DE ZEEROUTE NAAR
CATHAY (CHINA) EN EEN
'NIEUWE WERELD'
ONTDEKKEN. (2)
CRISTÓBAL COLÓN.
Op de kade in Barcelona staat hoog op een zuil een standbeeld van Columbus. Voor veel mensen die het zien staan werkt het verwarrend, daar hij de wijsvinger van zijn rechterhand naar het oosten wijst. Vaak hoort men dan de opmerking: Amerika ligt toch in het westen!; maar hij zocht niet naar Amerika, maar de weg via een westelijke route naar Cathay (China), wat in het oosten ligt.
Zonder enige twijfel is een van de belangrijkste reizen die ooit zijn gemaakt de eerste van de vier oversteken van de Atlantische Oceaan van Spanje naar het toen nog te ontdekken Amerika, van Christoffel Columbus, in het Spaans; Cristóbal Colón, in de periode tussen 1492 en 1502.
Columbus bedoeling was de ontdekking van een rechtstreekse , westelijke route naar de Oost of, zoals het in die tijd werd genoemd, 'het land van India en het grootste eiland Cipango (Japan) en de rijken van de Grote Khan (Cathay of China)'.
Als een van de velen die er nu van overtuigd waren dat de aarde rond was vergiste Columbus zich echter deerlijk in de doorsnede van de aarde: hij schatte de afstand van de Canarische Eilanden, Spanje's meest westelijke gebied, naar Japan en China op respectievelijk 2400 en 3550 landmijlen of 3860 en 5712 kilometer. De werkelijke afstanden hemelsbreed bedragen respectievelijk 10.600 en 11765 landmijlen of 17.055 en 18.930 kilometer.
Hoewel hij op zijn laatste reis Zuid- en Midden -Amerika had bereikt bleef Columbus tot op zijn sterfbed geloven dat het Verre Oosten niet meer dan 10 dagen zeilen ten westen van Honduras lag.
KAPITAAL EN SCHEPEN.
Columbus benaderde voor het krijgen van een bedrijfskapitaal eerst koning João II van Portugal, die echter iedere steun aan de onderneming afwees, hoewel Portugal de afgelopen halve eeuw alle kosten had betaald van de ontdekkingsexpedities langs de westkust van het Afrikaanse continent.
Daarop verplaatste Columbus, die besloten had twee nieuwe geldschieters te benaderen, namelijk koning Ferdinand en koningin Isabella, zijn operatie basis in 1485 naar Los Palos de la Frontera in Spanje.
De gezamenlijke monarchen namen de tijd om over het voorstel na te denken dat Columbus hen had voorgelegd, maar gingen tenslotte akkoord.
Nadat Columbus de opdracht binnen had, voorzagen de burgers van Palos hem van twee kleine karvelen, de Niña en de Pinta, als genoegdoening voor een boete die de stad door Ferdinand en Isabella was opgelegd. Columbus huurde voorts een grotere nao (schip) van het type karveel, de Santa Maria, een handelsschip uit Galicië, waarop de eigenaar, Juan de la Cosa, meevoer als loods.
Daarop verplaatste Columbus, die besloten had twee nieuwe geldschieters te benaderen, namelijk koning Ferdinand en koningin Isabella, zijn operatie basis in 1485 naar Los Palos de la Frontera in Spanje.
De gezamenlijke monarchen namen de tijd om over het voorstel na te denken dat Columbus hen had voorgelegd, maar gingen tenslotte akkoord.
Nadat Columbus de opdracht binnen had, voorzagen de burgers van Palos hem van twee kleine karvelen, de Niña en de Pinta, als genoegdoening voor een boete die de stad door Ferdinand en Isabella was opgelegd. Columbus huurde voorts een grotere nao (schip) van het type karveel, de Santa Maria, een handelsschip uit Galicië, waarop de eigenaar, Juan de la Cosa, meevoer als loods.
SANTA MARIA.
Verklaring van de cijfers:
1. De 'grote kajuit'van Christoffel Columbus.
2. Poorten voor de lichte kanonnen.
3. Achterluik, door de bemanning te gebruiken wanneer het grote dekluik geblokkeerd werd door
de bijboot.
4. Helmstok.
5. Grote dekluik, toegang tot het scheepsruim.
6. Bijboot waarvan de presenning werd gebruikt om in regenbuien drinkwater op te vangen.
Hoewel de nao groter was dan het karveel en een omvang bezat die Columbus ertoe bracht de Santa Maria tot capitana (vlaggenschip) te maken, was het voor die tijd niet bepaald een groot vaartuig dat, omdat het uit Gallicië kwam, wel de La Gallega werd genoemd.
Het schip had drie masten met aan de voorste een enkel, vierkant zeil, aan de grote mast twee vierkante zeilen en aan de bezaansmast een langsscheeps latijnzeil, terwijl ook aan de boegspriet nog een vierkant zeil kon worden gehesen.
In gunstige omstandigheden kon het oppervlak van het grootzeil worden vergroot, en daarmee de vaarsnelheid worden opgevoerd, door het aanrijgen van twee bonnetten, lange stroken zeildoek, aan zijn voetlijk.
De Santa Maria had een centraal aan de achtersteven aangehangen roer met een helmstok die door de accommodatie heen stak. Met zijn enkele dek en afgeladen met voorraden voor een jaar omdat men niet dacht spoedig verse proviand te kunnen komen, bood de Santa Maria zijn bemanning het armzaligst denkbare comfort; zelfs voor de normen van die tijd waren de slaapplaatsen schamel en onvoldoende. De nachtrust zou echter aanmerkelijk verbeteren door gebruik van de hangmat, een hulpmiddel dat de bemanning pas ontdekte nadat ze in de Caraïben was aangekomen. De hangmat werd al gauw het standaard 'bed' van de zeelui op alle Europese schepen.
Wanneer het nodig was kon de Santa Maria worden geboegseerd (gesleept) door zijn forse bijboot, maar ook zelf met zeer lange riemen worden geroeid.
( Het huis waar in latere perioden Columbus verbleef te Las Palmas op Gran Canaria.)
Columbus merkte dat de Santa Maria een tamelijk pover vaartuig was en te veel diepgang had om bruikbaar te zijn voor expeditie-doeleinden die hem vlak langs een onbekende kust zouden voeren waar wel eens onzichtbare, vlak onder water bevindende riffen of rotsen zouden kunnen zijn.
Het kleine eskader vertrok op 3 augustus 1492 uit Los Palos. De Santa Maria en de Niña bereikten het Canarische eiland Gomera op 12 augustus, maar problemen met het roer hadden de Pinta gedwongen naar Las Palmas te varen waar ook op 25 augustus de Santa Maria en de Niña terugkeerden.
het weer verenigde smaldeel zeilde naar Gomera en hees tenslotte, op 6 september, de zeilen voor de grote reis westwaarts. Door de zwakke wind konden de drie schepen eerst slechts een uiterst geringe vaart maken, maar drie dagen later draaide de wind naar een bijzonder gunstige hoek en werd hij ook sterker. de schepen bereikten op 16 september ter hoogte van ongeveer 32 graden westerlengte de
Sargasso Zee, maar drie dagen later verlieten zij het gebied van de gunstige passaatwinden en kregen ze te maken met de lichte , veranderlijke winden die ongeveer zeven dagen aanhielden.
Op 25 september kwam de eerste valse 'land in zicht'-melding van Vicente Yáñez Pinzón van de Niña, gebrand als hij er op was de 10.000 maravedi's ( 10 maandgages van de gemiddelde zeeman) in de wacht te slepen die Ferdinand en Isabella hadden uitgeloofd voor de eerste die nieuw land zou ontdekken.
De omstandigheden werden nu wat beter en het smaldeel legde in de volgende dagen tot 6 oktober ongeveer 700 zeemijlen (1300 km.) af.
Op 7 oktober kwam weer een melding 'land in zicht', maar de schepen bevonden zich nog altijd 400 zeemijl oostelijk van het dichtsbijzijnde land, de Bahama's. Columbus vertrouwde echter op de vogels die in zuidwestelijke richting vlogen en daarna paste hij zijn koers aan. Inmiddels was er 10 oktober aan boord onvrede en zelfs gemompel over muiterij en men gelooft dat Columbus hierover zo ongerust was dat hij beloofde rechtsomkeert te maken als binnen enkele dagen geen land in zicht was gekomen.
De dag daarna werden door mensenhanden gemaakte voorwerpen in zee gezien, evenals boomtakken. Dit bleek voldoende om allen ervan te overtuigen dat land niet ver meer weg kon zijn.
Om ongeveer tien uur in de avond meende Columbus dat hij in de verte licht zag en zo'n vier uur later, vroeg in de morgen van de 12e oktober, zag de uitkijk van de Pinta, Rodrigo de Triana, het door Taino-indianen bewoonde eiland Guanahaní, nu deel uitmakend van de Bahama's.
Later in de ochtend gingen de Spanjaarden er aan land en Columbus gaf het eiland de naam San Salvador, wat later door de Engelsen werd veranderd in Waitlings Island.
Uiteindelijk kreeg het eiland toch, uit respect voor de historische waarde, de naam San Salvador terug.
Wat de Spanjaarden onmiddellijk opviel was dat de Taino-bewoners sieraden van goud droegen.
het eskader kruiste twee weken tussen de bahama's door en zette op 27 oktober de zuidelijke koers naar Cuba in, waarvan de noordkust in westelijke richting zes weken lang geëxploreerd werd, helemaal tot aan Puerto Padre. begin november stuurde Columbus een gezantschap het binnenland in naar het dorp Holguín. hopend dat dit een grote stad in Azië zou blijken te zijn. Hij was diep teleurgesteld toen zijn tolk, Luis de Torres, tot wiens talenkennis onder meer Arabisch, Aramees en Hebreeuws behoorden, geen respons kreeg.
op 20 november zeilde het eskader weer oostelijk in de richting van de Bahama's, maar de Pinta scheidde zich af om het eiland te onderzoeken dat nu Great Inagua heet en zou zich pas in de eerste dagen van 1493 weer bij de andere schepen voegen.
Na een oppervlakkig onderzoek van de noordkust van Cuba voeren de Santa Maria en de Niña oostwaarts naar Kaap Sint Nicholas, de noordwestelijke punt van het eiland Hispaniola, wat nu Haïti is en verklaarden het land een week later in naam van Ferdinand en Isabella tot Spaans grondbezit.
De aanwezigheid van vele gouden artefacten en de vriendelijkheid van de lokale cacique (stamhoofd) gaven de Spanjaarden alle vertrouwen.
De twee schepen overkwam een ramp toen ze in oostelijke richting voeren en de Santa Maria op 24 december even na middernacht op een koraalrif liep. De enige persoon aan boord die wakker schijnt te zijn geweest was de scheepsjongen; officier van de wacht en de roerganger zouden in slaap zijn gevallen. Niemand kwam om het leven, maar de Santa Maria was reddeloos verloren en de Spanjaarden gebruikten de hele 25 december om alles wat bruikbaar was te redden.
Mede door afwezigheid van de Pinta leek zich een onoplosbaar probleem voor te doen, want met de kleine Niña met aan boord meer dan zestig man plus de voorraden de Atlantische Oceaan over te steken zou onmogelijk zijn. Van de beide schepen boden 39 opvarenden zich aan om in La Navidad (Kerstmis) zoals ze de plaats noemden, achter te blijven. Het fort voor het onderkomen werd gebouwd van het wrakhout dat van de Santa Maria afkomstig was.
De Niña zeilde op 4 januari 1493 uit en verenigde zich twee dagen later bij het Isla Cabra met de Pinta, waarna de twee schepen de thuisreis naar Spanje aanvaarden.
Geen van de op Hispaniola achtergebleven mannen bleef in leven om door Columbus, die er in november 1493 terugkeerde, te worden gered. Zij werden allen gedood toen ze een rooftocht naar het binnenland ondernamen.
Wanneer het nodig was kon de Santa Maria worden geboegseerd (gesleept) door zijn forse bijboot, maar ook zelf met zeer lange riemen worden geroeid.
( Het huis waar in latere perioden Columbus verbleef te Las Palmas op Gran Canaria.)
Columbus merkte dat de Santa Maria een tamelijk pover vaartuig was en te veel diepgang had om bruikbaar te zijn voor expeditie-doeleinden die hem vlak langs een onbekende kust zouden voeren waar wel eens onzichtbare, vlak onder water bevindende riffen of rotsen zouden kunnen zijn.
Het kleine eskader vertrok op 3 augustus 1492 uit Los Palos. De Santa Maria en de Niña bereikten het Canarische eiland Gomera op 12 augustus, maar problemen met het roer hadden de Pinta gedwongen naar Las Palmas te varen waar ook op 25 augustus de Santa Maria en de Niña terugkeerden.
het weer verenigde smaldeel zeilde naar Gomera en hees tenslotte, op 6 september, de zeilen voor de grote reis westwaarts. Door de zwakke wind konden de drie schepen eerst slechts een uiterst geringe vaart maken, maar drie dagen later draaide de wind naar een bijzonder gunstige hoek en werd hij ook sterker. de schepen bereikten op 16 september ter hoogte van ongeveer 32 graden westerlengte de
Sargasso Zee, maar drie dagen later verlieten zij het gebied van de gunstige passaatwinden en kregen ze te maken met de lichte , veranderlijke winden die ongeveer zeven dagen aanhielden.
De omstandigheden werden nu wat beter en het smaldeel legde in de volgende dagen tot 6 oktober ongeveer 700 zeemijlen (1300 km.) af.
Op 7 oktober kwam weer een melding 'land in zicht', maar de schepen bevonden zich nog altijd 400 zeemijl oostelijk van het dichtsbijzijnde land, de Bahama's. Columbus vertrouwde echter op de vogels die in zuidwestelijke richting vlogen en daarna paste hij zijn koers aan. Inmiddels was er 10 oktober aan boord onvrede en zelfs gemompel over muiterij en men gelooft dat Columbus hierover zo ongerust was dat hij beloofde rechtsomkeert te maken als binnen enkele dagen geen land in zicht was gekomen.
De dag daarna werden door mensenhanden gemaakte voorwerpen in zee gezien, evenals boomtakken. Dit bleek voldoende om allen ervan te overtuigen dat land niet ver meer weg kon zijn.
Om ongeveer tien uur in de avond meende Columbus dat hij in de verte licht zag en zo'n vier uur later, vroeg in de morgen van de 12e oktober, zag de uitkijk van de Pinta, Rodrigo de Triana, het door Taino-indianen bewoonde eiland Guanahaní, nu deel uitmakend van de Bahama's.
Later in de ochtend gingen de Spanjaarden er aan land en Columbus gaf het eiland de naam San Salvador, wat later door de Engelsen werd veranderd in Waitlings Island.
Uiteindelijk kreeg het eiland toch, uit respect voor de historische waarde, de naam San Salvador terug.
Wat de Spanjaarden onmiddellijk opviel was dat de Taino-bewoners sieraden van goud droegen.
het eskader kruiste twee weken tussen de bahama's door en zette op 27 oktober de zuidelijke koers naar Cuba in, waarvan de noordkust in westelijke richting zes weken lang geëxploreerd werd, helemaal tot aan Puerto Padre. begin november stuurde Columbus een gezantschap het binnenland in naar het dorp Holguín. hopend dat dit een grote stad in Azië zou blijken te zijn. Hij was diep teleurgesteld toen zijn tolk, Luis de Torres, tot wiens talenkennis onder meer Arabisch, Aramees en Hebreeuws behoorden, geen respons kreeg.
op 20 november zeilde het eskader weer oostelijk in de richting van de Bahama's, maar de Pinta scheidde zich af om het eiland te onderzoeken dat nu Great Inagua heet en zou zich pas in de eerste dagen van 1493 weer bij de andere schepen voegen.
Na een oppervlakkig onderzoek van de noordkust van Cuba voeren de Santa Maria en de Niña oostwaarts naar Kaap Sint Nicholas, de noordwestelijke punt van het eiland Hispaniola, wat nu Haïti is en verklaarden het land een week later in naam van Ferdinand en Isabella tot Spaans grondbezit.
De aanwezigheid van vele gouden artefacten en de vriendelijkheid van de lokale cacique (stamhoofd) gaven de Spanjaarden alle vertrouwen.
De twee schepen overkwam een ramp toen ze in oostelijke richting voeren en de Santa Maria op 24 december even na middernacht op een koraalrif liep. De enige persoon aan boord die wakker schijnt te zijn geweest was de scheepsjongen; officier van de wacht en de roerganger zouden in slaap zijn gevallen. Niemand kwam om het leven, maar de Santa Maria was reddeloos verloren en de Spanjaarden gebruikten de hele 25 december om alles wat bruikbaar was te redden.
Mede door afwezigheid van de Pinta leek zich een onoplosbaar probleem voor te doen, want met de kleine Niña met aan boord meer dan zestig man plus de voorraden de Atlantische Oceaan over te steken zou onmogelijk zijn. Van de beide schepen boden 39 opvarenden zich aan om in La Navidad (Kerstmis) zoals ze de plaats noemden, achter te blijven. Het fort voor het onderkomen werd gebouwd van het wrakhout dat van de Santa Maria afkomstig was.
De Niña zeilde op 4 januari 1493 uit en verenigde zich twee dagen later bij het Isla Cabra met de Pinta, waarna de twee schepen de thuisreis naar Spanje aanvaarden.
Geen van de op Hispaniola achtergebleven mannen bleef in leven om door Columbus, die er in november 1493 terugkeerde, te worden gered. Zij werden allen gedood toen ze een rooftocht naar het binnenland ondernamen.
SCHEEPSGEGEVENS VAN DE SANTA MARIA.
Type: Driemast nao van het type caravela
redonda.
Tonnage: 108 tonelada's in ballast en 239
tonnelda's geladen ( de tonnelada
was ongeveer 920 kilo.)
Afmetingen: Lengte 18 meter op de waterlijn
en 27 meter over alles; breedte
6 meter op de waterlijn en 8 meter
over alles; diepgang 3 meter.
Bewapening: 1 lombarda van 90 mm en ver-
schillende falconetten van 45 mm.
Bemanning: 40 koppen.