EEN KAMEEL IS HET SCHIP VAN DE
WOESTIJN. DE DHOW HET SCHIP VAN
DE ZEE.
DE ARABISCHE SCHEEPVAART.
De Arabische scheepvaart is tot bloei gekomen na de expansie van de islam en de 7e eeuw.
In de voor islamitische tijd lieten enkel de Sabaeërs en de Himjarieten van Zuidwest-Arabië, aan de ingang van de Rode Zee, zich met de zeevaart in. Zij fungeerden vooral als tussenpersonen voor het vervoer van vracht uit Indië en Afrika, doch bedreven bedreven ook kleine kustvaart op Afrikaanse en Zuid-Arabische havens.
De aanvankelijke afkeer van de zee, die overigens nog gevoed werd door een aantal vermanende uitspraken van Mohammed, werd echter vlug overwonnen toen met de expansie van de islam en na contact met zeevaarders uit Griekenland, Perzië en Foenicië bleek dat macht op zee niet uit deze expansie was weg te denken.
De strijd tegen het Byzantijnse keizerrijk speelde hierin een grote rol. De Arabieren beseften toen ook het commercieel belang van de zeevaart.
Zij namen Foenicische en Griekse scheepsbouwers in dienst die hen in staat stelden een geduchte vloot voor de Middellandse Zee uit te rusten, waarmee onder meer in 649 het eiland Cyprus werd veroverd.
Arabische handelsroutes van de 9e tot de 14e eeuw.
In Azië werd door de Persen voor hen een tweede vloot gebouwd waarmee zij in 712 vanuit de Perzische Golf tegen Sind, het mondingsgebied van de Indus, voeren en het gebied veroverden.
Hierdoor strekte de Arabische invloed zich uit over het gehele Midden-Oosten en vormde er een bedreiging zowel voor het christelijke westen als voor Azië.
In het westen drongen zij dan ook door tot in Spanje, terwijl Arabische schepen de Atlantische Oceaan gingen bevaren, mogelijk tot het Kanaal toe.
De strijd tegen de westerse schepen had zowel een godsdienstig als een economische achtergrond.
Deze strijd spitse zich vooral toe na 1492 toen de Moren uit Spanje verdreven werden. Voortaan vielen zij Europese schepen aan en werden de 'Barbarijse zeerovers' een werkelijke bedreiging voor de westerse handel in de Middellandse Zee.
De leiding van deze strijd lag echter bij de Ottomaanse (Turkse) heersers die door de Noord-Afrikaanse Arabieren als leiders werden erkend. De Algerijnse zeerovers.
Het zwaartepunt van de Arabische handelsvaart lag in en rond de Rode Zee en de Perzische Golf. Omstreeks het midden van de 16e eeuw bestond er reeds een drukke traditionele scheepvaart tussen de gebieden en de havens van Indië, waaronder Sind, tegenwoordig Karachi, de voornaamste was. Daar werd handel gedreven met Indische en Chinese handelaren. Arabische schepen drongen zelfs door tot in Kanton (China), waar grote Arabische handelsgemeenschappen bestonden.
De vaart strekte zich ook uit langs de Oost-Afrikaanse kust tot Madagaskar. Praktisch overal volgden de Arabieren de wegen die door de Perzen werden gebaand.
De Arabieren gebruikten onder meer Perzische zeilaanwijzingen en sterrenkundige almanakken, die vermoedelijk een Babylonische oorsprong hadden.
De meest bekende en voornaamste zeilaanwijzingen uit de 15e eeuw zijn die van Ibn Mâjid of Mâdjid, getiteld Al Muhet (1468-1489). Ibn Mâjid was de loods die de vloot van Vasco da Gama in 1498 van Malindi (Kenya) naar Calcutta bracht.
De Arabische zeevaarders oriënteerden zich in het bijzonder op de sterrenhemel, maar ook op land merken, op de moessonwinden en op andere natuurlijke waarnemingsmiddelen.
Het voornaamste zeevaartkundige instrument voor het verrichten van sterrenkundige waarnemingen was de kemal of kamal, die een variant was van de Westerse jakobsstaf, die bij de Arabieren bekend was als bilisti of balisti.
Voor het meten van de meridiaanshoogte van hemellichamen gebruikten zij ook hand- en vingermaten, maar eveneens het astrolabium.
Het kompas was hun blijkbaar reeds lang bekend voor 1232, volgens een oude vermelding. Het was echter weinig in gebruik aan boord van schepen. Wel werd de windroos gebruikt in combinatie met sterrenkundige waarnemingen. De windroos die ook van Perzische oorsprong zou zijn, werd al in de 2e eeuw gebruikt.
Arabische zeevaarders moeten ook een methode voor het bepalen van de lengte gebruikt hebben, die echter weinig betrouwbaar was. Zij was gebaseerd op het op- en ondergaan van bepaalde sterren.
Het is waarschijnlijk dat men reeds over zeekaarten beschikte.
De Arabieren streefden in de 9e eeuw de Perzische voorlopers voorbij.
De schepen van de Middellandse Zee werden volgens de bouwwijze van de Griekse en Foenicische leermeesters gebouwd, waarbij de huidplanken met spijkers op de spanten werden bevestigd.
De schepen van de Indische Oceaan werden volgens de Perzische en Indische principes gebouwd, waarbij de boorden van de romp aan elkaar werden genaaid met touwen uit kokosvezels.
De eerste geschreven bronnen over dergelijke Arabische schepen en hun vaart stammen uit het midden van de eerste eeuw (Periplus van Erythrese Zee en Rode Zee).
In latere teksten wordt de bouwwijze herhaaldelijk vermeld onder meer door Marco Polo (13e eeuw) en door Vasco de Gama (1498).
Deze genaaide schepen bleven in gebruik tot in het begin van de vorige eeuw, behalve voor kleinere typen die vandaag aan de dag nog gebouwd worden.
Zij beoefenen nu vooral de kustvaart, maar ook de parelvisserij en de gewone visserij.
De Arabische schepen zijn tegenwoordig bekend onder de generieke term dhow.
De hedendaagse grote dhows zijn dikwijls van een hulpmotor voorzien.
Zij hebben een tonnenmaat van 60 tot 230 ton en een bemanning van 10 tot 40 koppen.
Hun vaargebied reikt van Bombay tot Zanzibar.
De strijd tegen het Byzantijnse keizerrijk speelde hierin een grote rol. De Arabieren beseften toen ook het commercieel belang van de zeevaart.
Zij namen Foenicische en Griekse scheepsbouwers in dienst die hen in staat stelden een geduchte vloot voor de Middellandse Zee uit te rusten, waarmee onder meer in 649 het eiland Cyprus werd veroverd.
Arabische handelsroutes van de 9e tot de 14e eeuw.
In Azië werd door de Persen voor hen een tweede vloot gebouwd waarmee zij in 712 vanuit de Perzische Golf tegen Sind, het mondingsgebied van de Indus, voeren en het gebied veroverden.
Hierdoor strekte de Arabische invloed zich uit over het gehele Midden-Oosten en vormde er een bedreiging zowel voor het christelijke westen als voor Azië.
In het westen drongen zij dan ook door tot in Spanje, terwijl Arabische schepen de Atlantische Oceaan gingen bevaren, mogelijk tot het Kanaal toe.
De strijd tegen de westerse schepen had zowel een godsdienstig als een economische achtergrond.
Deze strijd spitse zich vooral toe na 1492 toen de Moren uit Spanje verdreven werden. Voortaan vielen zij Europese schepen aan en werden de 'Barbarijse zeerovers' een werkelijke bedreiging voor de westerse handel in de Middellandse Zee.
De leiding van deze strijd lag echter bij de Ottomaanse (Turkse) heersers die door de Noord-Afrikaanse Arabieren als leiders werden erkend. De Algerijnse zeerovers.
Het zwaartepunt van de Arabische handelsvaart lag in en rond de Rode Zee en de Perzische Golf. Omstreeks het midden van de 16e eeuw bestond er reeds een drukke traditionele scheepvaart tussen de gebieden en de havens van Indië, waaronder Sind, tegenwoordig Karachi, de voornaamste was. Daar werd handel gedreven met Indische en Chinese handelaren. Arabische schepen drongen zelfs door tot in Kanton (China), waar grote Arabische handelsgemeenschappen bestonden.
De vaart strekte zich ook uit langs de Oost-Afrikaanse kust tot Madagaskar. Praktisch overal volgden de Arabieren de wegen die door de Perzen werden gebaand.
De Arabieren gebruikten onder meer Perzische zeilaanwijzingen en sterrenkundige almanakken, die vermoedelijk een Babylonische oorsprong hadden.
De meest bekende en voornaamste zeilaanwijzingen uit de 15e eeuw zijn die van Ibn Mâjid of Mâdjid, getiteld Al Muhet (1468-1489). Ibn Mâjid was de loods die de vloot van Vasco da Gama in 1498 van Malindi (Kenya) naar Calcutta bracht.
De Arabische zeevaarders oriënteerden zich in het bijzonder op de sterrenhemel, maar ook op land merken, op de moessonwinden en op andere natuurlijke waarnemingsmiddelen.
Het voornaamste zeevaartkundige instrument voor het verrichten van sterrenkundige waarnemingen was de kemal of kamal, die een variant was van de Westerse jakobsstaf, die bij de Arabieren bekend was als bilisti of balisti.
Voor het meten van de meridiaanshoogte van hemellichamen gebruikten zij ook hand- en vingermaten, maar eveneens het astrolabium.
Het kompas was hun blijkbaar reeds lang bekend voor 1232, volgens een oude vermelding. Het was echter weinig in gebruik aan boord van schepen. Wel werd de windroos gebruikt in combinatie met sterrenkundige waarnemingen. De windroos die ook van Perzische oorsprong zou zijn, werd al in de 2e eeuw gebruikt.
Arabische zeevaarders moeten ook een methode voor het bepalen van de lengte gebruikt hebben, die echter weinig betrouwbaar was. Zij was gebaseerd op het op- en ondergaan van bepaalde sterren.
Het is waarschijnlijk dat men reeds over zeekaarten beschikte.
De Arabieren streefden in de 9e eeuw de Perzische voorlopers voorbij.
De schepen van de Middellandse Zee werden volgens de bouwwijze van de Griekse en Foenicische leermeesters gebouwd, waarbij de huidplanken met spijkers op de spanten werden bevestigd.
De schepen van de Indische Oceaan werden volgens de Perzische en Indische principes gebouwd, waarbij de boorden van de romp aan elkaar werden genaaid met touwen uit kokosvezels.
De eerste geschreven bronnen over dergelijke Arabische schepen en hun vaart stammen uit het midden van de eerste eeuw (Periplus van Erythrese Zee en Rode Zee).
In latere teksten wordt de bouwwijze herhaaldelijk vermeld onder meer door Marco Polo (13e eeuw) en door Vasco de Gama (1498).
Deze genaaide schepen bleven in gebruik tot in het begin van de vorige eeuw, behalve voor kleinere typen die vandaag aan de dag nog gebouwd worden.
Zij beoefenen nu vooral de kustvaart, maar ook de parelvisserij en de gewone visserij.
De Arabische schepen zijn tegenwoordig bekend onder de generieke term dhow.
De hedendaagse grote dhows zijn dikwijls van een hulpmotor voorzien.
Zij hebben een tonnenmaat van 60 tot 230 ton en een bemanning van 10 tot 40 koppen.
Hun vaargebied reikt van Bombay tot Zanzibar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten