VUUR.... AANVALLEN!
Al snel kwam de mens er achter dat je ook op een afstand je vijand de eerste vernietigende klappen kon uitdelen.
Een van de eerste stukken geschut is eigenlijk wel de katapult, waarmee stenen of brandende voorwerpen naar de vijand werden geschoten. In het begin was een dergelijk werktuig alleen aan land in gebruik, maar ook op de oorlogsschepen van de Romeinen kwamen ze later voor.
Onder scheepsgeschut wordt eigenlijk verstaan, alle vuurmonden met een kaliber van 20 millimeter en groter, bestemd of geschikt om opgesteld te worden aan boord van oorlogsschepen of ter verdediging tegen kapers op handelsschepen. De ontwikkeling van het scheepsgeschut liep aanvankelijk parallel met die van het landgeschut. Naarmate er echter meer schepen werden gebouwd met als enig doel om als oorlogsschip te dienen, splitste zich geleidelijk de ontwikkeling van de land- en de scheepsartillerie.
(Achterlader met kamer en kulas op houten affuit omstreeks 1500.)
In het begin van de 15e eeuw ,en wellicht eerder, verscheen op de schepen het eerste geschut. Het bestond uit ijzeren, later ook bronzen kanonnen; zwaardere werden vaak vastgebonden op houten affuiten, de lichtere waren verschansingsstukken die in een vork lagen en daarmee draaibaar werden gemonteerd op de verschansing.
(Steenstuk dat draaibaar in een ijzeren vork op de verschansing werd geplaatst, begin 16e eeuw.)
Het waren achterladers dan wel gladloops voorladers zonder trekker en velden. Het gladloopskanon, dat steeds meer geperfectioneerd werd, heeft zich gehandhaafd tot in de tweede helft van de 19e eeuw.
Naarmate het geschut zwaarder werd, kwamen in de 16e eeuw twee en later vier wielen onder de houten affuit in zwang, waardoor de terugslag beter kon worden opgevangen en de stukken aan boord handelbaarder werden. Hiermee was de invoering van het rolpaard een feit.
De zwaarte van de stukken werd aangegeven door het gewicht van de projectielen, die zij verschoten.
In de 17e eeuw werd de 42 ponder tot een zwaar geschut gerekend. Zij waren log en moeilijk hanteerbaar in de lage ruimten van de geschutdekken.
De oorlogsschepen van de 15e tot in de 19e eeuw hadden de meeste kanonnen in de brede zij opgesteld, dat wil zeggen, dat de stukken loodrecht op de lengteas van het schip stonden en dwarsuit schoten.
Kanonnen welke recht vooruit konden schieten werden wel jaagstukken genoemd en hadden een relatief groot schootsbereik. In het algemeen echter konden niet meet dan 4 kanonnen recht achteruit en twee tot vier stuks vooruit schieten.
De lopen van de kanonnen staken door geschutspoorten in de scheepshuid naar buiten. De poorten konden door middel van luiken worden gesloten, hetgeen in zwaar weer vaak een noodzaak was om het buitenboord water niet binnen te krijgen. Daar de stukken zelf niet of nauwelijks te verplaatsen waren, diende met het gehele schip zodanig gemanoeuvreerd te worden, dat het vuur effectief was.
In de 16e eeuw hadden de schepen een groot aantal aan kanonnen, waarvan de meeste echter vrij licht waren. Zo had het schip de 'Henry Crâce à Dieu' uit 1545 er 184 en later 251 kanonnen.
In de 17e eeuw minderde het aantal stukken geschut, maar de stukken werden zwaarder.
De 'Prince Royal' uit 1610 had oorspronkelijk 56, later 90 kanonnen en was een van de zwaarst bewapende schepen uit die tijd.
Een van de redenen waarom vele lichte stukken geschut plaats moesten maken voor een kleiner aantal zwaarder kaliber, was de verandering van tactiek: het artillerieduel nam de plaats van het enteren in.
(Afbeelding van het linieschip 'Friesland'.)
In de tweede helft van de 17e eeuw komt het linieschip als grootste oorlogsschip naar voren met een bewapening van 50 tot meer dan 90 stukken geschut. Het vlaggenschip van admiraal Nelson de 'Victory'had in de slag bij Trafalgar in 1805, 100 stukken geschut variërend van 32 tot 12 ponders en twee 68 ponder 'carronades'.
Een bekend linieschip was de 'Delft' uit de slag bij Kamperduin. Het schip met een lengte van 167 voet; een breedte van 46 voet en een holte van tot op de kielplaat van 21 voet, had in totaal 68 stukken geschut. Op de onder laag 13 stukken van 24 pond, op de boven laag 13 stukken van 18 pond en op de bak en het half dek 8 stukken van 8 pond.
Bombardeerschepen hadden als hoofdbewapening één of twee zware mortieren, welke projectielen wel van 200 pond konden afvuren. Zij werden gebruikt om fortificaties van havensteden of kustversterkingen te bombarderen.
In het begin van de 19e eeuw werd het mogelijk om de kanonnen in beperkte mate te baksen en te eleveren, hoewel manoeuvreren nog steeds de voornaamste methode van 'richten' was. Door de invoering van granaten bood zelfs de dikte houten scheepshuid onvoldoende bescherming en begon men de schepen te pantseren. Het geschut werd groter en zwaarder, hoewel het nog steeds uit voorladers bestond. De zwaarte van het geschut werd nu uitgedrukt in kaliber; diameter van de vuurmond of van het projectiel, dus niet meer langer het projectielgewicht.
( Een zwaar 25 cm kanon uit de tweede helft van de 19e eeuw.)
Het Franse schip 'L 'Océan uit 1868 had een hoofdbatterij van vier 27 cm stukken geschut. na het volledig verdwijnen van masten met zeilen voor hulpzeilvermogen, kregen de zwaarste kanonnen de plaats die zij nu nog hebben, namelijk in de hartlijn van het schip, draaibaar opgesteld in torens of achter barbetten. Grote achterlaadkanonnen kwamen in 1880 in gebruik.
(Achterlader met kamer en kulas op houten affuit omstreeks 1500.)
In het begin van de 15e eeuw ,en wellicht eerder, verscheen op de schepen het eerste geschut. Het bestond uit ijzeren, later ook bronzen kanonnen; zwaardere werden vaak vastgebonden op houten affuiten, de lichtere waren verschansingsstukken die in een vork lagen en daarmee draaibaar werden gemonteerd op de verschansing.
(Steenstuk dat draaibaar in een ijzeren vork op de verschansing werd geplaatst, begin 16e eeuw.)
Het waren achterladers dan wel gladloops voorladers zonder trekker en velden. Het gladloopskanon, dat steeds meer geperfectioneerd werd, heeft zich gehandhaafd tot in de tweede helft van de 19e eeuw.
Naarmate het geschut zwaarder werd, kwamen in de 16e eeuw twee en later vier wielen onder de houten affuit in zwang, waardoor de terugslag beter kon worden opgevangen en de stukken aan boord handelbaarder werden. Hiermee was de invoering van het rolpaard een feit.
De zwaarte van de stukken werd aangegeven door het gewicht van de projectielen, die zij verschoten.
In de 17e eeuw werd de 42 ponder tot een zwaar geschut gerekend. Zij waren log en moeilijk hanteerbaar in de lage ruimten van de geschutdekken.
De oorlogsschepen van de 15e tot in de 19e eeuw hadden de meeste kanonnen in de brede zij opgesteld, dat wil zeggen, dat de stukken loodrecht op de lengteas van het schip stonden en dwarsuit schoten.
Kanonnen welke recht vooruit konden schieten werden wel jaagstukken genoemd en hadden een relatief groot schootsbereik. In het algemeen echter konden niet meet dan 4 kanonnen recht achteruit en twee tot vier stuks vooruit schieten.
De lopen van de kanonnen staken door geschutspoorten in de scheepshuid naar buiten. De poorten konden door middel van luiken worden gesloten, hetgeen in zwaar weer vaak een noodzaak was om het buitenboord water niet binnen te krijgen. Daar de stukken zelf niet of nauwelijks te verplaatsen waren, diende met het gehele schip zodanig gemanoeuvreerd te worden, dat het vuur effectief was.
In de 16e eeuw hadden de schepen een groot aantal aan kanonnen, waarvan de meeste echter vrij licht waren. Zo had het schip de 'Henry Crâce à Dieu' uit 1545 er 184 en later 251 kanonnen.
In de 17e eeuw minderde het aantal stukken geschut, maar de stukken werden zwaarder.
De 'Prince Royal' uit 1610 had oorspronkelijk 56, later 90 kanonnen en was een van de zwaarst bewapende schepen uit die tijd.
Een van de redenen waarom vele lichte stukken geschut plaats moesten maken voor een kleiner aantal zwaarder kaliber, was de verandering van tactiek: het artillerieduel nam de plaats van het enteren in.
(Afbeelding van het linieschip 'Friesland'.)
In de tweede helft van de 17e eeuw komt het linieschip als grootste oorlogsschip naar voren met een bewapening van 50 tot meer dan 90 stukken geschut. Het vlaggenschip van admiraal Nelson de 'Victory'had in de slag bij Trafalgar in 1805, 100 stukken geschut variërend van 32 tot 12 ponders en twee 68 ponder 'carronades'.
Een bekend linieschip was de 'Delft' uit de slag bij Kamperduin. Het schip met een lengte van 167 voet; een breedte van 46 voet en een holte van tot op de kielplaat van 21 voet, had in totaal 68 stukken geschut. Op de onder laag 13 stukken van 24 pond, op de boven laag 13 stukken van 18 pond en op de bak en het half dek 8 stukken van 8 pond.
Bombardeerschepen hadden als hoofdbewapening één of twee zware mortieren, welke projectielen wel van 200 pond konden afvuren. Zij werden gebruikt om fortificaties van havensteden of kustversterkingen te bombarderen.
In het begin van de 19e eeuw werd het mogelijk om de kanonnen in beperkte mate te baksen en te eleveren, hoewel manoeuvreren nog steeds de voornaamste methode van 'richten' was. Door de invoering van granaten bood zelfs de dikte houten scheepshuid onvoldoende bescherming en begon men de schepen te pantseren. Het geschut werd groter en zwaarder, hoewel het nog steeds uit voorladers bestond. De zwaarte van het geschut werd nu uitgedrukt in kaliber; diameter van de vuurmond of van het projectiel, dus niet meer langer het projectielgewicht.
( Een zwaar 25 cm kanon uit de tweede helft van de 19e eeuw.)
Het Franse schip 'L 'Océan uit 1868 had een hoofdbatterij van vier 27 cm stukken geschut. na het volledig verdwijnen van masten met zeilen voor hulpzeilvermogen, kregen de zwaarste kanonnen de plaats die zij nu nog hebben, namelijk in de hartlijn van het schip, draaibaar opgesteld in torens of achter barbetten. Grote achterlaadkanonnen kwamen in 1880 in gebruik.
KANON.
Een kanon is een stuk geschut met een looplengte van 15 kaliber of meer. In principe bestaat een kanon uit een buis, op het moment van afvuren aan één zijde gesloten, welke buis een voortdrijvende lading en een projectiel kan bevatten en de explosie van deze lading zodanig onder controle heeft, dat het projectiel met hoge snelheid het open einde van de buis verlaat.
Een kanon bestaat van achter naar voren uit de kamer, welke overgaat in de loop: de loop bevat inwendig de trekken en velden. Een extra aantal inrichtingen is nodig om boven vermelde werking te kunnen verzekeren en vergemakkelijken. De kamer wordt tijdens het afvuren gasdicht afgesloten door het sluitstuk.
Een kanon vindt ligplaats in de zogenaamde wieg, waaraan tappen bevestigd zijn. Kanon en wieg kunnen om de as door de tappen bewegen in een vlak, loodrecht op het opstellingsvlak (eleveren).
Het recuul, de terugstoot, wordt opgevangen door remcilinders.
Bij een zwaar sluitstuk en een zware kulas, achterste deel van de vuurmond, zou de mogelijkheid bestaan, dat tijdens het afvuren en reculeren de loop opwipt en het projectiel niet met de juiste elevatie de monding verlaat. Deze opslag wordt tegengegaan door recuulbalanceerinrichtingen.
Door middel van baks- en eleveerinrichtingen kan een kanon worden gericht. Het laden, het inbrengen van de munitie kan met de hand geschieden of door middel van een automatische laadinrichting.
( 7,5 cm of 3 inch Bofors kanon uit 1915.)
Verklaring van de cijfers:
1. - Loop.
2. - Mantel.
3. - Wieg.
4. - Afstandinstelling, opzethoogtehandwiel.
5. - Richtkijker.
6. - Zijdelingse-correctiehandwiel.
7. - Kulas.
8. - Kruk.
9. - Elevatiehandwiel.
10. - Baksinrichting-handwiel.
11. - Remcilinder.
12. - Pivot.
13. - Elevatieinrichting.
14. - Afvuurinrichting.
15. - Sluitstuk.
De bemanning van een kanon, de kanonniers, wordt vaak beschermd tegen vijandelijk vuur door het kanon en alle bijkomende inrichtingen in te bouwen in een gepantserde, doosvormige constructie, kanontoren genaamd.
Vaak worden verscheidene kanonconstructies, meestal van hetzelfde kaliber, in één toren ondergebracht; men spreekt dan van twee-, drie- of vierlingtorens. De toren dient tevens als bescherming tegen de weersinvloeden.
Een kanon bestaat van achter naar voren uit de kamer, welke overgaat in de loop: de loop bevat inwendig de trekken en velden. Een extra aantal inrichtingen is nodig om boven vermelde werking te kunnen verzekeren en vergemakkelijken. De kamer wordt tijdens het afvuren gasdicht afgesloten door het sluitstuk.
Een kanon vindt ligplaats in de zogenaamde wieg, waaraan tappen bevestigd zijn. Kanon en wieg kunnen om de as door de tappen bewegen in een vlak, loodrecht op het opstellingsvlak (eleveren).
Het recuul, de terugstoot, wordt opgevangen door remcilinders.
Bij een zwaar sluitstuk en een zware kulas, achterste deel van de vuurmond, zou de mogelijkheid bestaan, dat tijdens het afvuren en reculeren de loop opwipt en het projectiel niet met de juiste elevatie de monding verlaat. Deze opslag wordt tegengegaan door recuulbalanceerinrichtingen.
Door middel van baks- en eleveerinrichtingen kan een kanon worden gericht. Het laden, het inbrengen van de munitie kan met de hand geschieden of door middel van een automatische laadinrichting.
( 7,5 cm of 3 inch Bofors kanon uit 1915.)
1. - Loop.
2. - Mantel.
3. - Wieg.
4. - Afstandinstelling, opzethoogtehandwiel.
5. - Richtkijker.
6. - Zijdelingse-correctiehandwiel.
7. - Kulas.
8. - Kruk.
9. - Elevatiehandwiel.
10. - Baksinrichting-handwiel.
11. - Remcilinder.
12. - Pivot.
13. - Elevatieinrichting.
14. - Afvuurinrichting.
15. - Sluitstuk.
De bemanning van een kanon, de kanonniers, wordt vaak beschermd tegen vijandelijk vuur door het kanon en alle bijkomende inrichtingen in te bouwen in een gepantserde, doosvormige constructie, kanontoren genaamd.
Vaak worden verscheidene kanonconstructies, meestal van hetzelfde kaliber, in één toren ondergebracht; men spreekt dan van twee-, drie- of vierlingtorens. De toren dient tevens als bescherming tegen de weersinvloeden.
KANONTOREN.
Ook wel geschutstoren genoemd. Met de invoering van het moderne geschut en de daarmee samenhangende grotere doordringingsvermogen van de granaten begon men in de tweede helft van de 19e eeuw met het beschermen van het geschut en de geschutsbemanning tegen vijandelijk artillerievuur. Aanvankelijk bestond deze bescherming uit te barbette.
( Barbette op een pantserschip anno 1922.)
Het was oorspronkelijk een kleine verhoging binnen een bastion waarop kanonnen stonden die over de borstwering heen schoten.
Bij oorlogsschepen in eerste opzet kort na het invoeren van de bepantsering, in 1867, een zware vast op het hoofddek gebouwde pantserwal van cirkel- of peervormige doorsnede, waarachter zich het kwetsbare deel, o.a. het bakmechanisme van één of twee zware stukken geschut bevond.
De bovenzijde van de barbette was geheel open en de kanonnen vuurden over de rand heen.
Ze werd voor het eerst toegepast bij de Franse marine. Omstreeks 1890 toen ook de zwaardere kanonnen een hogere vuursnelheid kregen en de scherfwerking van de granaten veel groten werd was de open boven zijde een te groot nadeel.
Een nieuwe constructie was de barbettetoren welke sedertdien voor de zware kanonnen van slagschepen en kruisers de normale uitvoering werd, de geschutstoren.
Er ontstond een wedloop tussen pantser en kanon, met als resultaat dat het kanon en het pantser sterker werden. Uiteraard had dit tot gevolg dat de kanonbewapening van een schip verminderd werd, met als resultaat dat het belangrijker werd om het geschut doeltreffend te beschermen.
Hierbij werd de barbette een zware vast ingebouwde cilindervormige koker van pantserstaal, die liep van het pantserdek tot aan de baksbare gedeelte van de toren. Ze diende ook hier voor de bescherming van baksinrichtingen, munitieopvoerinrichtingen, enz. Met het verdwijnen van de bepantsering en de kanonnen van zwaar kaliber wordt bij de bouw van oorlogsschepen de barb ette niet meer toegepast.
( Modern automatische kanon van 12 cm in dubbelopstelling.)
Verklaring van de cijfers:
1. - Ziel-as.
2. - Monding.
3. - Loop.
4. - Dubbelkanon.
5. - Wieg.
6. - Toren.
7. - Kulas.
8. - Remcilinder.
9. - Liftmotor.
10. - Munitielift.
11. - Richtmotor.
12. - Magazijn.
13. - Pivot.
Het waren J.Ericsson en C.Coles, die onafhankelijk van elkaar de geschutstoren hebben uitgevonden.
Erisson construeerde zijn toren aan boord ven de 'Monitor' die met stoomkracht gedraaid kon worden. In Europa was het Coles die de eerste torens liet bouwen aan boord van een Deens oorlogsschip, dat in Groot-Brittannië op stapel was gezet, de 'Rolf Krake'.
De opstelling in de brde zijde werd meer en meer vervangen door de opstelling van de gepantserde geschutstoren in de midscheeps en aldus kon men over bakboord en stuurboord vuren, zodat de vuursectoren tot een maximum waren vergroot.
( Opstelling van de tien 30 cm kanonnen in vijf torens en 27 lichte stukken op het slagschip 'Dreadnought', 1906.)
Men kent torens met één, twee, drie of vier stuks geschut en men spreekt dan van resp. enkele, dubbele drieling- of vierlingtorens. Meestal treft men de torenconstructie slechts bij het middelzware en zware geschut aan, dat wil zeggen boven een kaliber van 12 cm.
( Modern 120 mm Bofors kanon L/50,70 schoten per minuut.)
Met een automatisch kanon kan worden gevuurd zonder gebruik te maken van menselijke tussenkomst, zoalng de munitie-aanvoerinrichting voldoende munitie bevat en zodra en zolang de afvuurinrichting in werking is gesteld. Automatische geschut maakt gebruik van eenheidsmunitie. De werking komt overeen met die van een zware mitrailleur.
In de eerste helft van de 20e eeuw werden de kalibers en de vuursnelheid geleidelijk vergroot. Slagschepen kregen geschut van 12 inch (30,5 cm), te beginnen bij de 'Dreadnought' in 1906, met een langzame en geleidelijke toename tot het 15 inch geschut (38,1 cm) van de 'Hood' en de 16 inch (40,6 cm) kanonnen van de Amerikaanse slagschepen van de 'Missiouri-klasse', die een schootsbereik hadden van 20 mijl (36 km).
Het zwaarste geschut ooit opgesteld op een oorlogsschip, waren de 18 inch (45,7 cm) kanonnen van de Japanse Ýamato' en 'Musashi' uit de WO-II, die lek drie drielingstorens van dat kaliber hadden.
Na de WO-II was de tendens om licht geschut met een hoge vuursnelheid te maken, terwijl zwaar geschut (kaliber 20 cm en hoger) langzaam verdween en nauwelijks of niet meer werd gebouwd.
Zo verschenen enkelloops 12 cm kannonnen met een vuursnelheid van maximaal 70 schoten per minuut, 3 inch (7,6 cm) kanonnen met een vuursnelheid van 70 schoten per minuut, 40 mm mitrailleurs mat een vuursnelheid van 240 schoten per minuut en 30 mm mitrailleurs met een vuursnelheid van 540 schoten per minuut.
De taken van het zware geschut zijn tegenwoordig overgenomen door vliegtuigen en door geleide projectielen welke ook vanaf de oorlogsschepen en de onderzeeërs kunnen worden gelanceerd.
Uit recent opgedane ervaring is echter gebleken dat zwaar scheepsgeschut nog steeds waardevol is voor bombardement, hetzij bij amfibische operaties, hetzij als vuursteun aan landingstroepen.
( Barbette op een pantserschip anno 1922.)
Het was oorspronkelijk een kleine verhoging binnen een bastion waarop kanonnen stonden die over de borstwering heen schoten.
Bij oorlogsschepen in eerste opzet kort na het invoeren van de bepantsering, in 1867, een zware vast op het hoofddek gebouwde pantserwal van cirkel- of peervormige doorsnede, waarachter zich het kwetsbare deel, o.a. het bakmechanisme van één of twee zware stukken geschut bevond.
De bovenzijde van de barbette was geheel open en de kanonnen vuurden over de rand heen.
Ze werd voor het eerst toegepast bij de Franse marine. Omstreeks 1890 toen ook de zwaardere kanonnen een hogere vuursnelheid kregen en de scherfwerking van de granaten veel groten werd was de open boven zijde een te groot nadeel.
Een nieuwe constructie was de barbettetoren welke sedertdien voor de zware kanonnen van slagschepen en kruisers de normale uitvoering werd, de geschutstoren.
Er ontstond een wedloop tussen pantser en kanon, met als resultaat dat het kanon en het pantser sterker werden. Uiteraard had dit tot gevolg dat de kanonbewapening van een schip verminderd werd, met als resultaat dat het belangrijker werd om het geschut doeltreffend te beschermen.
Hierbij werd de barbette een zware vast ingebouwde cilindervormige koker van pantserstaal, die liep van het pantserdek tot aan de baksbare gedeelte van de toren. Ze diende ook hier voor de bescherming van baksinrichtingen, munitieopvoerinrichtingen, enz. Met het verdwijnen van de bepantsering en de kanonnen van zwaar kaliber wordt bij de bouw van oorlogsschepen de barb ette niet meer toegepast.
( Modern automatische kanon van 12 cm in dubbelopstelling.)
Verklaring van de cijfers:
1. - Ziel-as.
2. - Monding.
3. - Loop.
4. - Dubbelkanon.
5. - Wieg.
6. - Toren.
7. - Kulas.
8. - Remcilinder.
9. - Liftmotor.
10. - Munitielift.
11. - Richtmotor.
12. - Magazijn.
13. - Pivot.
Het waren J.Ericsson en C.Coles, die onafhankelijk van elkaar de geschutstoren hebben uitgevonden.
Erisson construeerde zijn toren aan boord ven de 'Monitor' die met stoomkracht gedraaid kon worden. In Europa was het Coles die de eerste torens liet bouwen aan boord van een Deens oorlogsschip, dat in Groot-Brittannië op stapel was gezet, de 'Rolf Krake'.
De opstelling in de brde zijde werd meer en meer vervangen door de opstelling van de gepantserde geschutstoren in de midscheeps en aldus kon men over bakboord en stuurboord vuren, zodat de vuursectoren tot een maximum waren vergroot.
( Opstelling van de tien 30 cm kanonnen in vijf torens en 27 lichte stukken op het slagschip 'Dreadnought', 1906.)
Men kent torens met één, twee, drie of vier stuks geschut en men spreekt dan van resp. enkele, dubbele drieling- of vierlingtorens. Meestal treft men de torenconstructie slechts bij het middelzware en zware geschut aan, dat wil zeggen boven een kaliber van 12 cm.
( Modern 120 mm Bofors kanon L/50,70 schoten per minuut.)
Met een automatisch kanon kan worden gevuurd zonder gebruik te maken van menselijke tussenkomst, zoalng de munitie-aanvoerinrichting voldoende munitie bevat en zodra en zolang de afvuurinrichting in werking is gesteld. Automatische geschut maakt gebruik van eenheidsmunitie. De werking komt overeen met die van een zware mitrailleur.
In de eerste helft van de 20e eeuw werden de kalibers en de vuursnelheid geleidelijk vergroot. Slagschepen kregen geschut van 12 inch (30,5 cm), te beginnen bij de 'Dreadnought' in 1906, met een langzame en geleidelijke toename tot het 15 inch geschut (38,1 cm) van de 'Hood' en de 16 inch (40,6 cm) kanonnen van de Amerikaanse slagschepen van de 'Missiouri-klasse', die een schootsbereik hadden van 20 mijl (36 km).
Het zwaarste geschut ooit opgesteld op een oorlogsschip, waren de 18 inch (45,7 cm) kanonnen van de Japanse Ýamato' en 'Musashi' uit de WO-II, die lek drie drielingstorens van dat kaliber hadden.
Na de WO-II was de tendens om licht geschut met een hoge vuursnelheid te maken, terwijl zwaar geschut (kaliber 20 cm en hoger) langzaam verdween en nauwelijks of niet meer werd gebouwd.
Zo verschenen enkelloops 12 cm kannonnen met een vuursnelheid van maximaal 70 schoten per minuut, 3 inch (7,6 cm) kanonnen met een vuursnelheid van 70 schoten per minuut, 40 mm mitrailleurs mat een vuursnelheid van 240 schoten per minuut en 30 mm mitrailleurs met een vuursnelheid van 540 schoten per minuut.
De taken van het zware geschut zijn tegenwoordig overgenomen door vliegtuigen en door geleide projectielen welke ook vanaf de oorlogsschepen en de onderzeeërs kunnen worden gelanceerd.
Uit recent opgedane ervaring is echter gebleken dat zwaar scheepsgeschut nog steeds waardevol is voor bombardement, hetzij bij amfibische operaties, hetzij als vuursteun aan landingstroepen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten