EEN PARADIJS IN DE BERGEN
VAN SULAWESI (CELEBES).
DEEL 3.
DE WEG NAAR HET RIJK DER DODEN.
IMAGES TIJDENS DE RONDREIS.
Met de klok mee vanuit linksboven: Anders dan op de overige Indonesische eilanden, wordt de geoogste rijshalm gebundeld en te drogen gelegd alvorens ze in de rijstschuren wordt opgeborgen;
Na gedane arbeid is het voor de waterbuffels baden geblazen in de nabij gelegen rivier, dit wordt meestal door de jeugd gedaan, die er een waterfestijn van maken; Een zware regenbui zorgde voor een waar donker moment en moesten we schuilen onder een Toraja-woning; Het hield op met regenen, de zon brak door en de jeugd genoot volop in de ontstane poelen regenwater.
DE WEG NAAR HET RIJK VAN DE DODEN.
De Toraja's geloven in één almachtige god, Puang matua; hij schiep de aarde en de mensen en is alom tegenwoordig. Volgens hun oude, animistische geloof leven echter nog talrijke dewata, de geesten van gestorvenen, in hun omgeving. Vooral voor de boze geesten, de bombo's, moet men oppassen; er moeten steeds offers worden gebracht en allerlei taboes moeten in acht genomen worden.
Voor de dewata zijn varkens en kippen voldoende als offerdier, terwijl aan Puang matua buffels geofferd moeten worden. Eigenlijk is de godsdienst van de Toraja's gebaseerd op voorouderverering met enkele animistische trekjes.
Evenals de Batak's geloven de Toraja's dat alle levende wezens 'bezield' zijn; deze ziel verlaat na de dood het lichaam en gaat op reis naar Puya, de eeuwige velden. Deze bevinden zich volgens hun opvatting heel ver in het zuiden, zelfs nog voorbij de horizon. Hier leven de zielen gewoon weer verder.
Al hetgeen dat de Toraja tijdens zijn leven bezat, zal hij daar ook weer vinden.
Bij het overlijden van de persoon wordt het lichaam geheel of gedeeltelijk gebalsemd, waarbij al de ingewanden worden verwijderd. Het lichaam wordt dan niet gelijk begraven, maar wordt in een vertrek van het huis te rusten gelegd totdat het moment daar is dat de ceremonie plaats zal vinden. Dit kan zijn als; als van het echtpaar één persoon nog in leven is en later komt te overlijden, of de familie nog geen geld genoeg heeft voor de ceremonie. Deze ceremonie (tomate - dood persoon) is in de verschillende kasten bij de Toraja verschillend en is van al de ceremonies in het leven de belangrijkste. Hierbij wordt de geest van de overledene naar de 'achterwereld' ( puya) gestuurd door de nabestaanden. Het kost vaak de nabestaanden het gehele familie fortuin. Al de schenkingen en offers moeten de goden overtuigen van de belangrijkheid van de overleden persoon, opdat hij een goed leven zal hebben in de 'achterwereld'.
Lang voordat voordat de eigenlijke begrafenis plechtigheid plaatsvindt, wordt de gebalsemde dode maanden, soms jaren in het huis van de familie opgebaard. Volgens het geloof van de Toraja's treedt de definitieve dood pas in wanneer de laatste begrafenisplechtigheden voorbij zijn.
De zielen van de voor hem geofferde dieren zullen hem begeleiden en hem daar wederom dienen.
Afhankelijk van de belangrijkheid van de persoon moeten zoveel mogelijk dieren worden geofferd.
Het vlees van deze dieren wordt onder de gasten verdeeld.
Als de ceremoniën niet exact volgens de regels van de adat hebben plaatsgevonden, moet de ziel buiten het rijk Puya blijven wachten tot de fouten zijn hersteld. Als iemand ver van zijn woongebied overlijd en de ceremoniën niet hebben plaats gevonden, dan blijft de ziel rondzwerven en kan het leven van de familieleden storend beïnvloeden. Niet overal in de Toraja gemeenschappen zijn de plechtigheden bij een sterfgeval gelijk.
REINCARNATIE IN DE NATUUR.
Per stam of streek verschillende de ideeën over de zielsverhuizing. Men geloofd op bepaalde plaatsen bijvoorbeeld, dat sommige zielen in mieren veranderen, die dan weer door insectenetende planten, de zonnedauwachtigen, verteerd worden. De Toraja noemen deze planten suke bombo (het voertuig van de geest). Zodra de mier is gestorven veranderd hij in een wolk, die in het westen opstijgt en de rijstvelden weer regen brengt. Daarmee is de kringloop van ziel weer gesloten: van de stervende man tot neef rijst, die weer een nieuwe ziel tot ontwikkeling doet komen.
HET GRAF VAN EEN DOOD GEBOREN KIND.
Een niet meer leven zijnde ongeboren kind en of een kind dat bij de geboorte komt te overlijden of dat nog geen tanden heeft gekregen, zal nooit dat in het leven kunnen vergaren om het in de 'achterwereld' te kunnen dienen. Zij worden teruggeven aan de natuur. Het is een speciale boom die door de gemeenschap wordt gebruikt om deze cyclus te laten voltooien.
In de stam van de boom worden kleine openingen gekapt waarin het stoffelijk overschot van het te vroeg uit het leven ontnomen kind wordt geplaatst. Het gat wordt dan weer zoveel mogelijk opgevuld met de resten van het weggekapte hout en daarna afgedicht met een rasterwerk van gevlochten twijgen.
Langzaam zal gedurende het leven van de boom deze grafgaten dicht groeien en de stoffelijke resten teruggaan in de natuur.
Ook hier is weer de kringloop van de ziel weer gesloten.
Niet alle overledenen worden met na grote ceremonie bijgezet in de rotswandgraven. Dit is ook weer afhankelijk van het kastenstelsel.
In een enorme rotsblokken worden dan een soort grafnissen uitgekapt, waarin de stoffelijke resten van de overledene worden bijgezet, en later eventueel andere familieleden.De opening word door een houtendeur afgesloten.
Verder kent men ook een soort woninggraf.
Een gebouwtje in de vorm van een Toraja-woning staat in het openveld.
In het gebouwtje liggen de overledene in hun kisten omgeven door de werktuigen die zij in de 'achterwereld' nodig hebben.
Voor het gebouwtje staat een natuurgetrouwe afbeelding (tau-tau) van de persoon die binnenin ligt.
De offergaven, het verloop en de duur van de ceremonie hangen niet alleen af van de kaste van de overledene, maar ook van de leeftijd. Bij de dood van een kind wordt slecht één varken geofferd, maar als iemand jong sterft zijn één buffel en vier varkens voorgeschreven. De plechtigheden voor de Toraja uit de middenklasse duren drie tot vijf dagen en nachten: er moeten dan vier buffels tot acht buffels en vele varkens geslacht worden.
DE CEREMONIE VAN DE HOOGSTE KASTE.
De ceremonie voor de hoogste kaste (dirapai'), die met de meeste praal gepaard gaat, valt in twee onderdelen uiteen. Deze duren elk zeven dagen.Tussen het eerste en tweede gedeelte ligt een periode van zes maanden, een jaar of zelfs nog langer. Bij deze plechtigheden worden soms wel honderd buffels geofferd en honderden varkens en kippen geslacht, deze worden dan genuttigd door de talrijke gasten die aan de plechtigheden deelnemen.
Veel Toraja's gaan hierdoor onder enorme schulden gebukt welke er zelfs toe kunnen leiden dat ze tot de bedelstaf geraken en als lijfeigenen voor de rijken moeten gaan werken.
Voor de gasten worden talrijke gastenverblijven gebouwd rondom de rante, het plein waar de plechtigheden plaatsvinden.
Ook worden hiervoor de verhoogde platforms van de rijstschuren voor gebruikt.
Dit plein ligt even buiten het dorp. men vindt hier ook de simbuang (menhirs) waaraan de offerdieren worden vastgebonden.
Op zulke dagen wordt het ene dier na het andere geslacht. De huidige Indonesische regering gaat het slachten van deze hoeveelheden aan dieren bij dergelijke ceremonies zo veel mogelijk tegen.
Deze fiere, fraaie buffels gelden bij de Toraja's als het symbool van de dood.
Met lange zwaardvormige messen of met speciaal gepunte bamboespiezen snijdt men de halsslagaders door.
Terwijl het dier langzaam doodbloed, komen jongens met bamboekokers om het bloed op te vangen.
Van dit bloed maakt men later een soort koek.
Soms hebben deze jongens de vorige dag nog op de ruggen van deze waterbuffels gezeten om ze naar de rijstvelden te leiden en ze aan het einde van de werkdag in een waterpoel schoon te wassen.
Veel van deze kinderen hebben vanaf hun jeugd
een zeer nauwe band met de waterbuffels en slapen er soms bij als de nachten koud zijn.
Bij de dodenfeesten mogen ook hanengevechten, gezangen en dansen, die de gehele nacht doorgaan, niet ontbreken.
DE LAATSTE WEG.
In sierlijke kisten op bamboedraagbaren worden de overledene naar het ceremonie terrein gedragen door de gemeenschap en genodigden uit de omliggende dorpen. Het zijn hoofdzakelijk mannen die deze draagbaar dragen, vrouwen houden zich hierbij op gepaste afstand.
Hoe belangrijker de persoon zo ook fraaier de draagbaar voor de kist.
De sierlijke kist staat opgebaard in een kleine weergave van de woning van de overledene, wat weer op de bamboedraagbaar is bevestigd.
Het geheel wordt naar de ruimte voor het tongkonan-huis gedragen.
De kisten worden in het tonkonan-huis geplaatst, wat eigendom is van de dorpsoudste of een zeer rijke persoon en is het mooiste huis van het dorp.
De traditionele klaagzang, de badong, mag bij deze feesten niet ontbreken. De badong duurt dikwijls uren en bevat strofen die eindeloos worden herhaald; ze worden voorgedragen in een monotone vorm van spreken en zingen.
De naam van de overledene mag bij geen enkele van deze plechtigheden genoemd worden. Men mag slechts allerlei fantasienamen gebruiken, zoals bijvoorbeeld, grote zonnehoed.
Behalve het aantal feestdagen en offerdieren wordt ook de plaats die de gasten volgens hun rang toekomt, bepaald door de strenge adat.
Het vlees van de offerdieren wordt aan de gasten in volgorde van rang verdeeld. Hierop dient men zeer nauwkeurig te letten.
Zo is het een grote eer de kop kop van de buffel te krijgen.
Vlakbij het feestterrein wordt vaak een zes meter hoge baboestelling opgericht, die men de balaa'kaan noemt. Vanaf deze stelling wordt het tevoren gesneden vlees deel voor deel naar beneden geworpen naar de plaats waar zich de menigte zich verzameld heeft. Dit is een zeer opwindend gebeuren: ieder wordt door degene, die het vlees verdeeld in een precies voorgeschreven volgorde opgeroepen en krijgt het stuk vlees, dat hem of haar volgens rang toekomt. Het is een ramp wanneer hierbij een fout gemaakt wordt en dit kan alleen maar door middel van een zoenoffer hersteld worden.
(Met de klok mee: Varkens worden in een speciaal tuig aan bamboepalen aangedragen voor het feest;
De koppen van de waterbuffels zijn fraai versierd evenals de begeleider; Buffel voor buffel wordt het terrein opgeleid; Vrouwen van de genodigden dragen op hun hoofd een brede zonnehoed die ze ook bij hun werk op de rijstvelden dragen; genodigden vormen een cirkel voor zang en dans.
(Mannen en vrouwen dragen bamboekokers met de palmwijn aan.)
Nadat het vlees verdeeld is wordt er een groot feestmaal gegeven, dat met liters tuak besproeid wordt. Het officiële deel van de plechtigheid, die men tomate noemt, is hiermee beëindigd.
Pas twee dagen later wordt de overledene naar de laatste rustplaats gebracht.
Wanneer deze tot een hoge kaste behoort wordt zijn stoet gevolgd door een tau-tau, een levensgrote mensenfiguur, waarvan de ogengevormd worden door zwarte en witte stenen of schelpen.
Zulke met fraaie kleding uitgedoste figuren worden tijdens de dirapai-ceremonie in de buurt van de kist opgesteld. De tau-tau moeten de dode tegen kwade geesten beschermen.
Volgens een andere verklaring stellen zij de tijdelijke verblijfplaats voor de ziel van de overledene voor.
DE ROTSGRAVEN.
Reeds tijdens zijn leven wist de overledene nauwkeurig waar eens zijn laatste rustplaats zou zijn, namelijk in één der hoge verticale rotswanden, die op veel plaatsen omhoogrijzen uit de weelderige tropische plantengroei. In deze karstsachtige bergwanden bevinden zich de rotsgraven die tot de merkwaardigste kerkhoven ter wereld gerekend mogen worden. Soms zijn het rechthoekige, soms vierkante uithollingen op duizelingwekkende hoogte, die zo groot zijn dat er precies een mens in past; soms worden ook grotten gebruikt die tot grafkamers worden vergroot.
De bergen van Tana Toraja bestaan echter niet alleen uit kalksteen, maar ook voor een groot gedeelte uit kristallijnen sedimentgesteenten van verschillende ouderdom.
Het kost veel tijd en moeite in dit gesteente een graf te hakken.
In deze liang, zoals men de rotsgraven noemt, worden de doden van de hoogste kaste dikwijls met zeer kostbare grafgiften bijgezet.
Op deze hoogte zijn de graven redelijk beveiligd tegen diefstal: de speciaal voor de begrafenis gebouwde bamboestellingen worden onmiddellijk nadat de dode is bijgezet weer verwijderd of vernietigd.
Man en vrouw worden meestal in dezelfde grafkamer bijgezet, maar men kent ook familie graven; de kinderen kunnen zelf beslissen: ze kunnen bij de ouders bijgezet worden of later, als ze zelf een gezin gesticht hebben, een nieuwe liang laten aanleggen.
In sommige streken wordt het lichaam met kist en al in de grafkamer bijgezet; deze vorm van bijzetten heet liang gua erong.
Op andere plaatsen laat men de kist en de baar, die de vorm heeft van een Toraja-huis, aan de voet van de rotswand staan, waar zij in de loop van de tijd vergaat.
De overledene wordt dan in doeken gewikkeld en over een bamboestelling naar de grafkamer gedragen. Deze manier van bijzetten noemt men liang-pa'.
Leden van de laagste kaste hebben geen recht op een rotsgraf, maar worden in de aarde begraven.
(Resten van de draagbaar onder aan de rotswand met daarboven de de ruimtes met de tau-tau van de overledenen.)
Ook de tau-tau krijgt een plaats aan de rotswand. Hiervoor wordt een soort veranda uit de rotswand gehakt of wordt een houten balkon tegen de rotsen aangebouwd.
Op spookachtige wijze kijken de tau-tau als een theaterloge vanuit het hiernamaals op ons nietige mensenleven neer.
Eéns per jaar, maar ook minder, heeft hier een plechtigheid bij het graf plaats. Er wordt een dier geslacht en worden de kleding van de tau-tau als deze verweerd is tegelijkertijd vervangen.
Een afbeelding van een lager gelegen familiegraf, waarin nadat het het hout van de kisten is verteerd door de houtworm en andere oorzaken, men de resten van de overledene netjes heeft schoongemaakt en bijgezet.
Vaak worden deze beenderen ceremonieel gewassen, een ritueel dat ook bij de Batak op Noord-Sumatra wordt uitgevoerd.
Zie vervolg: TANA TORAJA. (SULAWESI-INDONESIË.) DEEL 4.