraker, drinkbeker van maten voorzien, waterdichte elektrische lantaarns met reserve batterijen en gloeilampjes, kistje met reparatie materiaal, verbandtrommel met inhoud, per persoon 1 kg waterdicht verpakt noodrantsoen en drie liter water, seinspiegel, handpomp, zakmes, blikopener, stuurriem, misthoorn, lijst van reddingsseinen, drie vislijnen met haken, vier valscherm signalen, zes handstakellichten en twee drijvende rooksignalen.
Al deze materialen zijn opgeslagen in waterdicht afsluitbare ruimten in de zijden van de sloep. De drinkwater voorraad in een dwarsliggende tank onder een zitbank. Mast en riemen liggen gesjord in de sloep.

Nadat het schip verlaten is en de opvarenden in de sloepen of vlotten zijn gegaan, vereist de strijd om in leven te blijven tot er redding daagt een aantal bijzondere gedragsregels.

SLOEPENDEK.

Het sloependek is een dek op grote schepen, meestal passagiers- , troepen-, vracht- en containerschepen en tankers, waarop de scheepsreddingboten (de sloepen) en de sloepdavits zijn geplaatst. 
Het is gedurende de tweede helft van de 19e eeuw ontstaan toen de stoompassgiersschepen steeds grotere aantallen passagiers en bemanningsleden gingen varen. Later werd op andere soorten schepen deze benaming overgenomen.
Het sloependek is meestal het bovenste dek van de opbouw. Doordat dit del soms zeer hoog boven het water ligt, is op sommige grote passagiersschepen een lager dek, het sloependek, teneinde het te water laten van de sloepen een minder gevaarlijk aspect te geven.
De sloepen stonden vroeger (en staan nu nog wel op oudere schepen) op bootsklampen opgesteld, dicht bij het scheepsboord. Bij de nu gebruikte zwaartekrachtdavits hangen de sloepen hoog boven het dek in de glijdavit, terwijl men onder de afloopbaan van de davit heen kan lopen.



Het sloependek is verzwaard door een lijfplaat en soms door verder naar binnen lopende zwaardere platen voor het dragen van de sloepen, davits en sloepslieren, die bij de zwaartekrachtdavits zijn opgesteld. Voorts staan op het sloependek: aanvullende reddingmiddelen, zoals vlotten; kisten met reserve zwemvesten; meestal schijnwerpers, aangesloten op het noodspanningsbord van de noodgenerator, die op de brug aangedraaid kunnen worden om dek en scheepszijden te verlichten; voldoende brandblus- aansluitingen en slangen om bij brand de sloepen en eventueel een houtendek nat te houden. De sloepradio's worden over het algemeen op de brug opgeslagen.
De 'sloepenploeg'uit de bemanning zal ingeval van brand of bij een te verwachten 'schip verlaten', ook al is de toestand niet ernstig, zoals ook bij slecht zicht in een druk vaarwater, op het sloependek het nodige verrichten om bij onmiddellijke noodzaak alles zo vlug, veilig en efficiënt mogelijk te laten geschieden. Het noodsein voor het 'schip verlaten' wordt gegeven door de scheepsfluit en alarmbellen; dit zijn ZEVEN KORTE SIGNALEN EN ÉÉN KEER LANG, herhalend.
Op passagiersschepen is het sloependek een geliefde 'wandelpromenade'. 


SLOEPENROL.

In het Schepenbesluit staat voorgeschreven een lijst waarop voor ieder bemanningslid vermeld staat in welke reddingsboot hij is ingedeeld en welke taak hij heeft te vervullen bij 'schip verlaten'. Deze informatie is over het algemeen bij iedere uitgang van de accommodatie opgehangen. In de passagiershutten is duidelijk een kaartje aangebracht, waarop voor iedere passagier het sloepnummer of bootstation en aanwijzingen voor het omdoen van het zwemvest zijn vermeld. Voor elke boot is aangegeven wie als sloepcommandant optreedt. 

Zodra een schip buitengaats is vinden volgens deze rol oefeningen plaats voor de bemanning en passagiers; men noemt ook deze oefeningen sloepenrol. Na het afgeven van het signaal dient een ieder van de bemanning bij de hun aangegeven sloep aan te terden en de passagiers op hun verzamelplaats op het inschepingsdek, allen met aangetrokken zwemvest.
De verzamelplaats wordt aangegeven met het groene bord 'masterpoint'.
De sloepcommandant controleert  of de bemanning op de hoogte is van hun toegewezen taak, welke op de alarmrol staat vermeld, en instrueert zo nodig de passagiers.
Het houden van een sloepenrol moet in het scheepsjournaal worden vermeld. Op passagiersschepen zijn in de verblijven, trappen en gangen bordjes met pijltjes aangebracht met de sloepnummers, zodat passagiers gemakkelijk de kortste weg kunnen volgen om de inschepingsplaats voor hun sloep te kunnen bereiken. Tijdens een dergelijke actie zal de kapitein ten allen tijde op de brug verblijven met een roerganger.

REDDINGSBOEI.


Een reddingboei is een rond of hoefijzervormig reddingmiddel, te gebruiken bij man
overboord.

Aan boord van een zeeschip moeten afhankelijk van grootte en inrichting, voldoende reddingboeien aanwezig zijn, maar minstens het in de voorschriften  van het Schepenbesluit vermelde aantal. Hierin staat ook vermeld het aantal dat van een zelfontbrandend licht van goedgekeurd type aanwezig moet zijn.
Een reddingsboei is in het algemeen in een open beugel aan de raling (hekwerk) van het schip aangebracht en heeft een oranje-rode kleur om goed zichtbaar te zijn drijvend op het water.

De moderne reddingsboeien zijn voorzien van een lange lijn bevestigd aan de boei en een boeilicht dat gaat branden zodra dit zich verticaal in het water heeft gekeerd.
De lijn dient om de drenkeling eventueel weer naar het schip toe te trekken en het boeilicht bij een nachtelijk ongeval.


VOORSCHRIFTEN.



Verdere eisen van het Schepenbesluit zijn, dat de reddingboeien moeten zijn vervaardigd van massief kurk of daarmee gelijkwaardig goedgekeurd materiaal, dat ze in zoet water gedurende 24 uur 14,5 kilo ijzer kunnen dragen, bestand zijn tegen olie en olieproducten, van een op zee goed waarneembare kleur zijn, gemerkt in blokletters met de naam van het schip en de thuishaven, minstens 2,5 kilo wegen en voorzien zijn van een stevig vastgebindselde, in bochten hangende grijplijn. De inwendige middellijn van de ronde boeien moet minstens 45 cm zijn en de opening van de Hoefijzervormige boeien 35 tot 45 cm.



Op de schepen wordt tegenwoordig met behulp van een groenbordje aangegeven waar de boeien geplaatst zijn.
Op passagiersschepen en andere schepen groter dan 500 ton moet minsten één ronde boei zijn voorzien van een reddingslijn van 30 meter lengte.
Alle reddingboeien moeten zo geplaatst zijn dat ze gemakkelijk bereikbaar zijn en onmiddellijk kunnen worden geworpen, dus niet blijvend bevestigd. 
Tegenwoordig zijn veel boeien vervaardigd van lichte synthetische schuimstoffen, zoals pvc of styreenschuim.



 Het genoemde zelfontbrandende licht dat met een pen aan een uithouder bij de boei is opgehangen, was oorspronkelijk het zogeheten Holmes-licht dat bestaat uit twee compartimenten: de ene helft dient als drijfkamer, het andere is gevuld met carbid en fosforcalcium.
Wanneer de boei overboord wordt geworpen scheurt de pen los en ontstaan en gaten on de carbidkamer. Doordat zeewater binnendringt, ontwikkelen zich gassen waardoor vlammen en rook ontstaan. Een drenkeling kan in de duisternis nu de boei vinden. 
Ook het terugvinden van de drenkeling, die vooral bij ruwe zee spoedig uit het oog geraakt, wordt vergemakkelijkt.
Voor tankschepen zijn reddingboeilichten en het elektrisch-elementtype voorgeschreven, omdat bij een scheepsramp het beschreven type de olie, die op het water drijft, kan doen ontbranden.



      Zie vervolg: REDDINGSMIDDELEN OP ZEE AAN BOORD VAN EEN SCHIP. (DEEL 2).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten