HET SCHIP VAN DE
VAN DE HANZE VLOOT. (3)
KOGGE.
Kogge, ook kog of koggeschip, een der oudste bij name bekende scheepstypen uit het gebied van de Noord- en Oostzee.
Reeds in de 9e eeuw kende men in Friesland de zo geheten cogscult of Koggeschuld, een verplichting om schepen met krijslieden te leveren.
De kogge was op de eerste plaats een vrachtvaarder uit de middeleeuwen, die echter ook voor oorlogsvoering werd gebruikt.
In het algemeen was de kogge een schip van nogal gedrongen vorm, gebouwd op een rechte kiel met vrijwel rechte, tamelijk steil staan de stevens, een overnaadse beplanking en een hoog vrijboord. Aanvankelijk was de huid aangebracht in omgekeerd klinkwerk en had het schip ingebouwde stevens. In het midden van de dertiende eeuw werd het gebruikelijke overnaadse werk
toegepast en de stevens werden buiten de romp gebouwd. In tegenstelling tot de oudere techniek: eerst de huid van het schip te bouwen en er naderhand de spanten in te zetten, werden bij de kogge eerst de spanten opgericht en daarna werd de huid aangebracht.
(Model van een Bremer kogge, tekening vervaardigd naar gegevens die het wrak opleverde.)
Het vaartuig, een kog van de Duitse Hanze werd in 1379 gebouwd en werd met een springvloed ongeballast uit de haven van Bremen meegesleept om vervolgens op een zandbank zo'n twee kilometer van de stad Weser te zinken. Het wrak werd in 1962 geborgen. Van deze Bremer kogge zijn twee replica's gebouwd. Deze hadden een braadspil op het voorschip en een kaapstander op het achterschip
Vreemd was dat er twee constructieve basismethoden waren toegepast: er waren eerst twaalf gangen aan iedere zijde van de kiel, elk bestaande uit drie of vier planken, en de middelste van die gangen waren zowel overnaads als karveel geconstrueerd. Het voorste deel van het schip was volledig overnaads en midscheeps ging de beplanking over in karveelconstructie; aan iedere flank van het schip kreeg men zo van de eerste vier gangen een overnaadse, acht gemend geconstrueerde en vijf karveel geconstrueerde planken. De flanken waren verder voltooid met vier overnaadse gangen aan iedere zijde. De romp was versterkt met vijf dwarsbalken die direct onder het dek door de huidgangen heen staken.
De dekdelen waren niet in lengte richting maar dwars gelegd en sommige lagen los en hadden vingergaten om ze omhoog te trekken en zo toegang tot het ruim te verschaffen.
Het vaartuig was niet voorzien van een mast en tuig, maar werd daar later pas mee uitgerust met een enkel rechthoekig zeil.
Ook de kogge onderging met de tijd een verandering in haar aanzien. Op het achterschip was een halfdek gebouwd en op het voorschip soms een kasteel. Deze opbouw werd gaande weg constructief in de rompbouw opgenomen en verloor zo het karakter van een tijdelijke, losse stelling.
De tuigage bestond uit een zware midscheepse mast die een vierkant razeil droeg en bekroond was met een mastkorf. Een rondhout, boegspriet, werd gebruikt als uithouder voor de boelijns van het zeil. In oorlogsomstandigheden werd de kogge ook geroeid.
De kogge had afmetingen tot een lengte van 29 meter; breedte 7 meter; holte 3 meter; en een draagvermogen van 100 tot 125 last (200 tot 250 ton). Snelheid 5 tot 6 knopen en ongeveer 15 bemanningsleden.
Zij behoorde tot de grootste schepen van haar tijd, was daardoor economisch in het gebruik en luidde een tijdperk van massaal zeevervoer in, zowel goederen als personen. Ze werden zelfs voor de kruistochten toegepast.
De kogge werden onder andere gebruikt door de Hanze en daarom noemt men het schip ook dikwijls 'Hanzekogge'.
De kogge bevoer alle zeeën van Noord- en West-Europa. Omstreeks 1304 drong het type ook in de Middellandse Zee door, waar het werd gebruikt door Catalanen, Genuezen en Venetianen.
Hierdoor werden de latijnzeilen van de schepen van de Middellandse Zee ten dele verdrongen door de vierkante razeilen en ontstond een tuigage die later door de kraak en door karveel gevoerd werd.
(Replica van de Kamper kogge volgens tekening na te zijn geborgen van de bodem van de rivier de IJssel bij de stad Kampen.)
Op het einde van de 14e eeuw werd de kogge door de hulk verdrongen, maar op de Hollandse en Zeeuwse wateren bleef ze bestaan als een belangrijke kustvaarder en binnenvaartuig.
De benaming bleef voor het binnenvaartuig in gebruik tot in de tweede helft van de 17e eeuw, in Denemarken zelfs tot in de tweede helft van de 18e eeuw, maar toen al overvleugeld door de karveeltypen als smakken en boeiers die gladboordig gebouwd waren, evenals op dat ogenblik ook de kogge. Het was toen nog maar een scheepje van 11 last (22 ton).
Reeds in de 9e eeuw kende men in Friesland de zo geheten cogscult of Koggeschuld, een verplichting om schepen met krijslieden te leveren.
De kogge was op de eerste plaats een vrachtvaarder uit de middeleeuwen, die echter ook voor oorlogsvoering werd gebruikt.
In het algemeen was de kogge een schip van nogal gedrongen vorm, gebouwd op een rechte kiel met vrijwel rechte, tamelijk steil staan de stevens, een overnaadse beplanking en een hoog vrijboord. Aanvankelijk was de huid aangebracht in omgekeerd klinkwerk en had het schip ingebouwde stevens. In het midden van de dertiende eeuw werd het gebruikelijke overnaadse werk
toegepast en de stevens werden buiten de romp gebouwd. In tegenstelling tot de oudere techniek: eerst de huid van het schip te bouwen en er naderhand de spanten in te zetten, werden bij de kogge eerst de spanten opgericht en daarna werd de huid aangebracht.
DE BREMER KOGGE.
(Model van een Bremer kogge, tekening vervaardigd naar gegevens die het wrak opleverde.)
Het vaartuig, een kog van de Duitse Hanze werd in 1379 gebouwd en werd met een springvloed ongeballast uit de haven van Bremen meegesleept om vervolgens op een zandbank zo'n twee kilometer van de stad Weser te zinken. Het wrak werd in 1962 geborgen. Van deze Bremer kogge zijn twee replica's gebouwd. Deze hadden een braadspil op het voorschip en een kaapstander op het achterschip
Vreemd was dat er twee constructieve basismethoden waren toegepast: er waren eerst twaalf gangen aan iedere zijde van de kiel, elk bestaande uit drie of vier planken, en de middelste van die gangen waren zowel overnaads als karveel geconstrueerd. Het voorste deel van het schip was volledig overnaads en midscheeps ging de beplanking over in karveelconstructie; aan iedere flank van het schip kreeg men zo van de eerste vier gangen een overnaadse, acht gemend geconstrueerde en vijf karveel geconstrueerde planken. De flanken waren verder voltooid met vier overnaadse gangen aan iedere zijde. De romp was versterkt met vijf dwarsbalken die direct onder het dek door de huidgangen heen staken.
De dekdelen waren niet in lengte richting maar dwars gelegd en sommige lagen los en hadden vingergaten om ze omhoog te trekken en zo toegang tot het ruim te verschaffen.
Het vaartuig was niet voorzien van een mast en tuig, maar werd daar later pas mee uitgerust met een enkel rechthoekig zeil.
Ook de kogge onderging met de tijd een verandering in haar aanzien. Op het achterschip was een halfdek gebouwd en op het voorschip soms een kasteel. Deze opbouw werd gaande weg constructief in de rompbouw opgenomen en verloor zo het karakter van een tijdelijke, losse stelling.
De tuigage bestond uit een zware midscheepse mast die een vierkant razeil droeg en bekroond was met een mastkorf. Een rondhout, boegspriet, werd gebruikt als uithouder voor de boelijns van het zeil. In oorlogsomstandigheden werd de kogge ook geroeid.
De kogge had afmetingen tot een lengte van 29 meter; breedte 7 meter; holte 3 meter; en een draagvermogen van 100 tot 125 last (200 tot 250 ton). Snelheid 5 tot 6 knopen en ongeveer 15 bemanningsleden.
Zij behoorde tot de grootste schepen van haar tijd, was daardoor economisch in het gebruik en luidde een tijdperk van massaal zeevervoer in, zowel goederen als personen. Ze werden zelfs voor de kruistochten toegepast.
De kogge werden onder andere gebruikt door de Hanze en daarom noemt men het schip ook dikwijls 'Hanzekogge'.
De kogge bevoer alle zeeën van Noord- en West-Europa. Omstreeks 1304 drong het type ook in de Middellandse Zee door, waar het werd gebruikt door Catalanen, Genuezen en Venetianen.
Hierdoor werden de latijnzeilen van de schepen van de Middellandse Zee ten dele verdrongen door de vierkante razeilen en ontstond een tuigage die later door de kraak en door karveel gevoerd werd.
(Replica van de Kamper kogge volgens tekening na te zijn geborgen van de bodem van de rivier de IJssel bij de stad Kampen.)
Op het einde van de 14e eeuw werd de kogge door de hulk verdrongen, maar op de Hollandse en Zeeuwse wateren bleef ze bestaan als een belangrijke kustvaarder en binnenvaartuig.
De benaming bleef voor het binnenvaartuig in gebruik tot in de tweede helft van de 17e eeuw, in Denemarken zelfs tot in de tweede helft van de 18e eeuw, maar toen al overvleugeld door de karveeltypen als smakken en boeiers die gladboordig gebouwd waren, evenals op dat ogenblik ook de kogge. Het was toen nog maar een scheepje van 11 last (22 ton).
KOGGESCHULD.
Koggeschuld is een bijzonder afkoopsom, gebruikt in de Graventijd (925-1426).
Onze zeemacht bestond in die tijd voor een deel uit schepen, door de graaf uitgerust in tijd van oorlog of oorlogsgevaar, of om zich in vredestijd te beschermen tegen zeeroof en kaperij.
De ridders huurden zelf de schepen, die zij bemanden met hun lijfeigenen en horigen.
De steden deden hetzelfde, maar voor de dorpen en domeinen gold, sedert Karel de Grote, het recht van de vorst om een aantal schepen dus koggen te vorderen en deze te bemannen met een aantal roeiers. De vordering van roeiers was bekend onder de naam riemtalen. Vaak werd de verplichting om schepen te leveren afgekocht en dan huurde de graaf voor dit geld zelf schepen. De afkoopsom had de naam 'koggeschuld'.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten