EEN VERZAMELNAAM
VOOR AL HET TOUWWERK
EN STAALDRAAD VAN DE
TUIGAGE VAN EEN ZEILSCHIP.
WANT.
Het want is het staand tuig dat een mast zijdelings steunt.
Het loopt van het hoofddek tot in de top van de mast.
Het bestaat uit hoofdtouwen, aanvankelijk van touw, later staaldraad.
Vroeger waren deze voorzien van weeflijnen om in het want te kunnen klimmen. Tegenwoordig zijn dit latten.
Op de afbeelding rechts zijn de weeflijnen nog zichtbaar onder en boven het kraaiennest.
KRAAIENNEST.
Een kraaiennest is een kuipvormig platform hoof in de mast van zeeschepen om een uitkijk een grotere gezichtskring te bieden en/of hem te beschermen tegen weersinvloeden en overkomende zeeën.Dit was in de zeilvaart vooral van belang daar men vanaf het achterschip waar de plaats van de roerganger was geen vrij zicht had over de zee voor het schip gelegen.
HET WANT MET JUFFERBLOKKEN.
Een tekening van het onderste deel van het want aan bakboordzijde met jufferblokken.
Dit systeem werd op de oudere zeilschepen toegepast voor het gebruik van want- of spanschroeven bij een want met staaldraden werd toegepast.
Bij dit systeem bestaat het want volledig uit touwwerk.
( links de jufferblokken en talreep van opzij gezien)
Verklaring van de cijfers:
1 - Hoofdtouwen, gedeeltelijk gekleed met schiemansgaren.
2 - Bovenste juffer, wantjuffer.
3 - Juffer, kortestag gewijs ingebonden.
4 - Onderste, met ijzer beslagen juffer, met een sluitbout op een van de puttingsijzers
opgesloten.
5 - Puttingijzer vast gezet op de scheepsdek.
6 - Talreep.
7 - Talreepknoop, in het einde van de talreep.
9 - Halende part van de talreep; deze is tussen jufferblok en hoofdtouw doorgestoken
teruggelegd en langs een der parten van de talreep met "knijper" belegd.
10 - Knijper.
18 - Mastworp waarmee de weeflijnen rond het want aan de binnenste hoofdtouwen
zijn vastgemaakt. (zie detail)
19 - Wijze waarop de weeflijn aan de buitenste hoofdtouwen is gebindseld. (zie detail)
20 - Aan de hoofdtouwen gebindselde houtenlat. (spreilat; indien rond en van ijzer:
sprei-ijzer)
HET SPANNEN VAN
DE HOOFDTOUWEN
DOOR DE TALREEP.
Het is van het grootste belang dat de hoofdtouwen goed gespannen staan zodat de mast niet kan bewegen of scheef komt te staan.
Daar touw als het nat is oprekt en als het droog wordt weer krimpt is een regelmatige controle van de spanning van de hoofdtouwen van belang.
Verklaring van de cijfers:
13 - Garen- of wantstrop waarmee de onderste talie aan het hoofdtouw vast zit.
Dit laatste is met smarting gekleed om het tegen schavielen te behoeden.
14 - Garen- of wantstrop waarmee de onderste talie met behulp van een knevel op
de talreep is gezet.
15 - Dubbele haaksteek, dubbele nekslag waarmee de halende part van de loper van
de onderste talie op de haak van het onderblok van de bovenste talie is gestoken.
16 - Het enkele onderblok van de bovenste talie; het dubbele bovenblok daarvan is
gestoken op het hoofdtouw.
17 - Staande part van de talreep, met een oogsplits rond de nek van de juffer ge-
noemen.
Het is duidelijk dat voor het krachtwerk bij een dergelijk zwaar werk gebruik wordt gemaakt van twee klaplopers, waarvan de bovenste aan een hoger gelegen punt is vastgemaakt; een ander hoofdtouw of aan een hoger punt aan de mast.
Zodra de talreep om spanning is bij de juiste positie worden deze touwen eerst met knijpers (10) vastgezet zodat ze niet meer kunnen verschuiven, waarna het halende part wordt belegd tussen het jufferblok en het hoofdtouw als in figuur 9.
Op de afbeelding rechts zijn zeven benamingen in beeld:
Linksonder de nagelbank met korvijnagels met daarachter een aantal onderste- en bovenste jufferblokken met geschoren talreep om het staand want op spanning te houden.
Het bovenste jufferblok heet ook wel wantjuffer, de onderste gewoon onderste juffer.
Op de talreep tussen de jufferblokken zijn (wit) de knijpers te zien.
De lossse einden van het lopend want zijn keurig op de nagelbank over de korvijnagels opgeschoten, wat ook wel snaren temmen wordt genoemd.
Afhankelijk van de toepassing waren er ook puttingjuffers, stagjuffers met alleen maar gleuven en spinnejuffers met tot wel zeven gaten
Over de herkomst van de naam juffers is weinig bekend. De Franse benaming 'cap de mouton' (schaapskop) en het Engelse 'deadeye' geven geen verklaring. Het 'deadeye'kan verwijzen naar het dooshoofd. Het vreemde is dat het woord juffer in de woordherkomst (etymologie) veel meerdere betekenissen heeft. Het blijft de vraag, ondanks dat in de zeilvaart veel woorden gebruikt zijn met een vrouwelijke naam of verwijzing, hoe men op de naam juffer is gekomen voor dit ronde blokhout.
Verklaring van de cijfers in een want met
stalen 'hoofdtouwen' en wantschroeven:
1 - Staaldraad of pardoen gedeeltelijk gekleed met
schiemansgaren.
2 - Bindsels van gegalvaniseerd draad, met twee
kruisslagen bezet.
3 - Spreidingsijzer lopend door een gat in de hart-
vormige kous.
4 - Het draaibare deel van de want- of spanschroef.
5 - Bovenzijde van de rustijzers op het hoofddek.
6 - Borg tegen het losdraaien van de spanschroef.
Verbinding tussen staaldraad en spanschroef.
Verklaring van de cijfers:
1 - Staaldraad of pardoen.
2 - Bindsels.
3 - Hartvormige kous met opening voor het sprei-ijzer.
4 - Boveneind van de spanschroef.
Om de voorkomen dat water in de draad van de spanschroef terecht komt en deze kans maakt vast te roesten wordt deze bekleed zoals eerder beschreven in dit artikel.
13 - Garen- of wantstrop waarmee de onderste talie aan het hoofdtouw vast zit.
Dit laatste is met smarting gekleed om het tegen schavielen te behoeden.
14 - Garen- of wantstrop waarmee de onderste talie met behulp van een knevel op
de talreep is gezet.
15 - Dubbele haaksteek, dubbele nekslag waarmee de halende part van de loper van
de onderste talie op de haak van het onderblok van de bovenste talie is gestoken.
16 - Het enkele onderblok van de bovenste talie; het dubbele bovenblok daarvan is
gestoken op het hoofdtouw.
17 - Staande part van de talreep, met een oogsplits rond de nek van de juffer ge-
noemen.
Het is duidelijk dat voor het krachtwerk bij een dergelijk zwaar werk gebruik wordt gemaakt van twee klaplopers, waarvan de bovenste aan een hoger gelegen punt is vastgemaakt; een ander hoofdtouw of aan een hoger punt aan de mast.
Zodra de talreep om spanning is bij de juiste positie worden deze touwen eerst met knijpers (10) vastgezet zodat ze niet meer kunnen verschuiven, waarna het halende part wordt belegd tussen het jufferblok en het hoofdtouw als in figuur 9.
Op de afbeelding rechts zijn zeven benamingen in beeld:
Linksonder de nagelbank met korvijnagels met daarachter een aantal onderste- en bovenste jufferblokken met geschoren talreep om het staand want op spanning te houden.
Het bovenste jufferblok heet ook wel wantjuffer, de onderste gewoon onderste juffer.
Op de talreep tussen de jufferblokken zijn (wit) de knijpers te zien.
De lossse einden van het lopend want zijn keurig op de nagelbank over de korvijnagels opgeschoten, wat ook wel snaren temmen wordt genoemd.
JUFFERBLOKKEN.
Een jufferblok komt nooit alleen voor. Ze zijn in paren verbonden met de valreep.
Een jufferblok is een rond blok van hardhout, meestal pokhout, met drie gaten (ogen) en onder elk gat een groef (neut), waardoor de valreep naar het correnponderen oog van de andere juffer geschoten wordt.
De middeleeuwse juffer was niet rond, maar had een druppelvorm. Van boven smal van onder breed.
De Romeinse juffer had maar een groot gat met drie gleuven en wordt ook wel doodshoofd genoemd. (zie onder)
Een jufferblok is een rond blok van hardhout, meestal pokhout, met drie gaten (ogen) en onder elk gat een groef (neut), waardoor de valreep naar het correnponderen oog van de andere juffer geschoten wordt.
De middeleeuwse juffer was niet rond, maar had een druppelvorm. Van boven smal van onder breed.
De Romeinse juffer had maar een groot gat met drie gleuven en wordt ook wel doodshoofd genoemd. (zie onder)
Over de herkomst van de naam juffers is weinig bekend. De Franse benaming 'cap de mouton' (schaapskop) en het Engelse 'deadeye' geven geen verklaring. Het 'deadeye'kan verwijzen naar het dooshoofd. Het vreemde is dat het woord juffer in de woordherkomst (etymologie) veel meerdere betekenissen heeft. Het blijft de vraag, ondanks dat in de zeilvaart veel woorden gebruikt zijn met een vrouwelijke naam of verwijzing, hoe men op de naam juffer is gekomen voor dit ronde blokhout.
HET WANT MET SPANSCHROEVEN.
Houten masten maakten in de loop der jaren plaats voor stalen masten en zo ook de overige rondhouten.
De hoofdtouwen werden staaldraden die natuurlijk op een geheel andere wijze aan het dek werden bevestigd en gespannen.
Zo verdwenen touwen weeflijnen en werden deze vervangen door houten latten of ijzers. Bij veel nog varende zeilschepen zijn deze uit kunststof vervaardigd.
Deze veranderingen zijn duidelijk te zien op de rechter afbeelding.
Het gebruik van de want- of spanschroeven maakte het werk minder arbeidsintensief en minder onderhoud.
Duidelijk is te zien dat de spanschroeven ook geheel bekleed zijn.
stalen 'hoofdtouwen' en wantschroeven:
1 - Staaldraad of pardoen gedeeltelijk gekleed met
schiemansgaren.
2 - Bindsels van gegalvaniseerd draad, met twee
kruisslagen bezet.
3 - Spreidingsijzer lopend door een gat in de hart-
vormige kous.
4 - Het draaibare deel van de want- of spanschroef.
5 - Bovenzijde van de rustijzers op het hoofddek.
6 - Borg tegen het losdraaien van de spanschroef.
Verbinding tussen staaldraad en spanschroef.
Verklaring van de cijfers:
1 - Staaldraad of pardoen.
2 - Bindsels.
3 - Hartvormige kous met opening voor het sprei-ijzer.
4 - Boveneind van de spanschroef.
Om de voorkomen dat water in de draad van de spanschroef terecht komt en deze kans maakt vast te roesten wordt deze bekleed zoals eerder beschreven in dit artikel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten