JAVA IN DE KOLONIALE PERIODE
GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.
DEEL 3.
JAVA.....
SINGASARI 1222-1292.
Geen periode in de Hinmdoe-Javaanse geschiedenis heeft zoveel stof gegeven voor romantische, avontuurlijke en misdadigersverhalen als de overgang van het Kadirische tijdperk naar dat van Singasari (1222-1292).
In Tumapel, het latere Singasari ( een tietal kilometers ten noorden van Lawang) had een gewone avonturier uit het volk, Angrok, de regent vermoord, zich van de positie van het slachtoffer meester gemaakt, en zijn gezag in het gebied van Singasari stevig gevestigd.
Toen hij echter ook nog de koningstitel aan nam, kwam hij in conflict met zijn leenheer, de koning van Kadiri, welke onenigheid tenslotte tot openlijke vijandelijkheden leidde. Bij de beslissende slag in het jaar 1222 werd de vorst van Kadiri verslagen; hiermee kwam aan zijn rijk een einde, en moest dit laatste zijn plaats inruimen voor het rijk van Singasari onder koning Radjasa, zoals Angrok sindsdien heette.
In de Pararaton, een geschiedkundig verhaal, dat tot 1481 loopt, en dus op zijn vroegst het einde van de 15e eeuw kan zijn verschenen, vormen de avonturen van Angrok's werdervaren een fantastisch verhaal, doorweven met een tal ven legenden en mythen.
Intussen verdween door deze verandering het oude vorstengeslacht van de Içana-dynasty dat 300 jaar lang in Oost/Java de scepter had gezwaaid, van het toneel. Maar tevens gingen ook talrijke tradities van het oude Hindoeisme uit Midden-Java verloren, welke door de vorsten van het Içana-geslacht in ere waren gehouden. En zo behoeft het dan ook niet te verwonderen, dat de nu volgende periode zich kenmerkt door een steeds krachtiger versterking van het inheems karakter in de kunst en andere beschavingsuitingen.
Onder de laatste koning van Singasari.), Kertanagara (1268-1292) komt er ook de buitenlandse politiek van Oost-Java een belangrijke wijziging. In 1284 reeds werd er melding gemaakt van een expeditie naar Bali. Deze actie stond echter niet op zichzelf, en was slechts een onderdeel van een algemeen plan tot uitbreiding van Java's invloed over de gehele archipel. In de eerste plaats moest daarom aan het oeverwicht van Çriwidjaja in het westen een einde gemaakt worden, waartoe in 1275 een expeditie naar Sumatra vertrok. Hoe sterk het prestige en de machtspositie van Çriwidjaja toen reeds geleden hadden, blijkt uit het verloop van deze militaire actie, waarbij Malaju (Djambi) werd veroverd en tot vazalstaat van Singasari gemaakt, zonder dat het eertijds zo machtige Zuid-Sumatraanse rijk dit kon beletten.
En dat nog wel terwijl Malaju eeuwen lang aan het onmiddellijk er aan grenzende Çriwidjaja onderhorig was geweest. Ook in hwet zuiden van het Maleisische schiereiland steeg de Javaanse invloed ten koste van die van Çriwidjaja.
MADJAPAHIT. 1293-1528.
De oude dynastie van Kadiri kon zich nog maar steeds niet in haar ondergeschikte positie schikken.
Zo leidde in 1292 een opstand van Kadiri tot een overval bij verrassing op de hoofdplaats Singasari, waarbij de koning omkwam en het rijk Singasari ophield te bestaan.
Toch zou het herstel van Kadari slechts van korte duur zijn. Widjaja, een neef, tevens schoonzoon van de gesneuvelde vorst, had zich namelijk in schijn onderworpen en aan Kadari toestemming gevraagd en ook verkregen om zich te vestigen in een nederzetting ten zuiden van Brantas, Madjapahit. Nauwelijks had hij zich goed en wel geïnstalleerd, toen in Oost-Java een Chinees expeditie leger verscheen. Wat was het geval? Kort voor zijn gewelddadige dood had de vorst van Singasari, Kertanagara, ook met China onenigheid gehad, en diens keizers gezant met geschonden aangezicht naar zijn heer terug gezonden. Als gevolg van deze belediging rustte Kublai Kahan, de keizer van China, een strafexpeditie naar Oost-Java uit in 1292., met een vloot van 10.000 jonken.
Widjaja zag in de onverwachte komst van het Chinese leger een ongezochte gelegenheid om voor goed met Kadiri af te rekenen. Hij haastte zich om de Chinezen aanvoerder te laten weten, dat de koning Kertanagara inmiddels reeds was gesneuveld, maar dat hij zelf zijn onderwerping wilde aanbieden, maar tevens steun vroeg om een vijand uit Kadari te bestrijden.
De Chinese opperbevelhebber, die van de Javaanse verwikkelingen niet geheel op de hoogte was, nam Widjaja´s onderwerping aan, en zegde hem de gevraagde hulp toe. Toen werd met vereende krachten in hun veldtocht van drie weken eerst de Brantas/delta en de omgeving van Kadiri ven vijanden gezuiverd, en vervolgens de plaats Kadiri zelf aangevallen en veroverd.
Nu hij niets meer te vrezen had van Kadiri, bleek de dankbaarheid van Widjaja voor de ondervonden krachtdadige Chinese hulp niet bijzonder groot te zijn. Integendeel, plotseling en verraderlijk richtte hij zich tegen zijn Chinese bondgenoten. Hij wist hun achterhoede en verbindingslijn zodanig te bestoken, dat zij gevaar liepen van hun basis te worden afgesneden, zodat zij het besluit namen om zich weer in te schepen. Hiermede was het rijk van Madjapahit gevestigd en Widjaja liet zich onder de naam van Kertaradjasa tot koning van het nieuwe rijk wijden.
DE JAVANEN.
het voorafgaande , beknopte geschiedkundige overzicht geeft enig inzicht in de belangrijke plaats, welke Midden- en Oost-Java in de Hindoe-tijd hebben ingenomen. Mataram en Kamulan in Midden-Java, Kadiri, Singasari en Madjapahit in Oost-Java waren de kerngebieden, waar de Hindoe-Javaanse cultuur tot haar grootste ontwikkeling kwam, en vanwaar de Javaanse suprematie zich geleidelijk over de archipel uitbreidde. Van hier stevenden de oorlogsvloten naar Sumatra, het Maleisische schiereiland, Achter-Indië, Bali, de kleine Sunda Eilanden om het gezag van de Maharadja van Java te vestigen of te handhaven. Hier ook werden onvergetelijke Boeddhistische en Ciwaïtische monumenten opgericht, en verrezen tempelsteden en vorstenverblijven van ongekende architectonische schoonheid.
(Met de klok mee: Kampongstraat in West-Java; Kampong in Tengger gebergte; Madurees landschap met vee; Heuvellandschap met maisaanplant; Tabaksaanplant; Kokospalm plantage.
(Van links naar rechts: Achtererf met waterput; Javaans bruidspaar; Voorerf van Javaanse woning.)
Hier bloeiden de Hindoe-Javaanse beeldhouwkunst, literatuur, muziek, dans en toneel. Weliswaar zijn sinds die eeuwen verlopen, maar toch hebben vijf eeuwen de stempel, welke door dit alles op Java werd gedrukt niet kunnen uitwissen. Beschermd door de kratonmuren van de vorstenhoven, bloeit hier ook heden nog, als een flauwe afschijn van de oude luister, een kunstleven, dat in zijn handwerknijverheid, gamelan, wajang wong een hoog ontwikkelde danskunst, een onmiskenbaar getuigenis van zijn herkomst aflegt. Een kunstleven, dat bovendien ook in eenvoudiger vorm alle lagen van de Javaanse maatschappij heeft doordrongen. Deze Javaanse maatschappij ontstond uit een versmelting van de oorspronkelijke Maleise-Polynesische bevolking met de Hindoe-immigranten, welke laatsten onder meer hun kastenstelsel importeerden. Welk een grote afstand de kasten van de Hindoe's niet alleen onderling, maar ook en vooral tegenover de kastelozen bewaren, tonen ons heden ten dage nog de verhoudingen op het eiland Bali. Weliswaar zal in de loop van de tien eeuwen van de Hindoe-tijd, ook op Java, evenals op Bali, het kastenstelsel veel van zijn scherpte hebben verloren. Maar zijn diep in de onderlinge verhoudingen tussen de standen ingrijpende invloed is blijven bestaan.
DE JAVAANSE TAAL.
In dit verslag over Java zijn woorden in de Javaanse taal opgenomen die gewoonweg niet zinnig te vertalen zijn, daar de oud Javanen een geheel eigen alfabet hadden.
Men zal moeilijk een ander volk kunnen aanwijzen, waarbij de maatschappelijke beleefdheidsvormen, de eerbied voor het gezag en de aangeboren hoffelijkheid, een belangrijker functie in het dagelijks leven vervullen, dan bij de Javanen!
Vooral komt dit zeer strek tot uiting in de taal, bestaande uit een ngoko-, het laag Javaans, de gewone omgangstaal, zoals bijvoorbeeld onderling tussen moeder en kind wordt gesproken, en een krdma-taal, het hoog-Javaans, dat tegenover vreemdelingen, ouderen en aanzienlijken wordt gebruikt.
Ook in het Westen kan men verschillende woorden noemen, zoals bijvoorbeeld "residentie", "zetelen", e.d. waarvoor men in de vertrouwelijke omgangstaal meer gebruikelijke als "woonplaats", "zitten" bezigt. Maar wat hier hoge uitzondering is, wordt in het Javaans tot systeem. Hoe groot het verschil tussen laag en hoog Javaans, het ngoko en het kramd wel is, blijkt het beste uit een enkel eenvoudig voorbeeld. In het ngoko bijvoorbeeld is "Ik ga heen", Aku bakal lungd. in het kramd wordt dit kuld bade kesah. Zelfs bepaalde klanken vindt men in de beleefde taal te ruw en van verschillende laag Javaanse woorden wordt dan ook het krdmd gevormd door ze van een beschaafde klinkende uitgang te voorzien.
Van penddpd (voorgalerij) maakt men bijvoorbeeld in het kramd gaarne pendapi; zelfs plaatsnamen ontkomen niet aan deze verkrampen: Semarang b.v. wordt in het kramd Semawis, Surabaya, Surapringga, Salatiga, Salatigen enz.
Het is echter niet bij deze onderscheiding in twee taalvormen gebleven. Over en van hoog geplaatste personen sprekende, vond men zelfs het kramd nog niet fijn genoeg, en zo ontstond een derde taal, weliswaar met minder woorden, maar toch nog met een belangrijk aantal, het kramd hinggil, of het hoge kramd. Slapen bijvoorbeeld is in beide taalsoorten turu (n) en tilem (k), maar in het kramd hinggil, dus in de mededeling over het slapen van een hooggeplaatst persoon, zegt men sare. 'Gaan" is in deze drie taalvormen lungd, kesah en tintak; 'eten', pangan, tedd en dahar, enz. Ten slottenzijn er nog enkele minder in het oog lopende onderscheidingen. Wanneer b.v. een inlands bestuurambtenaar met een dorpshoofd en enige leeftijd spreekt, kan hij het hgoko te familiair vinden. In dergelijke gevallen bezigt men een soort van tussen taal, het madyd, dat ook enigszins gemoedelijke klinkt dan het krdmd. Bovendien zijn aan de vorstelijke hoven enige honderden woorden in gebruik, een soort van hoftaal, bdsd kataton (taal van de kraton), hoofdzakelijk gebezigd wanneer over of tot de vorst wordt gesproken. Eindelijk spreekt men over platte, ruwe of grove uitdrukkingen als van een bdsd kasar (ruwe taal).
Deze typische taalonderscheidingen, het maken van de senbah (eerbiedige groet), bij het neerhurken voor aanzienlijken, de vormelijke handhouding bij het toespreken van superieuren, alles vestigt een indruk van grote eerbied en beschaafde omgangsvormen. Maar, hoe rustig en onbeschroomd, ja, hoe waardig weet zelfs de eenvoudigste dorpeling zijn opwachting te maken bij de prijaja (edelman) , ongeacht alle respect in houding en aanspraak. Zonder de minste weifeling neemt hij plaats, weet hij de juiste toon te kiezen, waarmee hij zijn verzoek kan voordragen, zelfs in spannende ogenblikken verliest hij zijn houding van rustige bedachtzaamheid niet.
Gelijke zelfbeheersing kenmerkt de Javaan ook in de omgang met zijn dorpsgenoten. In zijn eeuwen en eeuwen oude desa leeft hij te midden van een gemeenschap, welke de lusten en lasten van het dorpsbewoner gelijkelijk onder haar leden verdeelt.
Ieder lid voelt zich in velerlei opzicht verantwoordelijk voor het wel en wee en ten dele ook voor de daden van zijn mededorpsgenoten.
In zijn desa voelt de Javaan zich "en-familie".
Hier ondervindt hij geregeld de noodzakelijkheid van onderlinge steun in moeilijke ogenblikken, leert hij hulpvaardigheid tegenover anderen, en liefde voor ouder en kinderen. Goedhartig van aard, gastvrij en gul, ook al heeft hij het zelf niet ruim, slaat hij zich in geval van misoogst, natuurrampen en andere moeilijke tijdsomstandigheden met vereende krachten zo goed en zo kwaad mogelijk door de beproevingen heen. Maar in tijden van voorspoed en rijke oogst viert hij evenzeer gezamenlijk met de anderen feest, en ontbreekt niemand, ook niet de armste, bij de algemene feestvreugde.
Maar lang niet altijd blijft het daarbij, want dobbelen en hanengevechten hebben voor vele zwakke broeders onder de Javanen een grote bekoring, En dan . . . kunnen zorgeloosheid, onnadenkendheid en hartstocht voor het spel hem soms lelijke parten spelen.
In gulheid en gastvrijheid staat hij bij zijn oostelijke buurman zeker niet achter. Ook de Sundanees is voorkomend, volgzaam en kalm; eerbied voor het gezag en beleefdheid tegenover superieuren is hem evenals de Javaan aangeboren.
De beleefdheid brengt hem echter niet toe om zijn houding tegenover vreemdelingen en aanzienlijken dezelfde vormelijkheid in acht te nemen.
Weliswaar kent de Sundanees ook verschillende hoge Sundanese woorden, maar op veel bescheidener schaal dan de Javaan. Daarentegen verbergt hij zijn gemoedsstemming lang niet altijd zo zorgvuldig als de Javaan. De vormelijke Javaan stelt er steeds prijs op om, zoveel in ogenblikken van vreugde, als van verdriet, zijn aandoeningen te beheersen, en achter een onbewogen en rustig gelaat te verbergen.
Enkele grapjes en kwinkslagen kunnen er in het openbaar nog mee door. Maar slechts zelden zal men in Midden-Java de vrolijke opgewekte uitroepen horen, of het levenslustige zingen bij de veldarbeid, zoals dat 's morgens herhaaldelijk over de rijst- en bouwvelden van de Sunda-landen weerklinkt.
Ook de taal van de Sundanezen is melodieuser, klinkt vloeiender, en de opgewekte, frisse, levendige kleuren van hun kleding steken scherp af bij de donkere en bezonken tinten van de Javaanse dracht.
(Sundanees rijstoogstfeest; Vrouwen met trommels en bambu instrumenten; mannen dragen de gebundelde rijst aan bambu stokken over hun schouder; de bundels gedroogde rijst worden in voorraadschuurtjes opgeslagen.)
Het bonte beeld van een Sundanees volksfeest met zijn levendig en opgewekt pratende en vrolijk schertsende menigte, dat in het frissen bergland van Priangan een lust voor de ogen kan zijn, zal men in Midden-Java tevergeefs zoeken.
DE MADUREZEN.
Nog meer dan de volksaard van de bewoners van West-Java wijkt het Madurese volkskarakter van het Javaanse af.
De droge heuvelachtige bouwgrond van Madura heeft de bevolking van dat grote ten oosten van Surabaya gelegen eiland lang niet zo verwend met rijke , overvloedige oogsten, als de vruchtbare vulkanische gronden de bewoners van het eigenlijke Java.
De Madurees moet heel wat harder werken van Javaan en Sundanees om van zijn dikwijls aan watergebrek lijdende, schrale grond een redelijke opbrengst te verkrijgen.
Ook de veeteelt geeft hem handen vol werk, en vormt dan ook een belangrijke vorm van inkomsten.
Maar echter als zeeman heeft de Madurees een uitstekende reputatie, en met zijn in een groot deel van de archipel bekende djang-golan- en majang-prauwen maakt hij zijn vele en zeker lang niet altijd ongevaarlijke tochten naar andere eilanden.
(Majang-prauw op de rivier bij Pekalongan.)
Dit alles heeft niet nagelaten op het volkskarakter van de Madurees een zeer eigen stempel te drukken. Hij is soberder en spaarzamer dan de Javaan. Alhoewel ook hem beleefdheid en eerbied voor het gezag geen zins ontbreken, wat tot uiting komt in de hoge en lage taal, ligt er toch in zijn optreden iets van dat ongedwongene, vrijmoedige, onafhankelijke, dat in de regel de houding van de zeeman typeert, en dat daarentegen de Javaan geheel vreemd is. Onafhankelijkheid, energiek, in staat om de handen flink uit de mouwen te steken, niet afkering van harde arbeid, en trouw aan zijn belofte is hij een helper, op wie men kan bouwen.
Maar, de Madurees is kort aangebonden en opvliegend van aard, laat hij zich echter als spoedig door zijn drift verleiden om bij geschillen zijn piso blati (steekwapen) als een bloedig rechtsmiddel te gebruiken. Dit toegevoegd bij zijn hartstocht voor het dobbel spel, geeft de verklaring voor het feit, dat het Madurese steekwapen in de archipel een beruchte vermaardheid heeft gekregen.
Zie vervolg: JAVA. TWEEDE DEEL. 1934. (DDEL 4)