woensdag 24 juni 2020

BAWLEY UIT LEIGH.

   VOOR GARNALEN- 

   EN SPROTVANGST.




BAWLEY.

Vanuit de havens aan de zuidkust van Engeland en aan beide oevers van de Thames-monding, met name vanuit Gravesend, Harwich, Leigh, Medway en Southend opererende bawley was een verdekt vissersschip dat ontworpen was voor het 's zomers vangen van garnalen.
Daarvoor waren de Bawleys vanaf de jaren 1850 uitgerust met een kolengestookte, koperen kookketel waarin de vangst werd gekookt voordat het vaartuig naar zijn thuishaven terug keerde, op tijd om de vangst op de late trein naar Londen te zetten.
In de winter, wanneer er geen garnalen zijn, werd de bawley ingezet op de sprotvisserij.


 (De breed gebouwde bawley had een hoge mast en kon voor zijn grootte een opvallend groot zeiloppervlak voeren.)

















De zeker in 1760 bestaande bawley had een rechte boeg en een spiegel, was behoorlijk breed en voerde een een hoge mast een kottertuig met een giekloos grootzeil dat kon worden gegeid, erboven een topzeil en ervoor een stagfok en een kluiver.
Eerst visten de bawleys tamelijk dicht bij Londen en waren ze aan de kleine kant en overnaads gebouwd, maar bij het overbevist raken van deze wateren, terwijl de voortplanting van het zeeleven door de Londense vervuiling werd belemmerd, moesten de boten verderop in de riviermonding vissen.
Hierdoor kwam meer nadruk te liggen op de snelheid, wat tot gevolg had dat de boten groter werden (en, in het geval ze vanuit Southend en Leigh opereerden maar gebouwd waren in Brightlingsea en Harwich, karveel- en niet meer overnaads gebouwd) en meer zeil konden voeren.



De bawley, met een lengte van 11 meter, was vooraan nogal smal, maar deze smalte ging gauw over in een brede romp van 3,9 meter die, in samenhang met de vaak ruim 7100 kg ballast, ervoor zorgde dat de bawley tot wel 81,3 m² zeil kon voeren zonder gevaarlijk veel slagzij te maken. De gemiddelde diepgang was 1,3 meter.
De netten waren heel fijn en werden binnengehaald met behulp van grote, aan dek verankerde kaapstanders (aanvankelijk handbediend, later door een kleine machine aangedreven. 
De snelheid van de boot, waarvoor een nauwkeurig gecontroleerde zeilvoering cruciaal was, speelde daarin ook een grote rol.

De laatste bawleys deden nog dienst in de jaren 1950, maar de hoogtijdagen van de vloot lagen in de jaren 1890, toen 86 bawleys Leigh als thuishaven hadden en twintig andere Southend.
Het economisch belang van de bawley vloot voor de regio was enorm, net als de rivaliteit tussen de verschillende vissersgemeenschappen.
Deze werd nog vergroot toen dagjesmensen en vakantievierders uit Londen massaal naar de havenplaatsen in Thames-monding kwamen om garnalen te eten, een delicatesse die niet gemist mocht worden. 
Verscheidene bayleys hebben de sloopwerf overleefd en zijn door liefhebbers geheel in oude stijl opgeknapt en varen nu als pleziervaartuigen op de Thames.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten