zaterdag 27 september 2014

ZAANSE SCHANS MOLENS.

INDUSTRIEEL MOLENGEBIED.

EEN MOLENAAR EN EEN KAPITEIN VAN EEN ZEILSCHIP HEBBEN EEN DING GEMEEN. ZE ZIJN BEIDE AFHANKELIJK VAN DE WIND.


De Zaanse Schans ligt in de Zaanstreek bij de gemeente Zaandam aan de rivier de Zaan.


WAAR HET GEBIED IS GELEGEN.


Zaandam is een plaats die in 1811 is ontstaan door de samenvoeging van de gemeenten Oostzaandam, dat vroeger deel uitmaakte van Banne Oostzaan (een zelfstandige gemeente tussen 1795 en 1811) en Westzaandam, dat deel uitmaakte tot Banne Westzaan.
Het was door keizer Napoleon Bonaparte die bij Keizerlijk Decreet van 21-10-1811, dat op 1-1-1812 Zaandam verheven werd tot stad.
Het wapen van Zaandam is dan ook een combinatie van de wapens van de vroegere dorpen Westzaandam en Oostzaandam.
Het is een gevierendeeld schild met links in het goudenvl;ak de staf van Mercurius, rechts vier klimmende leeuwen, linksonder een onvoltooid schip en rechts onder een haan. Het in het midden liggende schild geeft een geografische situatie weer: lucht, aarde en water.
Het schild wordt gehouden door een gekroonde leeuw met een opgeheven zwaard.

Zaandam is samen gegaan met de gemeentes Assendelft, Krommenie, Wormerveer, Westzaan, Zaandijk en Koog aan de Zaan en vormen nu samen de gemeente Zaanstad.


Het nieuwe wapen van de gemeente Zaanstad. Als schildragers worden hier twee walvissen weergegeven die het schild met hun staarten vasthouden. Het schild is gevierendeeld en in de vier delen staan de leeuwen tegenover elkaar gekeerd. Zilveren leeuwen in een rood vlak en rode leeuwen in een zilver vlak
Het geheel is geplaatst op een arabesk van sinopel


Het wapen is erkend sinds 27 februari 1974. Het geeft de verbondenheid weer van Zaanstad in de 17e en 18e eeuw met de walvisvaart.


Zo heeft de gemeente Zaanstad ook een nieuwe vlag verkregen.
Deze vlag bestaat uit de kleuren rood, wit en blauw en een verkort kruis.
Van het verkorte kruis raken de verticale witte armen en de horizontale rode armen elkaar in het midden
diagonaalsgewijze raken en waarvan de hoogte één tweede en de dikte der armen één zesde van de hoogte van de vlag is. Het kruis is ontleend aan het embleem van Zaanen. Volgens historische gegevens uit de oudste ter wereld bestaande vlaggenboeken staat de vlag gedocumenteerd; De vlag werd gevoerd door schepen varende onder de hoge bescherming van de heerlijkheid Zaanen.


DE INDUSTRIE.

Aan de oever van de Zaan, die bij Amsterdam in het IJ uitstroomt, is van oudsher veel bedrijvigheid gesitueerd. Door de walvisvaart ontstonden er scheepswerven in de 15e en 16e eeuw. Op de werven werden vooral de praam en de haringbuis gebouwd voor de visvangst op zee.
Ook de Gouden Eeuw en de V.O.C. deden veel bedrijven ontstaan langs de oever van de Zaan er werd het gebied van begin 17e eeuw tot driekwart van de 19e eeuw een enorm industrieel molengebied. In het begin van de 18e eeuw werden er 150 schepen per jaar gebouwd op de hellingen langs de Zaan. Einde 18e eeuw raakte de scheepsbouw in verval.
Dat de scheepsbouw van belang was, blijkt aan het werkbezoek van de Russische Tsaar Peter de Grote die van 18 t/m 25 augustus 1697 een bezoek bracht aan de scheepsbouwwerven in Zaandam.


Voor de scheepsbouw, de bouw van molens, huizen en pakhuizen was hout nodig en dit werd uit Scandinavië, Oostzeegebied en Duitsland aangevoerd. Gedurende de opkomst van de scheepsbouw werd al dit hout nog met de hand gezaagd, wat een zwaar en tijdrovend werk was.
Zo begon men molens te bouwen die de boomstammen konden zagen en al snel stonden er honderden houtzaagmolens langs de Zaan.
Naast de houtzaagmolens waren er er tientallen andere molens; pelmolens, papiermolens, oliemolens, verfmolens, krijtmolens, snuifmolens ( voor snuiftabak), specerijmolens en volmolens (watermolens).
Het moet in die tijd een enorm lawaai geweest zijn als al de molens in bedrijf waren.


DE KRUKAS.


                                                 ( Voorbeeld van een krukas in een molen.)

De uitvinding van de krukas bracht een revolutie teweeg bij de molens. Men kon hierdoor meerdere zagen of stampers tegelijk gebruiken.
Het was Cornelis Corneliszoon van Uitgeest, die ook Krelis Loodjes werd genoemd, die deze uitvinding deed. Hij woonde in Uitgeest als een eenvoudige boer tussen de timmerwerkplaats van zijn zwager en de molen van zijn schoonvader.
De molens die men over het algemeen kende vermaalden het graan tot meel tussen de molenstenen of maalden het water uit de polders. Een ronddraaiende beweging van de wieken werd steeds in een ronddraaiende beweging overgebracht naar de molenstenen of het schoepenrad.
De uitvinding van de krukas, een as met twee of meerdere bochten er in zorgde ervoor dat de draaiende beweging van de wieken werd overgezet in een op- en neergaande beweging.
De eerste houtzaagmolen die Cornelis bouwde stond in Alkmaar en door deze snelle manier van zagen werd ook het timmerhout goedkoper.
De scheepsbouw in Amsterdam toonde weinig belangstelling voor zijn uitvinding, daar dit veel houtzagers hun werk zou kosten. Maar in Zaandam was meer belangstelling en bouwde men in 1596 er de eerste houtzaagmolen aan de oostoever van de Zaan.
Cornelis kreeg 300 gulden voor elke krukas die in een molen werd gebruikt. Pas drie jaar na zijn dood, in 1610, mocht een ieder vrij van deze uitvinding gebruik maken.

DE INDUSTRIËLE GROEI.

Voor de scheepswerven, de huizen- en molenbouw verrezen in Zaandam de houtzaagmolens. Olie molens kwamen meer voor in de noorden van de streek (Schermer,Purmer en Beemster) waar het koolzaad groeide, waaruit de olie werd geperst.

In het rampjaar 1672 vluchtten veel papiermakers uit Gelderland, waar toen veel werd gevochten, naar de Zaanstreek. Hun papiermolens kwamen iets verder in het veld te staan, omdat zij schoon helder water nodig hadden.

Verder waren er pelmolens die graan verwerkten, hennepkloppers die voor de touwslagerijen wekten.
Deze touwslagerijen verwerkten de hennep op een lijnbaan alwaar de vezels in elkaar werden gedraaid tot een steeds dikker touw, dat weer geleverd werd aan de scheepswerven voor de tuigage van de schepen en hun trossen.

Kleinere molens die wit poeder maalden voor in de pruiken welke in die tijd werden gedragen door de welgestelden heren.



Al met al hebben er in die tijd ongeveer 1200 molens in de Zaanstreek gestaan. Op het hoogte punt van de molenindustrie , rond 1700, draaien er wel 700 molens tegelijk. Door al deze industrie vermeerderde zich ook de bevolking in het gebied. Er werden zelfs buitenlandse arbeidskrachten aangetrokken.
Zo raakten de dijken langs de Zaan volgebouwd en ontstonden er smalle paden dwars op de rivier waar men weer woningen bouwden. De modderige paden werden begaanbaar genaakt door er zaagsel op te strooien van de houtzaagmolens. Door als deze paden langs de beide zijden van de rivier ging het landschap er uit zien  als een visgraat.
Vanaf de periode rond 1850 werd de windkracht langzaam verdreven door de opkomst van de stoommachine. Zaandam bleef tot in de tweede helft van de 20e eeuw een zeerbelangrijke houthaven.
Nu liggen er moderne fabrieken voor de cacao verwerkende industrie van de grote kruideniersbedrijven en houtverwerkende fabrieken van het bedrijf Bruynzeel.


DE HUIDIGE MOLENS AAN DE ZAANSE SCHANS.


( Van links naar rechts op de afbeelding de molen Het Jonge Schaap, de Zoeker, De kat, De gekroonde Poelenburg en De Huisman.)

Na de opkomst van stoom als energie raakten veel molens in verval en werden afgebroken. Zo waren er in 1920 nog maar 50 van de eens 1000 molens over.
Om deze molens voor het nageslacht te bewaren werd op 17 maart 1925 de Vereniging de Zaansche Molen opgericht.
Deze vereniging heeft nu zo"n tiental industriemolens in haar bezit. Deze molens worden in optimale staat gehouden en draaien regelmatig en hebben zelfs nog een productie.
In 1928 stichtte de vereniging een uniek en bezienswaardig molenmuseum, waar alles over de geschiedenis en werking van de molens te terug te vinden.


HOUTZAAGMOLEN 'HET JONGE SCHAAP'.

Het houtzagen door middel van windkracht is een uitvinding van Cornelis Corneliszoon uit Uitgeest. Hij maakte voor de aandrijving van de zaagramen voor het eerst gebruik van een door hem ontworpen krukas.
De door hem eerste ontworpen en gebouwde houtzaagmolentje , 'Het Juffertje', werd op een vlot naar Zaandam getransporteerd.
Houtzaagmolens zijn er in twee typen. Zo produceerde de wagenschotzager het zogenoemde wagenschot of wegenschot, een fijn soort eikenhout dat gebruikt werd voor wand- en scheepsbetimmeringen.
Een balken zager hield zich alleen bezig met het grove werk als het zagen van balken en planken zoals de houtzaagmolen 'Het Jonge Schaap'.





 Het 'Jonge Schaap'is een replica van de molen uit 1680 welke in 1942 werd afgebroken. Deze replica werd opgebouwd tussen 2005 en 2007 volgens tekeningen van Anton Sipman die hij maakte van de oude molen voor hij werd afgebroken.
Deze replica kreeg een plaats tussen de molens 'De Zoeker' en 'De Os' aan de Kalverringdijk 31a.op de Zaanse Schans.
Op deze plaats stond vroeger tussen 1685 en 1798 de oliemolen 'De Ster'.
Het 'Jonge Schaap' is een bovenkruier: dit betekend dat alleen de kap op de wind wordt gezet door middel van het kruirad dat onderaan de schoren is bevestigd. De kap draait op een neutenkruiwerk. Dit zijn houtenbalkjes die van boven zijn afgedekt met blik.
De stalen roeden werden in 2006 gemaakt bij de Limburgse molenroedenfabrikant Derckx. De binnenroede is 20,5 meter lang en de buitenroede is 20,68 meter lang.
De gietijzeren bovenas van de fabrikant Enthoven dateert uit 1949. Deze as heeft vroeger in de houtzaagmolen 'De Verwachting' uit Middelburg gelegen die in 1891 werd gesloopt.




( De boomstammen welke in het water hebben gelegen worden de helling opgetrokken, waarna ze geschild worden alvorens ze worden gezaagd.)


De draaiende beweging van de wieken wordt door het bovenwiel en het krukwiel omgezet in een verticale op- en neergaande beweging voor het aandrijven van de zagen en ander werktuigen onderin de molen.
Om het bovenwiel zit de vang, dit is een stutvang, een houten rem, waarmee de molen stilgezet kan worden.
Om het bovenwiel zitten als voering eikenhouten schaaldelen, waarop de vangblokken aangrijpen. 




Het 'Jonge Schaap' is uitgerust met een krukas.
Het grote bovenwiel brengt, via de koningsspil, de beweging over op het krukwiel. Het krukwiel drijft op zijn beurt de krukas aan waarmee de zaagramen op en neer worden bewogen.
Deze molen is uitgerust met drie grote zaagramen die de boomstammen in balken of planken zagen.
De dikte van deze planken wordt bepaald door de ruimte tussen de verstelbare zaagbladen.












De molen heeft behalve de zagen die aangedreven worden nog andere onderdelen die aangedreven worden via de wind.
Een ingenieuze constructie is de winderij. Het tandwiel heeft veel weg van een cirkelzaag, maar dat is het beslist niet. Het heet in de molentaal een krabbelrad. Het krabbelrad wordt gebruikt om de winderij aan te drijven, waarmee de balken uit het water worden gehesen en van de werkvloer worden getild.
Ook de zaagsleden worden door het krabbelrad aangedreven. Een zaagslede met een tandheugel zorgt ervoor dat de boomstammen door de zaagramen worden geschoven.


Bij het krabbelrad om de balken op te hijsen wordt het rad telkens, stukje voor stukje, rondgedraaid waarbij het hijstouw langzaam om de rol wordt gewonden en de blak wordt opgetakeld.
Ook de zaagsleden worden bij elke op en neer gaande beweging van de zaagramen door het krabbelrad steeds een klein stukje opgeschoven.
De winderij is ook uitgerust men een loopbaan waaraan zware handbediende takels hangen.
Bij goede windcondities is het mogelijk om zo per dag twintig boomstammen te verzagen.
Vroeger bestond het personeel van een houtzaagmolen uit vijf personen die in feite op de molen woonden.






Het gezaagde hout wordt onder een afdak opgestapeld,  met dunne latjes tussen de planken om de wind er door te laten gaan, om te drogen. Kosten en onderhoud van de molen worden gedekt uit de verkoop van dit gezaagde hout.






OLIEMOLEN 'DE ZOEKER'.

   
'De Zoeker' is een oliemolen aan de Kalverringdijk op de Zaanse Schans.  In de Zaanstreek is het één van de vijf overgebleven oliemolens. Eens stond hier de oliemolen 'De Wind'. 
De geschiedenis van deze molen gaat terug naar het jaar 1676 toen deze molen zijn windbrief verkreeg. De oliemolen, gebouwd in Zaandijk, raakte door de opkomst van de stoom gedreven fabrieken uit de gratie. In 1891 werd de molen er niet mooier op.
In dat jaar werd het binnenwerk van de molen verwijderd en de molen werd ingericht als verfmolen. In februari 1925 werd de molen zwaar beschadigd door een windhoos en dank zij een vrijwillige bijdrage weer opgeknapt. In 1940 raakte de molen buiten bedrijf. 
In 1950 kwam de molen in handen van de gemeente Zaandijk.
Op 1 augustus 1968 werd de molen op spectaculaire wijze overgebracht van het Guisveld te Zaandijk naar zijn huidige plaats aan de Kalverringdijk op de Zaanse Schans.

Bij deze operatie werd het molenlijf met een grote kraan over de bedrading van de spoorweg getild. Na de verplaatsing werd 'De Zoeker' overgedragen aan de Vereniging de Zaansche Molen. De molen is weer geheel in werking als oliemolen, waarin olie wordt geslagen op professionele basis. In de molen draaien stenen op de olie houdende zaden te vermalen, waaruit later olie wordt geslagen.
  


'De Zoeker' is een achtkantige bovenkruier, waarvan alleen de kap met de wieken verdraaid kunnen worden op de windrichting. Het verdraaien van de kap geschied met behulp van het kruirad.



In de molen wordt de draaiende beweging van de wieken overgezet in een verticale beweging voor aandrijving van de werktuigen onderin de molen. Om de molen stil te zetten wordt gebruik gemaakt van een vang om het grote bovenwiel.


                                                               

HET MALEN VAN DE OLIE.

Direct in het oog in de oliemolen vallen de enorme molenstenen die een gewicht hebben van 2500 kilo en die onverstoorbaar hun rondjes draaien en het oliehoudende zaad of noten pletten onder hun enorme gewicht.
Omdat de stenen op hun kant staan worden ze logischerwijs kantstenen genoemd. De twee kantstenen, samen een gewicht van 5000 kilogram, zijn bevestigd in een raamwerk dat wordt aangedreven door het mechaniek van de molen.
De kantstenen draaien rond op een vlakke steen, de 'legger', die op het 'doodsbed' rust.
Omdat deze stenen legger snel sleet of barstte werd in latere jaren wel een plaat van gietijzer gebruikt als doodsbed.


Regelmatig schept de molenaar een nieuwe hoeveelheid maalgoed op de legger.
Om te voorkomen dat het maalgoed door de kantstenen van de legger wordt gedrukt en op de grond valt, draaien er zogenaamde 'strijkers' mee die de geplette massa onder de stenen houdt.
De zijkanten van de kantstenen zijn meestal voorzien van gekleurde vlakken, zoals op de afbeelding in wit en blauw gescheiden door een rode streep. Dit wordt gedaan als een veiligheidsmaatregel, zodat men ook 's nachts in de schaars verlichte molen in één oogopslag kan zien dat de stenen in beweging zijn.


 Is het zaad of de noten eenmaal tot meel vermalen onder de kantstenen dan wordt wat over is verwarmd.
Dit gebeurd op een stenenfornuis, dat 'vuister' wordt genoemd en gestookt wordt met hout, turf of steenkoolbriketten.
Op de ijzeren plaat van de vuister wordt het fijn gemalen zaad al roerend verwarmd.
Als nevenfunctie word de vuister ook wel door het personeel gebruikt om koffie op te zetten of een maaltijd op te warmen.

 

HET SLAAN VAN DE OLIE. 



Voor het slaan van de olie, wordt de verticale beweging van de koningsspil weer overgezet in een horizontale beweging voor de nokkenas welke de slaghei in beweging brengt.


Het opgewarmde gemalen zaad wordt vervolgens in twee wollen zakken, de zogenoemde 'bullen' gedaan.
Aangezien deze bullen bij het slaan flinke klappen te verduren krijgen krijgen ze een soort jas aan van paardenhaar en leer.
(zie doorsnede a in de tekening)
Dat geheel wordt in een houten lade gestopt waarna het heiwerk begint. Met de slaghei (b) wordt met grote kracht op de slagbeitel (c) geslagen die de buul, via de vulstukken (d) klap na klap opzij drukt en daarmee de olie uit het zaad perst. Dit gaat met een enorm lawaai gepaard, wat zelfs buiten de molen te horen is. Het onophoudelijk heien bezorgde het personeel in de molen de nodige gehoorbeschadigingen, welke beroepskwaal 'heidoof' wordt genoemd.
Na het persen is een klap van de loshei (e) op de losbeitel (f) voldoende om de druk van circa 250 atmosfeer uit de blokken te halen.



Als de olie uit het zaad is geperst blijft er in de buul een stevige 'koek' over. Om niets verloren te laten gaan, worden deze koeken uit de buul gehaald, door de stampers tot meel gemaakt, nogmaals verwarmd en weer in de buul gestopt voor een extra behandeling in het blok. Deze extra behandeling, de zogenoemde naslag, was lonend. Het is een arbeidsintensief werk.


VEEVOEDER KOEKEN.

De buul wordt na de naslag ontdaan van zijn  uitgeperste inhoud. Ook wat nu over is werd vroeger nooit weggegooid. Zo werd deze laatste koek naar het koekenhok gebracht waar ze met behulp van een zwaar mes aan een hefboom in plakken werd gesneden voor de verkoop als veevoeder.

De oliemolen perste ook lijnzaad, dat net als het hout van de houtzaagmolen werd gebruikt in de scheepsbouw.


KRIJTMOLEN 'DE KAT'.





















Krijtmolen 'De Kat' is 
een achtkantige bovenkruier die oorspronkelijk in 1781 is gebouwd en sinds de herbouw in 1960 tot verfmolen is ingericht.
De kap en de wieken zijn alleen op de wind draaibaar met behulp van het kruiwiel.


Op de plaats waar nu de molen staat werd omstreeks 1646 een verfmolen opgericht. Aan de molenaar Adriaan Gerritszoon van Someren werd op 11 januari 1646 de windbrief verleend.
Deze molen werd later tot oliemolen verbouwd omstreeks het jaar 1689.
Op 27 november 1782 werd de molen door brand geheel verwoest, maar werd weer opgebouwd.

In 1904 werd de sinds 1772 in het bezit van de familie Honig zijnde molen verkocht aan de firma Vis Pz. die hem tot stellinghoogte liet afbreken en de onderbouw en schuur in gebruik nam als opslag- en droogplaats voor krijt.
In 1960 werd op deze onderbouw en schuur het bovenachtkant van de elders uit Zaandam afkomstige molen 'De Duinjager' geplaatst.

'De Duinjager' is waarschijnlijk omstreeks 1696 in het Oostzijderveld gebouwd, want de windbrief uitgereikt aan de molenaar Adam Janszoon Duyn dateert van 1 augustus 1696.
De molen was oorspronkelijk gebouwd als snuifmolen maar werd al spoedig tot verfmolen ingericht. Op 17 juni 1781 ging de molen door brand verloren, maar werd weer opgebouwd.

Omstreeks 1900 werd de molen gebruikt voor het vermalen van krijt en later voor het vermalen van brokken steenkool. Deze verpulverde steenkool werd in balen geleverd aan de ijzergieterijen. Al voor de Tweede Wereldoorlog had de molen een dieselmotor als hulpkracht om het gaande werk aan te kunnen drijven.




Het gaande werk in de molen bestond aanvankelijk uit twee koppels maalstenen en vijf koppels kantstenen. 
De maalstenen lagen op de eerste zolder en vier van de vijf koppels kantstenen stonden in het onderachtkant op de begane grond. Het vijfde koppel stond in de westschuur opgesteld en werd aangedreven door een lange as vanuit de molen.
Een van de koppels maalstenen is in latere tijd beneden opgesteld.

'De Duinjager' is tot maart 1947 op windkracht in bedrijf geweest. Door bebouwingsplannen van het Oostzijderveld kon de standplaats van de molen niet gehandhaafd blijven en werd de molen in 1959 gesloopt.
In 1960 zijn de bovenachtkant en kap verplaatst naar de onderbouw van molen 'De Kat' aan de Kalverringdijk op de Zaanse Schans. Sindsdien wordt de molen regelmatig in werking gesteld.


Het krijt dat de molen uit gedroogde brokken fijn maalt werd gebruikt voor de verfindustrie en de kleur werd er na het malen in een mengmachine aan toegevoegd.

Door de opkomst van de chemische industrie en de productie van synthetische verf raakte de productie van krijtverf in verval.






HOUTZAAGMOLEN 'DE GEKROONDE POELENBURG'.

De houtzaagmolen ´De Gekroonde Poelenburg' is een paltrokmolen.
Toen de uitvinder van de krukas Cornelis Corneliszoon uit Uitgeest zijn eerste houtzaagmolentje bouwde was dat ook een paltrokmolen
.
De naam paltrokmolen heeft de volgende verklaring:
In de 16e eeuw werd het meeste hout als ruwe boomstammen in Holland ingevoerd uit het Rijnland in Duitsland. De mannen uit dit gebied, de Duitse Pfals, droegen in die tijd jassen die van boven smal waren en beneden breed uitliepen 'Pfalz-rokken'.
Maar ook in de 14e eeuw kende men in Frankrijk een dergelijk kledingstuk genaamd 'paltoc'.


Opvallend aan deze molen is; dat als men de wieken op de wind wil zetten men niet de kap verdraaid met behulp van het kruiwiel, maar dat de gehele molenromp wordt verdraaid op een stelsel van rollen gelegen op de stenen fundatie van de molen tussen de molenromp. 

De oorspronkelijke Poelenburg werd waarschijnlijk voor 1731 gebouwd in het toenmalige Oostzaandam. 
Nadat de molen in 1903 verbrandde werd de paltrok 'De Locomotief' in 1904 op de plaats van de Poelenburg neergezet. 'De Locomotief' was in 1866/1867 gebouwd in Koog aan de Zaan. Na de verplaatsing ging 'De Locomotief' verder door het leven onder de naam 'De Gekroonde Poelenburg'.
De molen werd op zijn oorspronkelijke standplaats niet gerestaureerd, maar dat werd pas gedaan nadat deze vanaf de grond weer werd opgebouwd op de Zaanse Schans. Helaas werd de molen toen zwart geteerd en verloor zo de oud-Zaans-groene kleurstelling.


Op het erf waar nu de molen staat heeft eeuwenlang de pelmolen 'De Grootvorst' gestaan welke op 28 maart 1928 is verbrand. 
Volgens molengeschiedkundigen hebben in de Zaanstreek ongeveer 237 paltrokken gestaan. Hiervan zijn alleen 'De Gekroonde Poelenburg' en 'De Held Jozua' nog over.

In 2005 onderging 'De Gekroonde Poelenburg' in opdracht van de eigenaar de Vereniging De Zaansche Molen een grote restauratie.
Bij deze restauratie werd het buiten houtwerk in de originele potdekstelling weer aangebracht en weer voorzien van de oude Zaans-groene kleur.
De sombere zwarte verschijning maakte plaats voor kleurige gebouwen aan de Schans.

De originele gietijzeren bovenas, van de gieterij De Prins van Oranje, uit 1866 zit nog steeds in de molen.


De molen heeft een zaagraam met schulpraam, met in het midden alleen een zaagraam en aan de andere kant alleen een schulpraam.

De roeden hebben een lengte van 20,3 meter en zijn gemaakt door de fabrikant Beudeker in 1963. 
Bij een technische inspectie in 2014 kwam aan het licht dat de roeden in een slechte conditie verkeerden en zodoende staat de molen voorlopig uit veiligheid overwegingen buiten bedrijf.
Zagen in de molen werd op vrijwillige basis gedaan.

Het bovenwiel van de molen heeft 66 kammen en het krukwiel 26 kammen. De krukas draait hierdoor 2,54 keer sneller dan de bovenas. Een overbrengingsverhouding van 1 : 2,54.





MOSTERDMOLEN 'DE HUISMAN'.



Molen 'De Huisman'  is een kleine achtkantige stellingmolen en staat  sinds 1955 op een pakhuis. Het is het oude pakhuis 'Indië's Welvaren'. Eens stonden ze naast elkaar.
Snuifmolen 'De Huisman' (1786) en de specerijenmolen 'Indië's Welvaren' (1908) moesten wijken voor stadsuitbreiding van Zaandam. Nu vormen ze samen één nieuw bedrijf aan de Kalverringdijk op de Schans.


( De oorspronkelijke houten aandrijfas is vervangen voor een stalen as.)

Nu is de molen ingericht als een specerijenmolen met het binnenwerk van de specerijenmolen 'Het Indië's Welvaren' welke nu de naam draagt 'De Jonge Dirk".
De molen was voor de grote restauratie volledig bedrijfsvaardig voor de mosterdpoductie, maar er werd een moderne installatie voor de bereiding van mosterd gebruikt.



In 2010 is begonnen met de verbouwing van de 'De Huisman' en werd de productie van de mosterd verplaatst naar Wormerveer.
Naast het pakhuis 'De Haan' is een nieuw deel gebouwd waarop het achtkant in december 2010 werd geplaatst. In dit nieuwe gedeelte staan drie koppels kantstenen opgesteld die zowel door de windkracht als elektrisch kunnen worden aangedreven. De aandrijving gebeurt met behulp van aandrijfriemen en gedeeltelijk door de kamwielen van het door de wind aangedreven gedeelte. 
Opvallend is dat hier een van de koppel kantstenen niet van steen is maar van hout.


Nu hangt er de geur van vers gemalen specerijen die onder de drie paar molenstenen in de hoek van het pakhuis tot poeder worden vermalen.
Aan het geheel is een authentieke winkel toegevoegd waaraan het interieur veel aandacht is besteed.
Het is nu niet alleen de mosterd die hier wordt verkocht, want Abraham wist al waar hij deze moest halen, maar ook alle soorten kruiden om de maaltijden op smaak te brengen. De oosterse geuren komen je er tegemoet.



Het pakhuis 'De Haan' is ongeveer dertig centimeter omhoog gebracht op een nieuwe fundering.
Hierin is nu de specerijenwinkel gevestigd.
Op 16 september 2011 heeft de Beschermheer van De Hollandsche Molen, Z.K.H. Prins Friso het complex zo als het nu is in gebruik genomen.










Het voormalige pakhuis en de begane grond van de molen zijn vrij toegankelijk.




EEN BEZOEK AAN HET GEBIED.

Het gebied van de Zaanse Schans is Nationaal Erfgoed. Het geeft weer hoe van belang het gebied was voor de handel en de scheepsbouw. Alles was met elkaar verweven. Het was in die tijd het grootste industrie gebied van de wereld.

De Zaanse Schans ligt op loopafstand van het NS-station Koog aan de Zaan.. Ook is vlakbij voldoende gelegenheid voor het parkeren van een auto.
De weg langs de molens is alleen toegankelijk voor de bewoners met een gemotoriseerd voertuig. Bezoeker kunnen gebruik maken van een fiets op de 'benenwagen'. Voor het betreden van de molens om deze te bezichtigen wordt een kleine bijdrage gevraagd welke wordt gebruikt voor het in stand houden van de molen. Enkele molens hebben een kleine molenwinkel waar souvenirs of boekwerken te koop zijn.  

In het landschap achter de Kalverringdijk staan nog enkele kleine poldermolentjes welke op zijn tijd nog in gebruik zijn om overtollig water weg te malen.



( Verder informatie: Vereniging de Zaansche Molen tel. 075-621 51 48. Postbus 3, 1540 AA Koog aan de Zaan.
Zaans Molenmuseum. Museumlaan 18, 1541 LP Koog aan de Zaan, tel.075/628 89 68 ' 

zaterdag 20 september 2014

KINDERDIJK EEN UNIEK MOLENLANDSCHAP.

WINDKRACHT OM EEN GEBIED DROOG TE HOUDEN.


Nergens ter wereld kan men een molenlandschap vinden zoals in Kinderdijk-Elshout. De molens liggen in een gebied waar de rivier de Lek en de Noord samen stromen. Het betreft negentien molens in het noordwesten van de Alblasserwaard een gebied gelegen in de provincie Zuid-Holland.

Op een korte afstand bijeen staan:
8 molens van de Nederwaard.
8 molens van de Overwaard.
2 molens van de polder Nieuw-Lekkerland.
1 molen van de polder Blokweer.


Het zijn allemaal poldermolens, die twee molengangen vormen en een internationaal groot toeristisch trekpleister zijn.
Al deze molens zijn eigendom van de Stichting Werelderfgoed Kinderdijk en ze staan sinds 1997 op de Werelderfgoedlijst van UNESCO.
Het gehele gebied is tevens beschermd dorpsgezicht.
De molens bij Kinderdijk zijn gebouwd vanaf het einde van de 15e eeuw, maar de huidige molens dateren bijna allemaal uit 1738-1740.





1. Rivier de Lek.
2. De Hooge Boezem van het  
    Waterschap de "De Nederwaard".
3. Rivier De Noord.
4. De Hooge Boezem van het
    Waterschap de "De Overwaard".
5. De Lage Boezem van de
    Nederwaard.
6. De Lage Boezem van de 
    Overwaard.



Alle poldermolens elders in de polder rond het Kinderdijk complex, malen hun overtollige water uit op een "lage" of een gezamenlijke boezem, de dubbele brede wetering, die het waterschap doorsnijdt.
Het einde van deze boezems ligt tussen de twee rijen molens. Er komen bij Kinderdijk twee grote boezemwateren samen. Dit zijn de Groote- of Achterwaterschap ten behoeve van de Boezen van Overwaard en de Nieuwe Waterschap ten behoeve van de Boezem van de Nederwaard. Zij monden uit bij Elshout, noordwesten van de Alblasserwaard.  Het is de slagader van het waterschap die het overtollige water kan lozen via een spuisluis, op de rivier de Lek. Het waterschap dient er voor te zorgen, dat de langzaam vullende boezems weer van dat water ontlast worden via de reeds genoemde spuisluizen.


Bij Kinderdijk was er echter een groot probleem, dit lozen van het overtollige water diende te gebeuren op de rivier. 
Deze rivier, het waterpeil ervan stond onder sterke invloed van eb en vloed op zee. Tijdens de vloed perioden was het niet mogelijk om door een natuurlijke afvloeiing water op de rivier te lozen. Dit was alleen mogelijk gedurende laag water, bij eb.
Om toch de lage boezem te ontdoen van het overtollige water tijdens vloed perioden, maalden de molens van de Kinderdijk het water vanuit de "lage" boezem in de achter deze molens liggende, van lage dijken voorziene rietlanden, die de hoge boezem vormen. ( Het gearceerde deel in de tekening). Men noemt dit een getrapte bemaling en dit gaat als volgt te werk:



De molens, die het water uit de polders weg malen, slaan het water uit de gezamenlijke boezem op. Aan deze boezem staan de molens van het Kinderdijk complex, die het water hieruit brengen naar een hoger gelegen boezem, de z.g. hoge of bergboezem.

Deze hoge boezem, wat in wezen een soort van spaarbekken is, staat door middel van spuisluizen in verbinding met de rivier.
Zodra de waterstand in de hoge boezem hoger wordt dan die op de rivier, dan opent men de spuisluizen en vloeit het water op natuurlijke wijze af naar de rivier en de zee.
Wordt de waterstand op de rivier hoger, dan gaan de spuisluizen weer dicht. 


DE NEGENTIEN WINDMOLENS.

Het gehele molencomplex van Kinderdijk bestaat uit: 





Acht de molens van de Nederwaard zijn ronde bakstenen windwatermolens alle uit het bouwjaar 1938, bovenkruiers, type grondzeiler.

Van links naar rechts bovenste serie:
Nederwaard Molen 1 met een vlucht van 27,75 meter en een scheprad met een diameter van 6.3 meter.
Nederwaard Molen 6 met een vlucht van 28.0   meter en een scheprad met een diameter van 6,3 meter.
Nederwaard Molen 2 met een vlucht van 27,5   meter en een scheprad met een diameter van 6,3 meter.
Nederwaard Molen 8 met een vlucht van 27,3   meter en een scheprad met een diameter van 6,5 meter.

Van links naar rechts onderste serie:
Nederwaard Molen 5 met een vlucht van 27,7   meter en een scheprad met een diameter van 6,3 meter.
Nederwaard Molen 3 met een vlucht van 28,5   meter en een scheprad met een diameter van 6,5 meter.
Nederwaard Molen 7 met een vlucht van 27,5   meter en een scheprad met een diameter van 6,5 meter.
Nederwaard Molen 4 met een vlucht van 27,9   meter en een scheprad met een diameter van 6,3 meter.

De Nederwaard Molen 8 is de enigste molen welke nooit is verhoogd.






Alle acht van de molens van de Overwaard zijn achtkantige molens met een gemetselde voet, bovenkruiers, alle zijn gebouwd in 1940, type grondzeiler.

Van links naar rechts in de bovenste serie:
Overwaard Molen 1 met een vlucht van 28,7   meter en een scheprad met een diameter van 6,7 meter.
Overwaard Molen 6 met een vlucht van 28,6   meter en een scheprad met een diameter van 6,7 meter.
Overwaard Molen 8 met een vlucht van 28,5   meter en een scheprad met een diameter van 6,7 meter.
Overwaard Molen 7 met een vlucht van 29,0   meter en een scheprad met een diameter van 6,7 meter.

Van links naar rechts in de onderste serie:
Overwaard Molen 4 met een vlucht van 28,8   meter en een scheprad met een diameter van 6,7 meter.
Overwaard Molen 5 met een vlucht van 28,6   meter en een scheprad met een diameter van 6,7 meter.
Overwaard Molen 3 met een vlucht van 28,6   meter en een scheprad met een diameter van 6,7 meter.
Overwaard Molen 2 met een vlucht van 29,65 meter en een scheprad met een diameter van 6,7 meter.

De Overwaard molen 2 werd in 1984 geheel nieuw opgebouwd nadat deze door brand was verwoest.
De Overwaard molen 3 had tot 1799 twee schepraden.



De overige drie molens van Kinderdijk.
Van links naar rechts:
1. De Blokker of Blokweerse molen met een vlucht van 26,9 meter en een scheprad met een diameter van 5,7 meter. Het is het oudste type watermolen een z.g. wipwatermolen met een open scheprad.
Ken merkend voor dit molen type is dat, het gehele bovenhuis met de staart draaibaar is. Bij het type bovenkruier wordt allen de kap met de wieken gedraaid.
Deze molen gebouwd in 1620  en brandde in 1997 af. Herbouw dateert van 2001. De molen staat in gemeente Alblasserdam. Reeds in 1400 stond hier reeds een molen, die in 1575 door de Spaanse troepen in brand is gestoken.
2. De Hoge Molen met een vlucht van 28,2 meter. Bovenkruier. Deze molen heeft geen scheprad meer maar een vijzel
De molen staat in de gemeente Kinderdijk/Nieuw-Lekkerkerk.  
3. Kleine- of Lage Molen met een vlucht van 27,5 meter. Bovenkruier. Deze molen heeft geen scheprad meer maar een vijzel. De molen staat in de gemeente Kinderdijk/Nieuw-Lekkerkerk.

Eens telde Kinderdijk twintig molens, deze twintigste molen was de Oude Molen. Deze grondzeiler was één van de twee ondermolens van Nieuw-Lekkerkerk. De molen is in 1945 ingestort en vervolgens in 1957 gesloopt. Alleen de fundering resteert.


DE MOLENS EN HUN WERKING. 

Met de vlucht van een molen wordt bedoeld de totale lengte van de wieken, welke gemiddeld 28 meter bedraagt. De bovenas, waarvan men alleen de kop ziet en waar de roeden zich kruizen, ligt ongeveer 15 meter boven de begane grond.

In deze afbeelding een voorbeeld van de getrapte bemaling.
 1. Poldermolen.                                 5. Spuisluis naar de rivier de Lek, bij eb.
2. Boezemmolen.                                6. "Hoge" boezem.
3. Polderpeil.                                      7. Spuisluis naar de rivier de Lek bij vloed.
4. "Lage" boezem.

De molen brengt het water naar een hoger gelegen boezem. Dit geschied door een rad voorzien van schoepen, het z.g. scheprad. De onderste helft van het scheprad draait met de schoepen tussen twee stenen muren en rakelings over de stenen bodem.
Door de draaiende beweging van het schoepenrad, wordt het water uit de polder omhoog gebracht en over een soort drempel geworpen, waarna de druk van het water een ijzeren sluisdeurtje, z.g. wachtdeur, wordt open gedrukt. Wordt de molen nu stil gezet en het water dan zou terug kunnen stromen, wordt de wachtdeur door het water wat wil terugstromen dichtgedrukt. 
De opvoerhoogte van het schoepen- of scheprad bedraagt maximaal één meter.
Het is uiteindelijk het wiekenkruis dat het gehele mechanisme in beweging brengt. Het is weer bevestigd aan de bovenas met het daaraan bevestigde bovenwiel, wat het bovenrondsel aandrijft wat op de koningsspil is bevestigd. De koningsspil drijft dan op zijn beurt weer het onderrondsel aan, wat het waterwiel weer aandrijft en aan de wateras waarop het schoepenwiel is bevestigd een ronddraaiende beweging geeft. Het wiekenkruis met de bovenas zijn bevestigd onder de kap van de molen.

De molen is opgebouwd uit baksteen of uit hout waar bovenop een draaibare kap is aangebracht. De kap met daarin de molenas waaraan de wieken zijn bevestigd rust op rollen. Deze kap kan men verdraaien ('kruien') waardoor het mogelijk is om het wiekenkruis op de windrichting te draaien. Vandaar de naam bovenkruier voor dit type molen.
Het draaien van de kap of het kruien geschiedt vanaf de grond buiten de molen. Een zware houten balken constructie, genaamd de 'staart' is hiervoor aan de kap van de molen bevestigd en reikt net boven de grond rond de molen.
Om wrikken te voorkomen is de molenkap doorstoken door twee horizontale balken, de spruiten en de vier uiteinden daarvan zijn met lange schoren aan de staart verbonden. Een stevig kruiwiel is aan de onderzijde van de staart aangebracht. Met dit kruiwiel kan een ketting worden opgewonden die met het losse uiteinde is vastgelegd op een zware in de grond aangebrachte paal. Deze palen staan in een cirkel om geheel de molen in de grond. Door het opwinden van de ketting op de trommel van het kruiwiel kan men de kap met de wieken rondtrekken.

Het is dus de taak van de molenaar om de wieken in die stand te kruien, dat ze zoveel mogelijk kracht uit de wind halen.


1. Askop.             6. Vang.            11. Kruirad.              16. Roede / wiekenkruis.
2. Halssteen.         7. Vangstok.     12. Bovenloopschijf.
3. Windpeluw.       8. Pensteen.      13. Koningsspil.
4. Molenas.           9. Staart.           14. Waterwiel.
5. Bovenwiel.       10. Vangtouw.    15. Scheprad.


DE MOLENWIEKEN.

Iedere molen heeft vier wieken. Deze wieken, welke vroeger van hout waren, worden tegenwoordig gevormd door twee lange holle balken van metaal die achter elkaar door de askop van de molen zijn gestoken.
Men spreekt ook van twee roeden, welke men onderscheidt in een buiten- en binnenroede.
De binnenroede bevindt zich het dichtst bij de molenromp. De beide roeden zijn licht gebogen in de lengte. De binnenroede meer dan de buiten roede.
Dit is gedaan, opdat de roeden zoveel mogelijk in één vlak zullen draaien.



Op regelmatige afstand zijn in de zijkanten van iedere roede gaten gemaakt, waarin de heklatten steken.
Door een drietal lange heklatten welke evenwijdig aan de roede lopen, de z.g. 'zoomlatten' zijn ze verbonden.
De roeden, heklatten en zoomlatten vormen tezamen vier enigszins schroefvormig gebogen vlakken.
Als dit vier platte vlakken waren geweest, die loodrecht op de wind-
richting zouden staan, dan zou de wind het wiekenkruis niet in een draaiende beweging kunnen brengen.

Daar het niet altijd even hard waait en men toch een zo hoog mogelijk rendement uit de wind wenst te halen, legt men molenzeilen op de wieken. Afhankelijk van de windsterkte worden deze deze geheel of gedeeltelijk uitgerold over het wiek oppervlak.



Bij een matige wind draait de molen met volle zielen of van "top", bij een krachtige wind met halve zeilen of "gezwicht" en bij zeer harde wind zonder zeilen, ook wel "lege hekken" genoemd.

Om een molen stil te zetten of te houden, gebruikt men een reminrichting of vang. Deze werkt op de buiten omtrek van het bovenwiel, die in de kap van de molen om de molenas is vastgezet met wiggen.
Deze rem is te vergelijken met de remblokken van een treinstel. Een aantal gebogen en aan elkaar verbonden wilgenhouten blokken, heeft men rond dit grote wiel, wat aan de buitenzijde glad is afgewerkt, aangebracht.
Wordt de vang niet gebruikt dan laten deze blokken het bovenwiel net vrij ronddraaien, doch moet de molenaar zijn molen tot stilstand brengen, dan kan hij van buiten vanaf de grond, door aan het vangtouw te trekken, deze reeks houten rondom het bovenwiel klemmen, waardoor langzaam de vaart uit de molenwieken begint te geraken en deze langzaam tot stilstand komen.


DE TAAL VAN DE WIEKEN.

De stand van de wieken heeft haar eigen taal, als de molen stilstaat.
1. De vreugdestand, welke bij al de soorten feestelijkheden kan worden toegepast, zoals de geboorte van een kind of een nationale feestdag.
2. De rouwstand, welke wordt toegepast bij het overlijden van iemand uit het molenaars gezin, maar ook bij een nationale doden herdenking.
3. Dit is de tijdelijke stilstand van de molen.
4. Langere stilstand van de molen, daar er geen werk is voor de molenaar.
5. Een verzoek om bijvoorbeeld in een noodgeval zo snel mogelijk naar de molen te komen.
6. Een bruiloftsviering. (hoofdzakelijk in Friesland.)


HET HART VAN DE MOLEN. 

Met het hart van de molen bedoelen we al die bewegende delen welke zich binnen in de molen bevinden. 


Boven in de kap vinden we de molenas. Aan de zijde waar deze de kap binnenkomt rust deze as op een zware houtenbalk, de z.g. windpeluw. Deze balk draagt ook het volle gewicht van de direct buiten de kap in de molenas bevestigde roeden.
Onder de molenas bevindt zich een enigszins uitgehold stuk natuursteen, de z.g. halssteen, waarin de molenas draait.
Aan het einde van de molenas, die vanwege de licht hellende stad van het gehele wiekenkruis natuurlijk ook hellend in de kap van de molen ligt, draait deze in een tweede steen, de z.g. pensteen. Beide draagpunten worden goed met vet gesmeerd.
De beweging van de molenas wordt overgebracht op een dikke houten as, de koningsspil, die verticaal in de molen is geplaatst. Deze overbrenging is mogelijk doordat om de molenas een groot houtenwiel, het z.g. bovenwiel is vastgewigd.


Dit bovenwiel is voorzien van kammen, dat zijn houten tanden die grijpen in houten staven van het rondsel of schijfloop, die aan de top van de koningsspil is bevestigd.
De ronddraaiende koningsspil brengt de draaiende beweging en de kracht uit de wind over naar beneden in de molen. Onder aan de koningsspil is weer een rondsel of schijfloop aangebracht, dat op zijn beurt een groot wiel aandrijft, het waterwiel. Dit waterwiel- of onder wiel is vastgewigd op dezelfde as als die , waarop het scheprad is vastgemaakt.


Als dus de wieken draaien en deze een draaiende beweging veroorzaken in het scheprad komt de waterverplaatsing in de polder tot stand. Bij iedere twee omwentelingen van het wiekenkruis gaat het scheprad één maal rond. Naarmate de snelheid van de wieken hoger is, is ook de verplaatsing van het water groter. Hoe hoger het water opgevoerd moet worden, zoveel meer kracht is er nodig om de wachtdeur te openen en het water daar te krijgen waar men het wenst te hebben. 


DE MOLEN WONING.

1. Huiskamer.                                              7. Keuken met waterpomp.
2. Bedstede voor het echtpaar.                     8. Water- of onderwiel.
    met aan het voeteneind de babybak.        9. Scheprad. 
3. Bedstede voor de kinderen.                     10. Ingang voor het uit te malen polderwater.
4. Bergkastjes.                                             11. Uitloop voor het water.
5. Toegang tot de kelder.                            12. Kruipalen voor het ronddraaien van de molenkap.
6. Gang door de molen met aan iedere
    zijde een in- uitgang deur. 

Al de molens van Kinderdijk zijn nog bewoond. De Nederwaard Molen 2 is ingericht als een bezoekers molen. Hier krijgt men een goede indruk van hoe een molenaars gezin leefde. Vanuit een hoger gelegen venster van de molen heeft men een fraai uitzicht over de polder.


De molen heeft aan iedere zijde van de gang een deur. De rede hiervoor is, dat men nooit daar naar buiten loopt aan die zijde waar de wieken draaien.
Een klap van een draaiende wiek heeft meestal een dodelijke afloop. 
De taak van de molenaar was om er voor te zorgen dat het waterpeil op het juiste niveau werd gehouden. Tevens diende hij er voortdurend op te letten uit welke richting de wind waait en indien nodig de wieken op de wind te zetten.
Het gehele gezin werd bij de werkzaamheden in de molen betrokken.




De huidige bewoners van de molens bemalen de polder alleen nog op vrijwillige basis sinds de komst van het moderne vijzelgemaal.


EEN STUKJE GESCHIEDENIS.

Het gebied Kinderdijk ie reeds vanaf de 10e of de 11e eeuw bewoond. De toenmalige bewoners gingen het veen ontginnen en ontwaterden het gebied door de aanleg van sloten en weteringen. Oorspronkelijk loosde men het water op natuurlijke wijze af. Via veenriviertjes werd het overtollige regenwater afgevoerd naar de grote rivieren rondom de Alblasserwaard en de Vijfherenlanden.
Door inzinking van de grond en het stijgende waterpeil op de rivieren moest men via dijken en sluizen het land droog houden.
De polderbesturen moesten gaan samenwerken en zo ontstonden het Waterschap De Overwaard en De Nederwaard.



In 1277 richtte Floris V het Hoogheemraadschap van de Alblasserwaard op. Dit heemraadschap legde als eerste een dijk aan rondom het gehele gebied, met sluisjes in de Giesen (bij Giesendam) en de Alblas (bij Alblasserdam). Bij laagwater kond het water op de rivier geloosd worden. Een dijk was een van de eerste menselijke kunstgrepen die vanaf 1000 n.Chr. reeds werd toegepast om het veen- en moerasgebied in te dammen.
Dit bleek ook niet voldoende in de jaren en zo werd besloten een uitwatering op een plaats te maken met een laagste waterstand buiten de polder en werd het de meest noordwestelijke punt van de Alblasserwaard, bij Kinderdijk. In 1366 werden boezems aangelegd op de laagste plaats van de Alblasserwaard. Hier kon nog water door middel van sluizen op de rivier geloosd worden. De vloed van 1421 maakte duidelijk, dat er meer gedaan moest worden om deze zwakke gebieden met landbouwgronden en haar bewoners te beschermen.



Omstreeks 1400 stond er reeds een watermolen in het gebied maar deze kon alleen het gebied niet drooghouden. Na steeds terugkerende wateroverlast werd in 1726 bouwde men in 1738 in de Nederwaard de acht ronde stenen z.g. voor- of bovenmolens.
Twee jaar later begon men aan de andere zijde, De Overwaard met de bouw van de acht achtkantige, met riet bedekte molens.
Met behulp van deze molens kon het water in hoge boezems één meter hoger worden verplaatst. Vanuit de hoge boezem kon, afhankelijk van de waterstand  in de rivier de Lek, weer worden geloosd.
Het onderhoud aan de molens koste veel geld en ook werden de regelmatig buitenwerking gesteld door bliksem inslag.
Zo werden er in 1868 twee stoom gedreven gemalen gebouwd ter vervanging van de molens die alleen bij zware regenval weer in werking werden gesteld.




Tegenwoordig hebben twee moderne gemalen de waterbeheersing in het gebied overgenomen. Het zijn vijzel gemalen.
Het J.U.Smitgemaal heeft een capaciteit van 1.350 m³ water per minuut. Het Overwaard gemaal heeft een capaciteit van 1.500 m³ water per minuut.
In 2001 is een derde bemalingstrap in gebruik genomen om nu ook bij hogere rivier waterstanden het water te kunnen lozen.
Maar de huidige klimaatsverandering zal in de toekomst nog wel eens voor nieuwe problemen kunnen gaan zorgen.



Na de ingebruikname van de moderne gemalen raakten veel molens in verval, daar de molenaars geen vast inkomen meer hadden en zodoende de kosten voor het onderhoud niet meer konden dragen.
In juli 2008 begon men met de restauratie van 11 van de 19 molens. Een subsidie van 2,5 miljoen euro van het Ministerie van OCW en een subsidie van één miljoen euro van de provincie Zuid-Holland en het waterschap Rivierenland maakte dit mogelijk.
Het lag in de bedoeling dat al de molens in 2010 weer operationeel konden draaien.


DE NAAM KINDERDIJK.


Kinderdijk droeg vroeger de naam Elshout. Over de verandering van de naam doen zich verschillende verhalen de ronde:
Een triest verhaal is, dat de naam Kinderdijk is ontstaan, daar met behulp van kinderarbeid deze dijk tot stand is gekomen.
Een ander verhaal speelt zich af tijdens de grote Elisabethvloed in 1421.

Toen de storm eenmaal geluwd was gingen de bewoners die het hadden overleefd door de dijk op te gaan, kijken wat er nog te redden was van hun aangespoelde bezittingen. In de verte zag men een wiegje drijven op het water wat in evenwicht werd gehouden door een kat welke bij iedere golfslag heen en weer sprong.
Toen het wiegje uiteindelijk bij de dijk aanspoelde bleek dat er een baby in lag welke rustig lag te slapen en zelfs droog was gebleven.
Sindsdien zou de dijk, "Kinderdijk" genaamd zijn.


VERLEDEN EN HEDEN.

 

De Kinderdijk is een plaats waar al eeuwenlang de waterstand in  de Alblasserwaard wordt geregeld.
Het is een uniek gebied dat nog steeds bestaat uit een stelsel van vaarten, boezems en de molens waarmee oorspronkelijk de uitwatering op de rivier de lek werd verzorgd.
Kinderdijk is in feite een monument voor de strijd tegen het water, zoals die met vernuft en doorzettingsvermogen door de eeuwen heen is gevoerd door de bewoners van het gebied.
De ruime open omgeving, nodig om het gebruik van de wind optimaal te kunnen benutten is nog grotendeel in oorspronkelijke staat.  



Om deze reden is in 1997 het gehele molencomplex en het gebied waarin ze liggen op de Werelderfgoedlijst van UNESCO geplaatst. Dit mag worden gezien als een erkenning van het belang en een verantwoordelijkheid voor het beheer en behoud van het gebied voor de toekomst.





( Voor meer informatie; www.kinderdijk.nl )