maandag 31 oktober 2016

HALO - VERSCHIJNSEL. WAT IS DAT?


HALO HET AUREOOL VAN DE ZON.



DE ZON IS DE GROOTSTE EN BELANGRIJKSTE PLANEET VAN ONS STERRENSTELSEL. DE ZON GEEFT ONS LICHT EN WARMTE, MAAR BRENGT OOK LEVEN EN DOOD.


                                                    Halo rond de zon in tropisch gebied.

HALO - VERSCHIJNSEL. 

In engere zin is een halo een lichtende kring om de zon of de maan. In ruimere zin wordt het woord halo-verschijnsel ook gebruikt voor allerlei verwante optische verschijnselen, zoals raakbogen, bijzonnen en bijmanen, de parhelische ring, de circumzenitale boog en andere verschijnselen, die alle dit gemeen hebben dat ze veroorzaakt worden door breking en/of spiegeling van het licht in of aan ijskristalletjes in de atmosfeer (vooral in cirrosstratusbewolking; Cirrosstratus).

DE VOORNAAMSTE HALO-VERSCHIJNSELEN ZIJN:

1. Kleine kring om de zon of de maan met een straal van 22 graden.
2. Bijzon en bijmaan, links en/of rechts op de 22 graden of iets meer.
3. Boven- en benedenraakboog aan de kleinere kring.
4. Grote kring om de zon of de maan met een straal van 46 graden.
5. Bovenraakboog aan de grote kring.
6. Cirumzeniale boog, evenwijdig aan de horizon, regenboogkleurig, op iets meer dan 46 graden
    boven de zonshoogte.
7. Parhelische ring of bijzonnenring en paraselenische ring of bijmanenring, horizontaal,
    door of ter hoogte van de zon.  
8. Benedenzon of onderzon.
9. Zuil, eventueel kruis, verticale lichtzuil onder en/of boven de zon of maan eventueel
    gecombineerd met (7).
10. Tegenzon, tegenover de zon op gelijke hoogte.



                                                                Halo rond de maan.





FIGUUR 1. HALO VERSCHIJNSELEN.

In figuur 1 zijn deze halo verschijnselen schematisch weergegeven. 
De halo's kunnen ontstaan wanneer in de betrokken bewolking ijskristalletjes van eenvoudige soort in voldoende aantal voorkomen, terwijl zeshoekige zuiltjes (naaldjes) of zeshoekige plaatjes in combinaties daarvan. (zie figuur 2)






FIGUUR 2. IJSKRISTALLEN.

a. Plaatje.
b. Zuiltje.
c - d. Kristallen met pyramides.
h. Hoofdas.
d. Draaias.

De halo's ontstaan door breking (gepaard met kleurenschifting)  of spiegeling, maar zelden door een combinatie van deze beiden. De voornaamste twee wijzen van breken (refractie) zijn afgebeeld in de figuren 3 en 4.


FIGUUR 3.

BREKING VAN HET LICHT IN EEN BREKENDE HOEK VAN 60 GRADEN.

In dit geval spreekt men van een brekende hoek van 60 graden (tussen twee zijvlakken.

FIGUUR 4.

BREKING VAN HET LICHT IN EEN BREKENDE HOEK VAN 90 GRADEN.

In dit geval van een brekende hoek van 90 graden tussen zijvlak en basisvlak.

Hebben de kristallen alle mogelijke standen, dan vertonen de gebroken stralen verschillende richtingen; de hoek die een uittredende (tweemaal gebroken) straal met de invallende straal maakt kan dus allerlei verschillende waarden hebben, maar er is een minimum voor deze afwijkingshoek: in het geval van figuur 3 is dat ongeveer 22 graden (voor rood iets minder dan voor blauw); in het geval van figuur 4 ongeveer 46 graden.
Stralen die deze minimum afwijking ondergaan lopen zo door het kristal dat de invallende en de uittredende straal symmetrisch liggen ten opzichte van de twee brekende kristalvlakken. 
De theorie van de lichtbreking leert nu dat er een concentratie van gebroken lichtstralen is in richtingen die met deze minimum afwijking ongeveer overeenstemmen.

Halo met regenboogkleuring.

Zodoende krijgt men een concentratie van licht te zien uit richtingen die een hoek van ongeveer 22 graden maken met de richting van de zon: de kleine kring; of uit richtingen die er een hoek van ongeveer 46 graden mee maken: de grote kring.
Deze laatstgenoemde is veel lichtzwakker en veel minder vaak te zien dan de kring van 22 graden.
Onder bepaalde omstandigheden, vooral wanneer de atmosfeer ter plaatse erg rustig is, kunnen de ijskristalletjes tijden het zweven of langzaam dalen bepaalde voorkeur standen aannemen: bij zuiltjes met de hoofdas horizontaal, bij plaatjes met de hoofdas verticaal. (d.w.z het plaatje zweeft horizontaal). Bij zulke standen kunnen lichtstralen in het algemeen niet op de boven aangeduide wijze symmetrisch door het kristal gaan; er treden dan andere zeer kleine afwijkingshoeken op dan de bovengenoemde twee en men ziet dan de lichtconcentraties op andere boogafstanden van zon en maan.

In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de ontstaanswijze van de bovengenoemde halo-verschijnselen (door de genoteerde letters aangeduid) en van de betrokken kristalsoorten en hun karakteristieke standen.



                                                            Een kruis aan de hemel.

zondag 30 oktober 2016

HAAI. HOE EN WAT?


EEN VIS MET EEN BEK VOL TANDEN.





HAAI.

De haai is een vis met uitwendige kieuwspleten; een geraamte van kraakbeen; een huid met beenplaatjes, vaak van tandjes voorzien en ruw; en heeft een bek aan de onderzijde van de kop.
De meeste haaien soorten hebben sterk ontwikkelde tanden die in dwarsrijen achter elkaar staan; naarmate de voorste rijen, die rechtop staan, afslijten of breken worden ze vervangen door de achterste, die oorspronkelijk plat lagen.


De kop eindigt bij de meeste haaien in een spitse snuit. Haaien hebben een taai leven; een afgesneden kop kan nog na uren gevaarlijk bijten.
De darm is kort; hierin loopt een spiraalvormige lijst waarlangs het voedsel geleid wordt.
De achterste gedeelten van de buikvinnen van de mannetjes zijn hulporganen bij de paring; de bevruchting is inwendig. De eieren zijn omgeven door een hoornachtige schaal. Bij een aantal soorten komen de jongen levend ter wereld. Het vlees van vele soorten is eetbaar; het moet echter vers genuttigd worden, daar het spoedig een ammoniaklucht ontwikkelt. De lever is bij veel soorten groot (10-15%) van het lichaamsgewicht en bevat tot 50% traan die rijk is aan vitamine A, maar arm aan vitamine D.
De huid van sommige soorten werd vroeger als schuurmiddel gebruikt. Er zijn nog ongeveer 150 haaien soorten, meest in de subtropische en tropische gebieden.
Haaien zijn bloeddorstige dieren en ruiken bloed in het water op grote afstand. Zij schrikken er niet voor terug grotere vissen en mensen aan te vallen. Een haaien beet ziet er door de vele tanden uit als een scheur en zal als men de aanval overleefd nooit mooi genezen.
Vroeger, vooral in het mesozoïcum, het op één na jongste hoofdtijdperk van de geologische tijdschaal, hebben zij een veel grotere rol gespeeld; er kwamen toen soorten van meer dan 25 meter lengte voor.


HAAIEN SOORTEN.

1 - DOORNHAAI.
2 - IJSHAAI OF GROENLANDSE HAAI.
3 - VOSHAAI.
4 - NEUSHAAI OF HARINGHAAI.
5 - REUZENHAAI.
6 - GROTE BLAUWE HAAI.
7 - RUWE OF GRIJZE HAAI.
8 - GEVLEKTE HONDSHAAI OF TIJGERHAAI.
9 - HAMERHAAI.






(1) DOORNHAAI.

De Doornhaai of de Squalus acanthias, heeft een gifdoorn aan het begin van elk van de beide rugvinnen. De lengte is 1 meter.
Deze haai komt aan beide zijden van de Atlantische Oceaan voor, in de Middellandse Zee en in een deel van de Stille Oceaan.
In de Noordzee is hij de meest voorkomende haai. Het vlees is smakelijk; om het karakter van haai weg te nemen wordt hij gevild, de buiklappen worden afgesneden en de rest lijkt iets op aal.
Hij komt dan ook voor dat hij als zeeaal verkocht wordt, hetgeen echter verboden is.
Deze haai wordt ook veel door sportvissers gevangen.

(2) IJSHAAI OF GROENLANDSE HAAI.

IJshaai of Groenlandse haai, de Somniosus microcephalus, is van donkere kleur en heeft kleine vinnen. De lengte kan ruim 6 meter zijn.
Deze haai bewoont de arctische wateren tot in de Noordzee, meestal op meer dan 200 meter diepte.
Vooral vroeger werd er veel jacht op gemaakt met hoekwant, wegens de lever die veel traan bevat.



(3) VOSHAAI.

De Voshaai of  Alopias vulpes, heeft een buitengewoon lange boventak van de staartvin; ook de borstvinnen zijn zeer groot. De vis heeft een lengte van 5 meter.
Komt voor in de Middellandse Zee en de Atlantische Oceaan. Vrij zelden komt deze voor in de Noordzee.







(4) NEUSHAAI.

De Neushaai of Isurus cornubicus wordt ook wel de haringhaai genoemd. Deze haai heeft een hoge rug met grote voorste rugvin en dunne staartsteel. Ze heeft een lengte van 3,5 meter en een gewicht van 180 kilogram.
Het is de meest voorkomende grote haai in de Noordzee.
Evenals de ruw haai is hij schadelijk voor de visserij. Het is de belangrijkste grote haai voor de sportvisserij in de Noordzee.
Het vlees is zeer smakelijk.

(5) REUZENHAAI.

De Reuzenhaai of Cetorhinus maximus.
De kieuwspleten lopen over de gehele zijden van het lichaam. Deze haai voedt zich met plankton en heeft een lengte van 9 meter.
Komt voor in de noordelijke delen van de Atlantische Oceaan en de Stille Oceaan bij gematigde temperatuur.
Ze verschijnen soms in scholen van 50 tot 100 stuks voor de kusten van Groot-Brittannië, Ierland en Noorwegen.
Men noemt ze ook wel ´basking sharks´, omdat ze een groot deel van hun leven door brengen door zich juist onder het zeeoppervlak te laten drijven of traag voort zwemmen. Het vlees van deze soort is van goede kwaliteit.

(6) BLAUWE HAAI.

De Blauwe haai of Carcharias glaucus heeft de voorste rugvin dichter bij de buik- dan bij de borstvinnen. De bovenste staartvin is sikkelvormig, de rug is blauw van kleur en de lengte zo'n 4 meter.
Het wijfje brengt levende jongen voort die 60 cm lang zijn.
Deze soort komt voor in alle tropische en subtropische wateren, tot aan de Britse eilanden, maar zelden in de Noordzee.
Het is een zeer gewaardeerde vis voor de sportvisserij, maar het vlees is waardeloos. Deze en aanverwante soorten vallen mensen aan.


(7) RUWE HAAI.

De Ruwe haai of Eugaleus galeus lijkt in lichaamsbouw op de Blauwe haai; de voorste rugvin staat echter dichter bij de borst- dan bij de buikvinnen. Deze kan een lengte hebben tot 2 meter.
Komt in de gehele Atlantische Oceaan voor van Kaapstad tot de Noordzee.
De Ruwe haai is schadelijk voor de visserij door het vernielen van netten of het roven van vis uit de netten of vislijnen. Het is echter een geliefde vis in de hengelsport.

(8) HONDSHAAI.

De Hondshaai of Scylliorhinus canicula wordt ook wel de Tijgerhaai genoemd. 
De voorste rugvin begint tussen de buikvinnen en de aarsvin; rug en zijden zijn gelig gekleurd met donkere vlekken. De lengte van de vis ligt beneden de 1 meter.
De van een hoornachtige schaal voorziene eieren worden aan allerlei voorwerpen vastgehecht.
Deze haai komt voor in de Middellandse Zee en langs de zuidwestelijke kusten van Europa tot in het Kanaal, waar hij soms zeer talrijk is. In de Noordzee komt deze haai voor in de zomer.
Het vlees van deze haai is van geringe waarde.

(9) HAMERHAAI.

De Hamerhaai of Sphyrna zygaena dankt zijn naam aan de vorm van de kop.
De kop heeft aan weerszijden uitgroeisels aan het waarvan de ogen staan. De lengte van deze haai kan 5,5 meter bedragen.
Hij komt voor in de tropische en subtropische delen van de Atlantische Oceaan tot aan de Britse eilanden. De grotere soorten vallen ook mensen aan.
Ze worden ook wel hammervis genoemd.




(10) TOONHAAI.

De Toonhaai of Mustelus mustelus is kenbaar aan het gebit dat bestaat uit afgeplatte tanden die als een mozaïek naast elkaar staan.
Hiermee kraakt hij schelp- en schaaldieren.
De lengte is rond de 1,5 meter en hij komt voor in de Middellandse Zee en de Atlantische Oceaan tot de Shetland Eilanden.




(11) WALVISHAAI.

De Walvishaai of de Rhincodon typus is verwant aan de Reuzenhaai en leeft in tropische wateren.
Dit soort kan tussen de 8 en 20 meter lang worden en weegt 15 ton.
Vrouwtjes zijn groter dan de mannetjes. De vis heeft aan iedere zijde 5 kieuwopeningen.
In de bek liggen op de voorste rij 300 kleine tanden en in totaal heeft het dier 3000 tanden.
Deze soort leeft ook van plankton.
De Walvishaai kan een leeftijd bereiken van 80 tot 110 jaar.




maandag 24 oktober 2016

CATAMARAN / DUBBELROMPSCHIP. HOE EN WAT? (DEEL 2)


EEN VAARTUIG MET TWEE ROMPEN. (2)

Gutamaran, ook catimoron, generieke benaming voor verschillende vlotten.

DE OPKOMST VAN DE MACHINE VOORTSTUWING.



De dubbele romp bleef de scheepsbouwers inspireren tot de bouw van grotere zeevaardige schepen met een dubbele romp.

DE 'CALAIS-DOUVRES' KANAALBOOT.


( Een oude afbeelding uit het Nationaal Scheepvaartmuseum in Antwerpen van de experimentele kanaalboot 'Calais - Douvres'. )

De 'Calais - Douvres' was het derde  en de laatste experimentele schip als kanaalboot uit de voorlaatste eeuw. het schip was ontworpen ten gerieve van de passagiers die het kanaal overstaken.
Het schip was eerst 'Express' genaamd en werd in 1877 gebouwd op de scheepswerf van Hawthorn Leslie & Co. te New Castle. Het was eigendom van de Englisch Channel S.S. Co.
Het schip bestond uit twee volledige rompen naast elkaar in tegenstelling tot de 'Castalia' waarbij twee halve rompen met elkaar waren verbonden.
De lengte was 302 voet en de breedte 60 voet. De stoom aangedreven machines hadden een vermogen van 600 pk en gaven het schip een snelheid van 13 mijl per uur.
De raderen voor de voortstuwing waren aangebracht tussen de beide rompen.
De 'Calais - Douvres' werd in mei 1878 in gebruik genomen tussen Dover en Calais door de London, Chatham & Dover Railways Comp. Ze was zeer populair bij de reizigers.
Met een bruto inhoud van 1924 ton was het schip[ toen veruit de grootste kanaalboot. Het schip was uitgerust met viermasten en vier schoorstenen: twee op elke romp.
In 1887 werd zij uit de vaart genomen en was de laatste jaren van haar bestaan een kolenopslag op de rivier de Thames.


HET MODERNE DUBBELROMP SCHIP.

Door de vooruitgang in de techniek en moderne systemen van aandrijving kwam de 'catamaran' weer terug als een snel soort veerboot.
Het was vooral te danken aan de ontwikkeling van de uitvinding van de waterjet voortstuwing, waarbij deze schepen een dienstsnelheid kunnen ontwikkelen van 40 knopen.
Een waterjet heeft pas een goed rendement vanaf snelheden van 25 tot 30 knopen en wordt daarom toegepast voor snelle schepen.



Het principe van de waterjet werd in 1661 bedacht door Toogood en Hayes. Toen men technisch in staat was stoom als krachtbron te gebruiken, lukte het in 1787 voor het eerst een succesvol waterjet voortgestuwd vaartuig tot stand te brengen, waarbij een snelheid van 2 tot 3 knopen werd bereikt.




DE WATERJET.

Een waterjet is een voortstuwer om schepen voort te bewegen. In het begin was dit vooral beperkt voor hogesnelheidspleziervaartuigen en kleine werkschepen.
In het afgelopen decennium heeft de waterjet een grote sprong voorwaarts gemaakt.
Op de eerste plaats heeft de waterjet betere cavitatie-eigenschappen ten opzicht van de normale scheepsschroef.
Een schroef gaat bij hogere snelheid caviteren en krijgt daardoor een lager rendement.
Andere voordelen van de waterjet zijn de goede manoeuvreerbaarheid en het ontbreken van uitstekende delen aan het schip. Grotere waterjets worden aangedreven door high-speed dieselmotoren of gasturbines.
Het vermogen afhankelijk van de grote van het vaartuig kan variëren van enkele honderden tot vele duizenden kilowatts.


DE WERKING VAN DE WATERJET.

(1) de stuwstraal bij het vooruit varen.
(2) de stuwstraal achteruit gebogen door de omkeerplaat.

Een waterjet bestaat uit een inlaatkanaal, een pomp en een straalbuis.
De pomp zuigt via de inlaat water op van onder de scheepshuid.
Het water wordt door de pomproter in druk verhoogd en vervolgens met grote snelheid door de vertragende straalbuis naar buiten geperst.
Door de versnelling van het water door de jet ontstaat een tegenreactie waardoor het wordt voortgestuwd. Het achteruitvaren wordt mogelijk gemaakt door de omkeerplaat, de reversing bucket, de stuwstraal om te buigen.
Bij lagere snelheden worden vaak centrifugaalpompen gebruikt, voor hoge snelheden is dit vaak een 'inducer'. Daartussen wordt vaak een schroefpomp gebruikt.

MANOEUVREREN EN BESTUREN.

Aan de uitlaatopening van de jet zit een apart stuurdeel om de stuwstraal in de gewenste richting  te buigen. Dit kunnen platen zijn, vergelijkbaar met een roer, of door de straalbuis beweegbaar te maken.
De snelheid van het schip kan geregeld worden met zowel het toerental van de aandrijving als met de omkeerplaat.
Door de vaarrichting en -snelheid  te regelen met deze plaat kan er stuwdruk blijven op het stuurdeel, zodat de manoeuvreerbaarheid groter is dan bij de combinatie roer en schroef.
Achteruitvarend stuurt de waterjet in de zelfde richting als vooruit, in tegenstelling tot de schroef met roer. Door de omkeerplaat kan de waterjet ook zeer snel van stuwrichting omkeren.


zondag 23 oktober 2016

CATAMARAN / DUBBELROMPSCHIP. HOE EN WAT? (DEEL 1)


EEN VAARTUIG MET TWEE ROMPEN. (1)

Gatamaran, ook catimoran of catamaron, generieke benaming voor verschillende vlotten.


(1) DE OORSPRONG VAN DE NAAM.

Oorspronkelijk een vlot voor de visserij, vooral verspreid aan de zuidkust van India en op Ceylon.
De benaming komt uit het Tamil van de kust van Ceylon (Sri Lanka), waar men het 'kattu-maram'
(gebonden stammen) noemt.
In het Singalees heet het 'theppama'. Het vlot bestaat uit 3 tot 5 boomstammen die door dwarsbalken bij elkaar worden gebonden.

(2) DE BOOT-CATAMARAN.

Een paar gekoppelde boot-catamarans van Travancore in India getuigd met het gebruikelijke zeil.

Boot-catamarans bestaan uit twee vlotten van iets verschillende lengte, elk van drie boomstammen. Het grootste meet circa 23 voet bij 3 voet, het kleinste circa 20 voet bij 2,5 voet.
Bij elk vlot is de middelste boomstam iets langer dan de buitenste. Deze zijn er zo aan bevestigd dat de middelste ook dieper ligt en zo een soort kiel vormt.
Aan de koppen zijn de boomstammen vlak geschaafd zodat een ruwe bootvorm ontstaat. De drie stammen worden samen gehouden door een vork, waaraan zij gebonden zijn met touwen in daartoe bestemde groeven.
Het vaartuig wordt door twee mannen met gespleten bamboepaaien voortbewogen.,
Om de visgronden te bereiken wordt een driehoekig zeil bijgezet aan een 10 voet lange mast die in de kop van het grootste vlot gezet wordt met een sterke voorwaartse helling.
Bij het zeilen liggen beide vlotten niet evenwijdig maar met uiteenwijkend achtereind. Zij worden gebruikt voor de spanvisserrij.


Het Coromandeltype, waarvan ook verschillende soorten bestaan, is het meest ontwikkelde type.
De grootste, de kolamaram, wordt door de visserij op vliegende vissen gebruikt. Deze boot-catamarans blijven dikwijls verscheidene dagen op zee.
Deze romp bestaat uit zeven balken. Aan stuurboord is een achtste gebonden waarop de bemanning bij het vissen hurkt.
De boomstammen zijn zo bewerkt dat het vlot een concave vorm krijgt.
Aan het voorschip is een openstaande boeg uit vijf balken gemaakt. Om bij de wind te zeilen worden twee middenzwaarden aangebracht: één nabij de grote mast en één aan de achterkant.
De stuurriem wordt ook als zwaard gebruikt. De tuigage bestaat uit twee paar naar voren hellende masten met een soort latijnzeil, die aan de lijzijde van het vaartuig worden geplaatst.
Catamarans worden ook gebruikt in Vietnam, Indonesië, Australië, Melanesië, op de Salomons Eilanden en in Brazilië.


(3) DE NAPOLEONTISCHE OORLOGEN OP ZEE.

Tijdens de Napoleontische oorlogen bouwden de Engelsen vlotten die men eveneens catamarans noemde.
Deze vlotten werden beladen met grote hoeveelheden brand- en springstoffen en s'nachts in de nabijheid van de schepen van de Franse vloot van Boulogne gebracht met het doel deze branders op de stroom te laten afdrijven naar de vloot en deze in brand te steken.

(4) HET CATAMARAN ZEILJACHT.

Een catamaran zeiljacht is een zeiljacht met twee gelijke rompen, die elkaars spiegel;beeld zijn en die afstand zijn verbonden met een doosvormige of balkvormige brug.

Dit jacht ontleent zijn naam ten onrechte aan de door inlanders van Sri Lanka (Ceylon) gebruikte vissersboten.
In werkelijkheid is het catamaran jacht geïnspireerd op de dubbelkano's van de Polynesiërs. In het midden van de 17e eeuw beval reeds Sir William Petty (1623-1687) een soort zeilende dubbelboten voor de Royal navy.
In de Verenigde Staten van Amerika lieten de gebroeders Stevens in 1820 de eerste zeiljacht-catamaran bouwen, de 'Double Trouble'. Maar door vele gecompliceerde problemen en de teleurstellende snelheden voldeed dit type zeilboot niet aan de verwachtingen. Pas toen men beter inzicht kreeg in de hydrodynamische eigenschappen van de slanke rompen, en toen men met moderne constructie methoden en nieuw ontwikkelde materialen een licht en toch een sterk geheel kon bouwen, lukte het met zeilende catamarans hoge snelheden te bereiken.

In basisvorm bestaat het zeilschip uit twee plakhouten aluminium of met glasvezel versterkte plastic rompen, die op enige afstand van elkaar door een metalen , houten of kunststof brug zijn verbonden.
Op de brug staat de mast, meestal met sloeptuig. De brug bevat dikwijls een deel van de accommodatie, die soms verwijderbaar is om bij wedstrijden het gewicht te verminderen.
Elke romp heeft een roer, meestal onderling verbonden, en veelal een intrekbaar zwaard.
Als hulpvoortstuwing kan in elke romp een binnenmotor worden geplaatst of kan men één of meer buitenboordmotoren gebruiken.
Een catamaran zeiljacht van circa 9 meter kan zeilende een snelheid van 20 knopen (37 km/uur) of meer bereiken. Belangrijk bij de catamaran is, dat het zeiloppervlak snel aan de windsterkte kan worden aangepast, meer dan bij een enkelromp kieljacht. Daarom moet men snel kunnen reven en uitreven. Om het drijfvermogen te vergroten kunnen alle niet bruikbare holten en ruimten worden volgespoten met schuimplastic.
De dubbele romp bleef van de opkomst van de stoommachine en de scheepsmotor de scheepsbouwers inspireren tot de bouw van het 'dubbelrompschip'.


            ( Zie vervolg deel 2. CATAMARAN / DUBBELROMPSCHIP. HOE EN WAT?)

woensdag 12 oktober 2016

ARABIË EN HAAR SCHEEPVAART GESCHIEDENIS.


EEN KAMEEL IS HET SCHIP VAN  DE

WOESTIJN. DE DHOW HET SCHIP VAN 

DE ZEE.



DE ARABISCHE SCHEEPVAART. 

De Arabische scheepvaart is tot bloei gekomen na de expansie van de islam en de 7e eeuw.
In de voor islamitische tijd lieten enkel de Sabaeërs en de Himjarieten van Zuidwest-Arabië, aan de ingang van de Rode Zee, zich met de zeevaart in. Zij fungeerden vooral als tussenpersonen voor het vervoer van vracht uit Indië en Afrika, doch bedreven bedreven ook kleine kustvaart op Afrikaanse en Zuid-Arabische havens.
De aanvankelijke afkeer van de zee, die overigens nog gevoed werd door een aantal vermanende uitspraken van Mohammed, werd echter vlug overwonnen toen met de expansie van de islam en na contact met zeevaarders uit Griekenland, Perzië en Foenicië bleek dat macht op zee niet uit deze expansie was weg te denken.
De strijd tegen het Byzantijnse keizerrijk speelde hierin een grote rol. De Arabieren beseften toen ook het commercieel belang van de zeevaart.
Zij namen Foenicische en Griekse scheepsbouwers in dienst die hen in staat stelden een geduchte vloot voor de Middellandse Zee uit te rusten, waarmee onder meer in 649 het eiland Cyprus werd veroverd.



                                        Arabische handelsroutes van de 9e tot de 14e eeuw.

In Azië werd door de Persen voor hen een tweede vloot gebouwd waarmee zij in 712 vanuit de Perzische Golf tegen Sind, het mondingsgebied van de Indus, voeren en het gebied veroverden.
Hierdoor strekte de Arabische invloed zich uit over het gehele Midden-Oosten en vormde er een bedreiging zowel voor het christelijke westen als voor Azië.
In het westen drongen zij dan ook door tot in Spanje, terwijl Arabische schepen de Atlantische Oceaan gingen bevaren, mogelijk tot het Kanaal toe.





De strijd tegen de westerse schepen had zowel een godsdienstig als een economische achtergrond.
Deze strijd spitse zich vooral toe na 1492 toen de Moren uit Spanje verdreven werden. Voortaan vielen zij Europese schepen aan en werden de 'Barbarijse zeerovers' een werkelijke bedreiging voor de westerse handel in de Middellandse Zee.
De leiding van deze strijd lag echter bij de Ottomaanse (Turkse) heersers die door de Noord-Afrikaanse Arabieren als leiders werden erkend. De Algerijnse zeerovers.

Het zwaartepunt van de Arabische handelsvaart lag in en rond de Rode Zee en de Perzische Golf. Omstreeks het midden van de 16e eeuw bestond er reeds een drukke traditionele scheepvaart tussen de gebieden en de havens van Indië, waaronder Sind, tegenwoordig Karachi, de voornaamste was. Daar werd handel gedreven met Indische en Chinese handelaren. Arabische schepen drongen zelfs door tot in Kanton (China), waar grote Arabische handelsgemeenschappen bestonden.


De vaart strekte zich ook uit langs de Oost-Afrikaanse kust tot Madagaskar. Praktisch overal volgden de Arabieren de wegen die door de Perzen werden gebaand. 
De Arabieren gebruikten onder meer Perzische zeilaanwijzingen en sterrenkundige almanakken, die vermoedelijk een Babylonische oorsprong hadden.
De meest bekende en voornaamste zeilaanwijzingen uit de 15e eeuw zijn die van Ibn Mâjid of Mâdjid, getiteld Al Muhet (1468-1489). Ibn Mâjid was de loods die de vloot van Vasco da Gama in 1498 van Malindi (Kenya) naar Calcutta bracht. 
De Arabische zeevaarders oriënteerden zich in het bijzonder op de sterrenhemel, maar ook op land merken, op de moessonwinden en op andere natuurlijke waarnemingsmiddelen.


Het voornaamste zeevaartkundige instrument voor het verrichten van sterrenkundige waarnemingen was de kemal of kamal, die een variant was van de Westerse jakobsstaf, die bij de Arabieren bekend was als bilisti of balisti.
Voor het meten van de meridiaanshoogte van hemellichamen gebruikten zij ook hand- en vingermaten, maar eveneens het astrolabium.
Het kompas was hun blijkbaar reeds lang bekend voor 1232, volgens een oude vermelding. Het was echter weinig in gebruik aan boord van schepen. Wel werd de windroos gebruikt in combinatie met sterrenkundige waarnemingen. De windroos die ook van Perzische oorsprong zou zijn, werd al in de 2e eeuw gebruikt.
Arabische zeevaarders moeten ook een methode voor het bepalen van de lengte gebruikt hebben, die echter weinig betrouwbaar was. Zij was gebaseerd op het op- en ondergaan van bepaalde sterren.
Het is waarschijnlijk dat men reeds over zeekaarten beschikte.

De Arabieren streefden in de 9e eeuw de Perzische voorlopers voorbij.
De schepen van de Middellandse Zee werden volgens de bouwwijze van de Griekse en Foenicische leermeesters gebouwd, waarbij de huidplanken met spijkers op de spanten werden bevestigd.
De schepen van de Indische Oceaan werden volgens de Perzische en Indische principes gebouwd, waarbij de boorden van de romp aan elkaar werden genaaid met touwen uit kokosvezels.

De eerste geschreven bronnen over dergelijke Arabische schepen en hun vaart stammen uit het midden van de eerste eeuw (Periplus van Erythrese Zee en Rode Zee).
In latere teksten wordt de bouwwijze herhaaldelijk vermeld onder meer door Marco Polo (13e eeuw) en door Vasco de Gama (1498).
Deze genaaide schepen bleven in gebruik tot in het begin van de vorige eeuw, behalve voor kleinere typen die vandaag aan de dag nog gebouwd worden.

Zij beoefenen nu vooral de kustvaart, maar ook de parelvisserij en de gewone visserij.
De Arabische schepen zijn tegenwoordig bekend onder de generieke term dhow.
De hedendaagse grote dhows zijn dikwijls van een hulpmotor voorzien.
Zij hebben een tonnenmaat van 60 tot 230 ton en een bemanning van 10 tot 40 koppen.
Hun vaargebied reikt van Bombay tot Zanzibar.