JAVA IN DE KOLONIALE PERIODE
GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.
DEEL 8.
JAVA.....
DE TUKANG SOLDEER.
Het is wel jammer, dat voor deze koperslagerij, die zulke bekwame vakmensen telt, de strijd tegen de concurrentie van geïmporteerd geëmailleerd en ander keuken gerei, hoe langer hoe moeilijker wordt.
Behalve de westerse en Japanse fabrieksproducten zijn echter ook de tukang soldeer en . . . het petroleumblik geduchte concurrenten geworden. In enkele minuten maakt de tukang soldeer van een stukje blik en wat ijzerdraad allerlei klein gerei en gereedschap, waar de koperslager uren aan zou moeten besteden: lepels, schepjes, oliepitjes, muurlampjes, raspjes, vormpjes enz. Grotere stukken, zoals emmers, watervaten, gieters, olieblikken e.d. werkt hij in evenveel uren af, als ze de koperslager dagen zouden kosten.
De voornaamste grondstof voor dit alles is het petroleumblik, van ongeveer 18 liter inhoud, dat pas nadat zijn inhoud aan de man is gebracht, in de Indische maatschappij van gelang begint te worden.
In lege petroleumblikken bestaat over geheel Indië een levendige handel, zowel in de grote steden als in kleinere gehuchten.
Wateremmers, rijstblikken, olievaten, blikken voor het bewaren van koekjes, suikergoed en voor verschillende handelswaar, welke niet vochtig mag worden, zoals dendeng, gedroogde dunne reepjes vlees, krupuk, een gebakken gerecht, vervaardigd uit gedroogde garnalen, en dergelijke worden grotendeels uit lege petroleumblikken vervaardigd.
De tukang soldeer is de virtuoos die al die veranderingen aanbrengt, welke het petroleumblik in staat moet stellen aan zijn nieuwe bestemming te voldoen.
Hij soldeert een hengel in het midden van het bovenvlak en snijdt bij een van de hoeken van dit bovenvlak een driehoekig gat, of brengt twee hengels aan ter weerszijden van de bovenrand, dan weer snijdt hij het bovenvlak geheel weg en maakt hij een overschuivend deksel op het blik of snijdt het in tweeën en maakt in één van de beide helften een nieuwe bodem, al naar gelang van het gebruik dat er van gemaakt wordt.
Maar ook kleine , lege blikjes van zoete melk, verduurzaamde groenten, Australisch vlees, boter, enz. zijn van zijn gading en worden verwerkt tot waterscheppen, raspen, en al dat andere kleine keuken- en huishoudgerei, hier boven reeds opgenoemd.
Het is voor de tukang soldeer een groot voordeel, dat hij met zijn draagbare werkplaats en gereedschap overal heen kan trekken en zijn klanten opzoeken. Op twee houten rakjes, die hij aan een pikulan meedraagt, heeft hij al zijn materiaal opgeborgen: blikjes ijzerdraad, houten steeltjes, houtskool, lood enz. Met dat alles zwerft hij van de ene kampong naar de andere en vindt overal wat te doen, zowel aan reparatie- en soldeerwerk als met de verkoop van de nieuwe stukken. Daarbij heeft hij zijn hulpjes die gebruikte blikken verzamelen uit het vuilnis van de meer welgestelde bewoners, die de kwaliteit van de koperslager kunnen betalen.
KOPEREN BATIKSTEMPELS.
Intussen is de koperslager gelukkig niet helemaal te verdringen, want er is toch een soort werk, dat niemand hem uit handen kan nemen, en dat is het vervaardigen van de buitengewone grote vaardigheid, vakkennis, zorg en nauwkeurigheid vereiste koperen stempels voor het batikken met tjaps (stempels).
De figuren van de batikpatronen van deze stempels worden samengesteld uit talrijke kleine stiftjes, plaatjes en boogjes, welke alle één voor één moeten worden vast gesoldeerd.
Daar ook de getjapte doeken aan twee zijden moeten worden bewerkt is het duidelijk dat er van ieder patroon twee wasstempels dienen te zijn, welke volkomen zuiver elkaars spiegelbeeld vormen.
Een enkele blik op de zeer gedetailleerde en ingewikkelde samenstelling van deze batik-tjaps is voldoende om een denkbeeld te geven van de vaardigheid, welke nodig is om een paar bij elkaar passende stempels samen te stellen.
DE GOUDSMIT. (LEGENDE)
Eeuwen geleden, in de tijd dat de eerste wali's op Java de leer van de islam verkondigden, vestigde zich te Sidaju Lawas een banneling uit Bagdad, die in zijn nieuwe woonplaats de naam Raden Abdulkahir aan nam en korte tijd na zijn aankomst in het huwelijk trad met de regentsdochter Raden Rangga Djajasemita. Enige tijd later, toen hun zoontje een paar jaar oud was, brak een oorlog met een van de buurstaten uit.
Raden Abdulkahir zelf sneuvelde en zijn echtgenote met de jeugdige Raden Nur werden ontvoerd naar de heuvel Tunon dicht bij de desa Sendang. Hier kreeg de jonge Nur zijn eerste lessen in de leer van de islam en groeide hij op tot een vroom gelovige, die door afzondering en godsdienstige overpeinzing magische krachten wist te verwerven. Nadat hij op aansporen van Sunan Dradjat de fraaie oude misigit van Kudus op wonderdadige wijze naar Sedang had overgebracht, werd hij Sunun van Sendang en trad vervolgens in het huwelijk met de dochter van Sunan Giri. Spoedig zou blijken, dat zijn wonderkracht dook voor de volksnijverheid van Sendang van belang zou worden. Toen hij namelijk op zekere dag met zijn jonge vrouw op weg was naar Giri om een groot feest ten huize van zijn schoonouders bij te wonen, bemerkte hij dat zijn echtgenote haar gouden opschik niet had meegenomen.
Sunan Gendang wist zich echter te behelpen en sneed uit knolgewas een paar armbanden, oorhangers, halssnoer, borstspeld, haarpennen etc., versierd met bloem- en bladornamenten en sierlijke arabesken, en bestrooide dit alles met het stof van rode aarde. Als bij toverslag veranderden toen de versierselen in goud zodat de echtgenote plotseling in het bezit van een verblindend fraai stel gouden opschikartikelen was, dat door het betoverende lichtspel van de zonnestralen op de korrelige oppervlakte een ieders aandacht trok.
(Javaanse goudsmid aan het werk.)
Sinds dien zegt de legende, hebben de goudsmeden van Sedang zich steeds toegelegd op de vervaardiging van gouden opschikartikelen, versierd met granulering en ook met grotere gouden bolletjes. Sendang is dan ook het centrum van deze goudsmeedkunst; hier en in het in de nabij gelegen Dradjat wonen ongeveer 300 goudsmeden, waarvan ongeveer de helft geregeld op reis is en geheel Oost-Java afreist om de producten van deze kunst aan de man te brengen.
HET GRANULEEREN.
De Javaanse goudsmid heeft een ingenieuze manier bedacht om de fijne goudkorreltjes te maken welke voor dit werk nodig zijn, om met deze fijne korreltjes een versiering op het oppervlakte aan te brengen.
Hij bezigt daarvoor een mal met zeer fijne gaatjes, waarvan de diameters onderling een weinig verschillen.
De mal rust met nokjes naar beneden op de bodem, en terwijl de goudsmid met zijn voeten de uiteinden van de mal tegenhoudt, trekt hij een metaal draad door de verschillende gaatjes, daarbij steeds een nauwere diameter nemend. Op deze wijze te werk gaande krijt hij tenslotte ragfijne goud- en zilverdraad, welke ook voor het bekende filigraanwerk wordt gebruikt.
Om nu zijn korreltjes te vervaardigen heeft hij een metalen trapje met treden van verschillende breedte, dat weer als mal dient om een draad in talrijke stukjes van gelijke lengte te knippen. Uit ervaring weet hij natuurlijk welke treden hij moet gebruiken om korreltjes van een bepaalde diameter te verkrijgen, en ook hoeveel korrels hij voor een bepaald oppervlakte nodig heeft. Zodra hij een voldoende aantal gelijke stukjes van bijvoorbeeld drie millimeter heeft, vermengt hij ze met houtskool poeder, doet het mengel in een klein ijzeren kistje en verhit het geel in het smidsvuur. Door de hitte smelt ieder stukje tot een bolletje, en deze bolletjes vertonen, na gestold te zijn, alle een zelfde korrelvorm van volkomen gelijke grote.
Zeer primitief is het gereedschap dat deze goudsmeden voor het vervaardigen van hun fraaie gouden versierselen en opschikartikelen gebruiken, even primitief als dat van de Balinese goudsmid met andere verfraaiende kunsten.
Maar ook hier op Java vergoeden de vaardigheid, toewijding en smaak van de tukang mas (mas is goud) op verrassende wijze het tekort aan technische hulpmiddelen, en kunnen zijn bewonderingswaardige producten dan ook de test van iedere vergelijking doorstaan.
DE TUKANG SAPUH.
Een merkwaardige specialiteit in het vak is de tukang sapuh. Het is helaas een feit, dat de gewone goudsmid op Java een geduchte concurrentie ondervindt van de handelaren en edel metaal producten afkomstig uit Zuid- en Midden-Sumatra.
Van dit alles heeft de tukang sapuh geen last. Deze nuttige vakman beijvert zich om oude opschikartikelen, welke de eerste frisheid hebben verloren, weer wat bij te beitsen.
Zoals bekend stelt de Javaan evenals de Maleier prijs op een mooie kleurscharkering in zijn gouden en zilveren versierselen, en worden dan ook om dit te bereiken niet alleen verschillende legeringen gebruikt, maar de stukken ook naar al gelang van de behoefte meer of minder gebeitst. Dit laatste werk geschiedt door de tukang sapuh; op iedere pasar kan men hem op zijn matje zien zitten met een paar flesjes, borsteltjes en lapjes bij zich, en steeds aan het werk.
Het spreekt vanzelf, dat met dit onderwerp de Javaanse volksnijverheid niet is uitgeput.
Van groot belang is bijvoorbeeld de kunst van het pottenbakken, vooral in West-Java; ook zeer gewold is het vlechtwerk van Bawean; en de bewerking van leer (wajang poppen), been en hoorn wordt op Java veel uitgeoefend.
(Van links naar rechts; Eerste twee vlechtwerk van Bawean; laatste twee pottenbakkers West-Java te Plered.)
VII. LETTEREN, VOLKSTONEEL EN DANS.
SMARADAHANA.
. . . . Prachtige bloemknoppen als pijlen vlogen door de lucht, gericht op Shiva's hart, maar misten geheel hun doel: als opschik zetten zij zich in de Heren haarwrong. Weer andere schichten vlogen naar zijn oren, maar werden daar veranderd tot een oorsieraad.
Verbaasd was Kama (Kamadeva), god van de liefde, te zien, hoe ieder wapen dat hij afschoot, onschadelijk werd gemaakt.
De bloemen om zich heen, geel schitterend, gaf hij een draaiende beweging, zodat zij op manen leken of op gele pajungs, die werden weggeslingerd. Maar het deerde de godheid niet.
Lotusbloem pijlen, met jonge bladeren van de goudboom als van veren voorzien, schoten door de lucht, en werden Shiva tot een halssieraad, en de werpspies, die bij het treffen geur verspreidde, bleef als gele rijst (met behulp van kurkuma gekleurde rijst) kleven op Shiva's borst.
In woede ontstoken nam Kama ten laatste een scherpe pijl van nagasari-bloemen (Avacia farnesiana) kunstig gevlochten tot een slangenstrik (een magisch wapen om de vijand te binden)
met schubben en weerhaken. Maar om het godenlichaam werd die gekronkeld tot een los neerhangend kastekoord. Zo was dus Shiva nu getooid als het offerbeeld, of het beeld van de Koning, dat met bloemen wordt bestrooid, wanneer er de laatste hand aan is gelegd. En al wat Kama op hem afschoot vermeerderde slechts zijn luister.
Ditmaal werd de godheid getroffen diep in het hart. Hij werd machteloos, en viel in een diepe slaap....
Aldus wordt in een der gezangen van de Saradahana een beschrijving gegeven van de wijze, waarop de Hindoe-Javaanse Amor den Mahadewa Shiwa met zijn pijlen weet te treffen. Dit uit 40 gezangen bestaande kunstdicht, dat in de godenhemel speelt, dateert uit de 12e eeuw en is een van de schoonste literaire voortbrengselen uit de Hindoe-Javaanse tijd. Wat er in de letterkundige documenten van het oude Java is overgebleven, is tegenwoordig grotendeels opgeborgen in musea, rijen boeken en ander wetenschappelijke instellingen. Een groot deel is op papier geschreven en vaak tot grote folianten gebonden. Andere zijn op lontarbladrepen van 30 tot 40 en meer cm lengte en 3 tot 4 cm breedte te boek gesteld, waarbij de geperforeerde bladeren bladeren met behulp van twee of drie koortjes tot een boek, kropak, aan elkaar werden geregen; voor de duurzaamheid is de kropak in de regel tussen twee plankjes van gelijke afmetingen besloten.
KROPAKS.
De bladeren zijn aan beide zijden beschreven, zodanig dat men bij het omslaan het schrift steeds in de goede stand heeft.De lezer van het lontarboek legt dit op zijn schoot zitten met gekruiste benen.
Buiten wetenschappelijke instellingen echter zou men heden ten dage tevergeefs zoeken naar een Javaan, die een kropak leest: in tegenstelling tot die van Bali, zijn deze kropaks tegenwoordig uit het volksleven van Java verdwenen. Des te meer zijn ze echter van belang als waardevolle bronnen voor bestudering van gebruiken en gewoonten uit vroegere eeuwen, en van de geschiedenis en het karakter van de Javaanse letterkunde.
Voor de orientalist roepen deze oude stoffige, onooglijke kropaks talrijke beelden op uit een lang vervlogen tijd van ode luister toen Hindoe-Javaanse kunstenaarshanden het aanzien gaven aan schitterende tempelcomplexen, toen kunstzinnige en ervaren bronsgieters en goud- en zilversmeden de sierlijke modellen ontwierpen van de fraaie klokken, van bronzen offerlampen en offerschalen, van zilveren opschik en godenbeeldjes, en toen de hofdichters de regeringsdaden van hun heersers en de geschiedenis van de vorstenhuizen in bloemrijke taal te boek stelden. Hun schriftstelsel zowel als het vervaardigen van boeken uit smalle lontarbladrepen hebben de Javanen van de Hindoe's geleerd.
BATU TULIS.
(Batu Tulis bij Buitenzorg. Stenen oorkonde met uitgebeitelde voetafdrukken van koning Purnawarman. Pallawa-schrift 5e eeuw n. Chr.)
Het oudste schriftsysteem , dat op Java in gebruik is geweest, is het Pallawa-schrift afkomstig uit zuidoost Voor Indië. De stenen inscripties van koning Purnawarman, midden 5e eeuw, zijn in dit Pallawa-schift gesteld. Een paar eeuwen later, rond de 7e eeuw, ziet men op Java het Pallawan-schrift in onbruik raken en treedt daarvoor het verwante Kawi-schrift in de plaats, waaruit zich vervolgens het tegenwoordige Javaanse schrift geleidelijk heeft ontwikkeld.
KINDER WAJANG.
Behaaglijk ondergedompeld in het troebele lauwe water van een lokaal water in de plooiing van het terrein, vertoont een drietal snuivende buffels alleen de brede neusgaten en de platte voorzijde van de kop boven het water.
De blakerende stralen van de middagzon deren deze buffels niet, en zij hebben er in ieder geval minder last van dan de rest van de kleine kudde, die op het half vergeelde gras van de brede, vlakke heuveltop ligt te soezen. Trouwend het loopt al; tegen drie uur, en de ergste hitte van de dag is voorbij. De botjah angon, de jeugdige herders, zitten in de schaduw van een groepje half ontbladerede pohon-kuda (kuda-boom) en schijnen hun dommelende kudde geheel te hebben vergeten. Een paar van de typische, huifvormige kappen, welke hen moeten beschermen tegen de zon, regen en wind, waaronder iedere jongen met gemak geheel schuil gaat, staan verticaal tegenover elkaar en in het midden zit een van de grootste jongens met een stel wajang poppetjes uit grassprieten gevlochten.
Een kinderhand is gauw gevuld, maar op welk een originele wijze brengt hier het jongensbrein deze waarheid tot uitdrukking.
( Deze van grassprietjes gevlochten wajangfiguren behoren tot het aantrekkelijkste speelgoed, dat de Javaanse herdersjongens weten te knutselen.
Jammer genoeg zijn tegenwoordig als speelgoed veel meer in gebruik de uit dik papier of dun karton gesneden en met bonte kleuren beschilderede kinderwajangfiguren, welke op iedere pasar voor een kleinigheid te koop zijn.)
Deze wajangpoppen zijn op kunstige wijze gevlochten tot de bekende figuren mat hun spits en rank profiel, en in de kappen zijn enige snaren aangebracht, vervaardigd van fijnere en grovere vezels bambubast. Met dit primitieve materiaal geven de pseudo-dalang en zijn helpers een voorstelling van de held Rama, die vergezeld van Laksmana, Sugriwa en andere krijgers naar Ngalengka trekt om de geschaakte vorstin te ontzetten.
Hun weide veld zijn ze vergeten, zij makende moeilijke tocht naar Ngalengka zelf mee, ondergaan al de gevaarlijke ogenblikken van de strijd tegen demonen en monsters, en schrikken op als de verschijning van de logge gestalten der buffels hen plotseling tot de werkelijkheid terug roept: dan zijn ze in eens weer geen fiere helden, die ten strijde trekken om de vorstin te ontzetten, maar doodgewone botjah angon, die de kebo's weer naar huis moeten geleiden. Uit is alle heerlijkheid, binnen een paar seconden zijn de strooien poppetjes opgeborgen, worden de pseudo-gamelaninstrumenten weer gewone regenkappen. en is de kudde, die al wat overtijd is, op weg naar huis.
Mooie deuntjes kan hij er niet mee blazen, dat begrijpt hij wel. Toch als in het vroege ochtend uur midden in de uitgestrekte sawa's een klein, bedrijvig, kwetterend troepje eenden heen en weer scharrelt, doen de plotselinge triltonen van het rietenfluitje van de botjah angon zich in deze omgeving als een prettige verrassing horen.
Maar hoezeer de jeugdige virtuoos ook een zekere voldoening mag smaken in de gezellige afleiding, die zijn muzikale prestatie op zijn rietfluitje hem geeft, toch acht hij zich zelf een kruk in vergelijking met de bedelaar, die op de pasar zulke melancholieke, maar aardige wijsjes op zijn fluit kan blazen.
WAJANG TOPENG.
De meeste belangstelling toont de botjah angon, evenals trouwens een groot deel van de overige kampongjeugd, voor topeng babakan, de rondtrekkende, gemaskerde toneelspelers (topeng = masker), voor straatmuzikanten en musicerende bedelaars. De eersten zijn hoofdzakelijk potsenmakers, die door hun grappen en dwaze invallen, komische twisten, quasi heldendaden tegen gedrochtelijke monsters, enz., vooral de aandacht van de jeugd trekken.
Het spreekt vanzelf, dat men de vertoning van deze topeng babakan met hun glossen en boerse humor niet mag verwarren met de wajang topeng, een spel, waarin ook gemaskerde toneelspelers optreden, maar dat als uiting van toneel- en danskunst, dat met de wajang wong op één lijn moet worden gesteld. Terwijl echter het repertoire van de wajang wong grotendeels is ontleend aan de oude Hindu-epen (Mahabharata en Ramajana), is dat van de wajang topeng zuiver Javaans, van jongere datum, en hoofdzakelijk samengesteld uit de cyclus van de Pandje verhalen.
Uiteraard schikken de verenigingen van prijaji's (personen van adel) en ontwikkelde Javanen, welke deze wajang wong en wajang topeng opvoeren, niet over dezelfde middelen als de vorsten van Midden-Java.
Dit neemt echter niet weg, dat ook deze kunst op een zeer hoog peil staat en de toets van vergelijking met hetgeen de kratons bieden glansrijk kan doorstaan.
Voor het overige toneel, de onderscheiding in verschillende wajangsoorten: wajang purwd, gedog, golek, krutjil, topeng, wong, beber, en de begeleidende muziek, wordt in het kort reeds verwezen naar de beschrijvingen in Java. Eerste deel 1934.
DE GANDRUNG.
Steeds talrijker kleine groepjes voorbij wandelende mensen brengen kort voor donker een gezellige drukte op het begrinte kampongweggetje.
Allen bewegen zich in de zelfde richting en de meesten hebben zich in hun nieuwe kleren uitgedost.
Bij een feest als dat van hedenavond stelt men er prijs op, om zo netjes mogelijk te voorschijn te komen. Want de gandrungs die zullen optreden zijn van verschillende desa's afkomstig en de roep over haar danskunst belooft iets zeer bijzonders.
De ronggenggs ontbreekt het zeker niet aan belangstelling en sympathie en haar dans vertoningen zijn bij het Javaanse publiek zeer geliefd. Een rongggeng behoeft zich maar even met haar orkestje op de pasar te vertonen, om er zeker van te zijn, dat zij in korte tijd een kring belangstellende toeschouwers om zich heen heeft gevormd.
Maar voor de Usingers, de afstammelingen van de Hindoe-Javaanse bevolking van het oude Blambangan, zijn de gandrungs toch heel wat anders! Het is in dit Blambangan, dat na de val van Madjapahit in het begin van de 16e eeuw nog ongeveer 2,5 eeuw lang in het uiterste hoekje van Oost-Java de oude Hindoe-Javaanse godsdienst in ere wist te houden.
Deze 250 jaar zijn voor dit kleine, maar hardnekkig stand houdende rijkje echter een periode van voortdurende tragiek geweest. Gedurende deze gehele tijd was en bleef Blambangan het stootkussen.
Hier zag Mataram na herhaalde expedities en strooptochten tenslotte zijn pogingen om geheel Oost-Java te islamiseren en onder zijn gezag te brengen, mislukken streden achtereenvolgens de Balinese rijkjes Gelgel, Buleleng en Mengui tegen Mataran om de suprematie, deed ook Pasuruhan zijn periodieke invallen, volgde de ene strooptocht op de andere en werd de hoofdplaats herhaaldelijk door invallende overweldigers verbrand en de bevolking uitgemoord.
Zo bleef hier tegen het midden van de 18e eeuw een bijna volkomen onbevolkt gebied over, waar koloniserende Makkassaren, Buginezen en muitende Chinezen een toestand van volslagen anarchie in het leven riepen. Onder dergelijk omstandigheden zag de V.O.C. zich genoopt om in te grijpen en kwam er tenslotte na een expeditie in 1767 rust in het zwaar geteisterde gebied. Nadat de orde was hersteld, werd door middel van een stelselmatige immigratie van Midden-Javanen, Madurezen, Buginezen en Balinezen de grondslag gelegd voor een geleidelijke herbevolking. Wat er tussen al deze vreemde elementen van de oude, oorspronkelijke Blambangers overbleef, is niet veel; maar deze weinige Usingers grotendeels krachtig gebouwde mannen met sterk gestel, en vaak licht getinte vrouwen met regelmatige, dikwijls fijn besneden gelaatstrekken, hebben hun oude geestkracht geenzins verloren, en de groep neemt snel in aantal toe.
( Wajang wong toneelspeelsters.)
Zoals deze jonge meisjes, dochter van gode huize, die het in danskunst allerminst tegen beroeps danseressen hoeven af te leggen, thans nog in Blambangan dansvoorstellingen geven, geschiedt het nergens elders op Java.
getooid met een fraaie danskroon, omprong, en rijk met kralen en goudborduursel versierde kleding, doen zij, alhoewel gekleed in eenvoudig gewaad, sterk aan de Balinese sangjang, de tempeldanseresjes, denken. Ofschoon de dans van de gandrung tegenwoordig uitsluitend als uiting van vrije kunst moet worden beschouwd, heeft deze een zelfde religieuzen ondergrond gehad als die van de Balinese sangjang.
( Wajang wong toneelspeler.)
Een grote aanterkkingskracht wordt uitgeoefend door de pantuns, liedjes welke de gandrungs gedurende de vertoning ten beste geven, Van deze vierregelige versjes, waarvan de laatste twee regels meestal een weemoedig gestemde liefdesklacht inhouden, volgt hier een enkel voorbeeld:
Pisang mas di bawa lajar
Pisang mentah di dalem padi
Utang mas boleh di bajar
Utang tjinta di bawa mati.
De vertaling van de laaste twee regels luidt:
Een schuld in geld is nog te betalen
Een schuld in liefde wordt zelfs door de dood niet ingelost.
Het is niet het minst de zang en deze pantuns, welke aan de gandrungdansen, die overigens slechts door een paar trommen, gong, viool en een soort triangel worden begeleid, een verhoogde bekoring geven.
De eerste twee regels luiden:
De rijpe (goudgele) pisang ligt onder het tentdak (van de warung om te worden verkocht), de onrijpe pisang in de ongepelde rijst (ten einde rijp te worden).
De bedoeling is een vergelijking: Evenals er verschil is tussen een goudgele (mas) en een onrijpe banaan, is er ook verschil tussen schuld in goud en schuld in liefde.
Zie vervolg: JAVA. TWEEDE DEEL 1934. (DEEL 9 -SLOT.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten