DE OPVOLGER VAN DE PINK!
Een bom is een Nederlands vissersvaartuig voor de visserij op de Noordzee, het wordt ook wel bomschuit genoemd.
Ze is gegroeid uit de pink die reeds in het begin van de 16e eeuw in de vaart was in Zeeland en Holland en er de haring- en de schrobnetvisserij beoefende,
Omstreeks 1720 voerde de 'dubbele strand- of zeeschuit' zoals de pink toen genoemd werd, een bezaantuig met één mast, sommige ook met een druilmast.
Aan de grote mast werd behalve het grootzeil ook een ratopzeil gevoerd, evenals een stagfok, en op de kluiverboom een kluiverzeil. Als een druilmast werd gevoerd, was deze getuigd met een klein gaffelzeil, waarvan de boom op een papagaaistok was uitgehaald. De oudere bomschuiten, met een breder gebouwde romp dan de pink, hadden meer zeeg, een minder log uitzicht en smallere zwaarden.
Bomschuit.
Verklaring van de cijfers: 1. - Tjikkera. 2. - Gaffeltopzeil. 3. - Gaffel. 4. - Steng. 5. - Piekeval.
6. - Ton. 7. - Klauwval. 8. - Jachtfokkeval. 9. - Tjikkeschoot. 10. - Tjik. 11. - Vaste bezaan.
12. - Grootzeil. 13. - Halstalie. 14. - Stagfok. 15. - Kluiver. 16. - Schoot. 17. - Giek.
18. - Kluifhout.
Reeds in de 17e eeuw en nog omstreeks 1800 sprak men van Zijdse bommen. Zijde werd de kust genoemd van de Maasmond tot Huisduinen. Zij werden gebouwd te Scheveningen, Katwijk, Egmond, Noordwijk en Zandvoort.
De lengte/breedte verhouding was 2:1.
Afmetingen: lengte 29 voet; breedte 16 voet; holte 5 voet. Draagvermogen 14-18 last.
De bom werd gebouwd op een braad vlak van zware naast elkaar liggende planken. De voorsteven was recht met gebogen voet en deze werd vallend op het vlak geplaatst evenals de rechte achtersteven. De dwars doorsnede van de romp was U-vormig.
De overnaadse beplanking werd tegen de zijkant van het vlak gezet. Het boord was over de gehele lengte recht en in de boegen boog het in een korte bocht haaks naar de stevens, zodat het schip praktisch een rechthoekig plan had.
De romp was geheel gedekt en voorzien van een bun. De brede zwaarden hingen midscheeps.
Op het boord van het voorschip stonden de geesten, twee stijlen met een horizontale spil waarover de netten werden gehaald. Na het opheffen van het kaakverbod in 1857 werden de bommen geleidelijk groter en bereikten ze een lengte van 49 voet.
De tuigage was in grote trekken zoals reeds beschreven. Het ratopzeil was echter vervangen door een gaffeltopzeil, tjik genoemd. het grootzeil kreeg een langere gaffel en een korte boom.
De bom was verder het enige Nederlandse vissersvaartuig dot op kleurige wijze versierd was met schilderwerk, kenmerkend voor de rederij Bommen waren de strandschepen die landden op het strand, ook nog nadat in 1904 de haven van Scheveningen werd geopend. De laatste bom bleef in de vaart tot in 1918.
De schuiten werden met behulp van paarden het strand op- of afgesleept over een pad van planken.
Bommen zijn ook gebruikt als koopvaardijschip en als marinevaartuig.
Een klein type bom was de garnalenschuit van Zandvoort. Dit schip had een vlakke spiegel en was niet zo rechthoekig gebouwd als de bom, maar meer eivormig. Zij was enkel voor de mast gedekt. Achter de mast bevond zich een ruim, eventueel met een bun. Zij voerde slechts één mast met bezaantuig: grootzeil, stagfok en kluiver.
De laatste garnalenschuit van Zandvoort verdween in 1929 en te Katwijk in 1940.
De loggerbom was het soort schip dat de plaats van de bom trachtte in te nemen toen bleek dat dit vaartuig geen toekomst meer had.
Zij werd in 1899 ontworpen door de Scheveningse scheepsbouwer Jan van der Ende.
Dit schip was bijna dubbel zolang als de bom.
Het was evenals deze gebouwd op een plat vlak, alhoewel dit smaller was en een langscheeps ingebouwde kiel had. Het voorschip was scherp en had een rechte lichtvallende steven.
Het achterschip was gebouwd met een rond overhangend hek. Het grootspant was U-vormig.
Het kitstuig bestond uit een grote mast met een gaffelzeil met boom, een stagfok en een gaffeltopzeil.
Op een kluiverboom werd een kleine kluiver bijgezet. De bezaansmast was getuigd met een gaffelzeil met boom en een gaffeltopzeil. Er werden slechts zes van deze schepen gebouwd en de laatste verdween in 1921 uit de vaart.
Afmetingen: lengte 22 meter; breedte 7,15 meter; holte 2,9 meter.
De bom werd gebouwd op een braad vlak van zware naast elkaar liggende planken. De voorsteven was recht met gebogen voet en deze werd vallend op het vlak geplaatst evenals de rechte achtersteven. De dwars doorsnede van de romp was U-vormig.
De overnaadse beplanking werd tegen de zijkant van het vlak gezet. Het boord was over de gehele lengte recht en in de boegen boog het in een korte bocht haaks naar de stevens, zodat het schip praktisch een rechthoekig plan had.
De romp was geheel gedekt en voorzien van een bun. De brede zwaarden hingen midscheeps.
Op het boord van het voorschip stonden de geesten, twee stijlen met een horizontale spil waarover de netten werden gehaald. Na het opheffen van het kaakverbod in 1857 werden de bommen geleidelijk groter en bereikten ze een lengte van 49 voet.
De tuigage was in grote trekken zoals reeds beschreven. Het ratopzeil was echter vervangen door een gaffeltopzeil, tjik genoemd. het grootzeil kreeg een langere gaffel en een korte boom.
De bom was verder het enige Nederlandse vissersvaartuig dot op kleurige wijze versierd was met schilderwerk, kenmerkend voor de rederij Bommen waren de strandschepen die landden op het strand, ook nog nadat in 1904 de haven van Scheveningen werd geopend. De laatste bom bleef in de vaart tot in 1918.
De schuiten werden met behulp van paarden het strand op- of afgesleept over een pad van planken.
Bommen zijn ook gebruikt als koopvaardijschip en als marinevaartuig.
Een klein type bom was de garnalenschuit van Zandvoort. Dit schip had een vlakke spiegel en was niet zo rechthoekig gebouwd als de bom, maar meer eivormig. Zij was enkel voor de mast gedekt. Achter de mast bevond zich een ruim, eventueel met een bun. Zij voerde slechts één mast met bezaantuig: grootzeil, stagfok en kluiver.
De laatste garnalenschuit van Zandvoort verdween in 1929 en te Katwijk in 1940.
De loggerbom was het soort schip dat de plaats van de bom trachtte in te nemen toen bleek dat dit vaartuig geen toekomst meer had.
Zij werd in 1899 ontworpen door de Scheveningse scheepsbouwer Jan van der Ende.
Dit schip was bijna dubbel zolang als de bom.
Het was evenals deze gebouwd op een plat vlak, alhoewel dit smaller was en een langscheeps ingebouwde kiel had. Het voorschip was scherp en had een rechte lichtvallende steven.
Het achterschip was gebouwd met een rond overhangend hek. Het grootspant was U-vormig.
Het kitstuig bestond uit een grote mast met een gaffelzeil met boom, een stagfok en een gaffeltopzeil.
Op een kluiverboom werd een kleine kluiver bijgezet. De bezaansmast was getuigd met een gaffelzeil met boom en een gaffeltopzeil. Er werden slechts zes van deze schepen gebouwd en de laatste verdween in 1921 uit de vaart.
Afmetingen: lengte 22 meter; breedte 7,15 meter; holte 2,9 meter.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten