zaterdag 6 september 2025

BOEDDHISME EN HINDOEÏSME OP BALI.

 

    OP JAVA BESTONDEN DE 

         GELOVEN SAMEN,

     ZO OOK HIER OP BALI, 

                IN VREDE.


BALI VERKENNEN.

PURA ULUN DANU BRATAN.

Voor dit verslag moet ik wel jaren teruggaan in de tijd dat ik Bali aan het verkennen was in de periode dat ik er, het werden er acht jaar, heb gewoond. Zo kreeg ik een lift van een paar medewerkers van een bedrijf, wat daar cherie tomaatjes teelde in kassen, naar  Bedugul waar in het Bratan Meer de Pura Ulun Danu Beratan, of Pura Bratan is gelegen.
Het Bratan Meer is een ondergelopen caldera van de Bratan vulkaan.

De tempels liggen in feite op eilandjes in het meer, maar in de tijd dat ik daar was, was de waterspiegel van het meer op onverklaarbare wijze dusdanig gezakt, dat de eilandjes droog waren komen te liggen. Ongeacht de daadwerkelijke oorzaak een vermoedelijk scheur in de aardkorst van het meer waardoor water was wegelopen, weten de Balinezen dit aan de boze geesten en demonen. 
Het was in die tijd een vrij droge periode en ook de Bratanrivier leverde zeer weinig water aan het meer.
 Het tempelcomplex was een enorme drukte met Balinezen die offers kwamen brengen, dus liet het maar zoals het was om later nog een keer terug te keren. Zo keerde in maanden later weer terug naar deze tempel en de demonen en boze geesten waren verdreven en de tempels lagen weer op eilandjes.   Dit tempelcomplex werd gebouwd in 1633 en wordt gebruikt voor offergaven en ceremonies ter ere van de Balinese water-, meer- en riviergodin Dewi Danu. het meer is de belangrijkste irrigatie bron in Midden-Bali. De 11 verdiepingen tellende pelinnggih meru in het complex is gewijd aan Shiva en zijn echtgenote Parvathi.




Al in alle rust en vrede wandelend over het tempelterrein ontdekte ik tot mijn verbazing een boeddhistische stoepa.
Het bestaan hiervan is vrij uniek en interessant gezien de ligging vlakbij de gebedshuizen van de Balinese hindoes. In deze stupa bevindt zich een Boeddhabeeld.
Deze stupa staat symbool voor de religieuze harmonie en is op het zuiden gericht. 
De stupa ligt net buiten het hindoe tempelterrein (er is geen afscheiding) en wordt door de lokale bewoners net als hun terrein goed onderhouden.

Dit was de eerste kennismaking van twee geloven zo dicht bij elkaar, welke beide de oorsprong vonden op Java.


PURA TANAH LOT.

Zo volgde ik op een zekere dag, met de auto, de zuidelijke kustweg om een bezoek te brengen aan de zeetempel Tanah Lot, gelegen op een koraalachtige rots voor de kust. Deze tempel heeft niets met het Boeddhisme te maken, maar wil ik toch even onder de aandacht brengen. In de tijd dat ik deze reis ondernam was de weg daar naar toe  een slecht onderhouden landweg, waren er nog geen winkeltjes of eetgelegenheden en amper toeristen. Op dat moment was het eb in de Indische Oceaan.

De geschiedenis  van deze zeetempel dateert uit de 16e eeuw, toen de priester Dang Hyang Nirartha de tempel stichtte die gewijd is aan de zeegod Dewa Baruna. De tempel staande op een rots is een van de zeven zeetempels aan de zuidkust ban Bali. Ze vormt een spirutuele beschermingsketen rond het eiland.
De zee geeft en de zee neemt, en zo ook de rots waarop de tempel staat gebouwd. Door zware erosie door de blootstelling aan de golven vanuit de Indische Oceaan werd de rots zwaar geërodeerd. In de jaren 80 werden er rotssteunen geplaatst om de tempel te ondersteunen en werd rond de rots zogeheten viervoeters geplaatst om de kracht van de golven te breken, welke op de afbeelding duidelijk te zien zijn. Zo werd deze plaats van aanbidding voor de Balinese Hindoes veiliggesteld.





In de rots van het eiland bevindt zich een zoetwater bron, ondanks dat het gehele eilandje omringt is door zoutwater.
Ook dit is voor de Balinees weer een heilige bron, waaraan natuurlijk ook weer offers worden gebracht.




In de rotsen aan de vasteland zijde zijn openingen waarin zeeslangen leven, ook hier is een priester aanwezig die je tegen betaling de slang uit zijn hol haalt en als je dan de kop van de slang aait zou dat geluk in het leven moeten brengen.

 Tegenwoordig is door het stijgen van de zeespiegel het eilandje alleen nog bij laagwater te bereiken via een landtong. De tempel is niet te bezichtigen en is alleen op voor Balinese ceremonies.

Waar tegenwoordig de toeristen voorkomen, nadat ze eindelijk hun weg gevonden hebben langs de nodige stalletjes met toeristische rommel en eetgelegenheden is om van zonsondergang te genieten. Het zou niet mijn laatste bezoek zijn aan deze zeetempel.



Ik verlaat de zuidelijke kustweg om nu noordwaarts te rijden naar Singaraja Gillimanuk door een prachtig berggebied met de rijstvelden op de berghellingen van Papuan in het regentschap Tabanan.



Het mooie is, dat men op Bali twee tot drie rijstoogsten in het jaar kent. Zo heb je de kans  om de sawa's in verschillende stadia te zien. Een beeld waarvan ik niet genoeg kon krijgen.
Of het zo moest zijn, een klein bord maakte melding van de Boeddhistische klooster, en dat wekte mijn belangstelling. Volgde de weg en kon vlak bij het klooster de auto parkeren en wandelde naar de ingang, waar in door twee jonge vrouwen werd ontvangen. Wat ik kwam doen bij het klooster en ik vertelde hen dat het gewoon belangstelling was, onder het genot van een flesje koud water, wat ze aanboden.

DHARMA GIRI VIHARA.

Het is het jaar 1994, en alleen het klooster was in gebruik als gebedshuis voor boeddhisten van de Dharma Giri Vihara stichting. Het geheel lag op een stuk landbouw gebied, dat werd gebruikt voor de teelt van chilipepers.
Het geheel zou met de jaren uitgroeien tot een groot tempel complex. Nu was er slechts een klein gebedshuis en een winkeltje waar Boeddha artikelen te koop waren. Het zou jaren duren eer ik er weer een bezoek zou afleggen en dit zo schone religieuze geheel zou aanschouwen.



Eenmaal binnen kwam ik in oog te staan met een gouden (vergulde) liggen boeddha en twee andere beelden. Ervoor stond een tafel met diverse relikwieën den wierook. Het klooster was omringt door een goed onderhouden tuin, maar niet veer daarvan was men druk bezig met een nieuw project, wat enige jaren van werken in beslag zou nemen. Het was dan ook in 2015, dat ik weer eens terug keerde naar deze plaats, die enorm was uitgebreid en een drukke toeristische attractie  was geworden vanwege de enorme liggende  boeddha.

In 2007 werd een monumentale zuil genaamd Raja Ashoka  opgericht, met de boodschap van diversiteit verankerd in de vorm van een inscriptie.
Ashoka de Grote was de heerser van het Mauryarijk van 268 tot 232 v.Chr. Na een bloedige en gewelddadige  overwinning in de oorlog om Kalinga kreeg hij spijt van het leed dat hij met deze oorlog anderen had aangedaan en bekeerde zich tot het boeddhisme.
De stichting had het klooster opnieuw ontwikkeld door de braak liggende grond eromheen te gebruiken, die destijds nog als tuin fungeerde.
In 2010 werd begonnen aan het geheel opnieuw inrichten van het terrein, eerst met een gebouw met meerdere verdiepingen, wat dienst moest doen als kantoor en daarna met het geheel opnieuw inrichten van het terrein en de bouw van de slapende boeddha.


 Aan de ingang was in alle jaren niets bijzonders veranderd, maar het gehele terrein was intussen opgebouwd uit drie niveaus. Een lange trap geflankeerd door twee drakenmonsters leidt naar een gespleten poort. 


Op deze niveaus bevindt zich onder andere een kleine copy van de Borobudur met kleine stupa's; een gebouw dat als gebedsruimte dienst doet meet een liggende vergulde boeddha en een tuin voor boeddhistische beelden met offerplaatsen.


Maar het meest indrukwekkende is het helderwitte beeld van de liggende Boeddha, met een lengte van 15 meter en een hoogte van 3 meter, met een geweldig uitzicht over het landschap en op de vulkanische bergtoppen. Ambachtslieden uit Klungkung besteden veel vakkennis aan het creëren van dit kunstwerk.
De toegang tot de tempel is gratis, maar een donatie is zeer welkom. Er is voor het betreden van het terrein wel een kleding voorschrift; schouder en benen dienen bedekt te zijn, hiervoor zijn sarongs beschikbaar. De heilige gebieden dient men blootvoets te betreden. De sfeer in het klooster is erg koel en vredig, en is zeer geschikt om te mediteren of om de geest te verhelderen. 



zaterdag 30 augustus 2025

BALI. 1934. (DEEL 11 - SLOT)

 

BALI IN DE KOLONIALE PERIODE

GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.

                                    DEEL 11 - SLOT.


BALI.....


                        VII. VOLKSKUNST. (VERVOLG)

GAMELANG-ANGKLUNG, G. GAMBUH, G.DJOGED.

Naast deze twee belangrijkste gamelan soorten zijn ook nog verschillende andere in gebruik, welke samenstelling min of meer van de eerder genoemde afwijkt, en welke aan het doel, waarvoor de orkestjes moeten dienen, zijn aangepast.
Zachter en weker van klank dan de gamelan-gong is de gamelan- 
angklung, waarin de gender nog meer op de voorgrond treedt dan bij de twee eerst genoemde.
Zij bestaat uit zes tot 10 genders, twee trommen (kendang), één gong (kempur), twee rejong en een anklung-achtig instrument met buisvormige bambu toetsen, grantang genaamd. De toetsen doen enigszins denken aan die van de tjalung van Java.

Bij de vertoningen van wayang-wong, wayang-parwa en wayang-kulit wordt de gender-wayang gespeeld, welke uit een viertal genders bestaat. 
Moeten er echter stukken worden opgevoerd uit het Ramajana repertoire dan wordt de gender-wayang aangevuld met de gamelan-gambuk, samengesteld uit een vioaal (rebab) een grote fluit (suling), twee kleine trommen (gupek) een liggende bonang-ketel (kadjar), een stel bekkens (rintjik) en twee gumanaks.
Dit laatste ouderwetse instrumentjes zijn van brons, langwerpig en gutsvomig gebogen en worden tegen elkaar aan geslagen.

                                                                                                          ( Gumanak.)

Zij dienen hoofdzakelijk voor het ritme, en het geluid wordt niet oneigenaardig vergeleken met het onafgebroken gesjirp van cicaden, krekels en sprinkhanen.
Tot de wayang orkestjes behoren ook de gamelan-suling en de gamelan gammelan-ardja, welke laatste slechts weinig afwijkt van de gamelan-gambuh.
Er wordt echter melding gemaakt  over de ouderwetse citer, die tot de instrumenten van dit orkestje behoort, namelijk de guntang.

(Guntang.)

Deze guntang is een primitieve bambu citer. Halverwege de enige snaar van dit instrument is een trillend bruggetje bevestigd (pelajah) en onder de pelajah is de bambu wand doorboord. De trillende pelahahkan dus de lucht in de koker heftiger in beweging brengen dan de snaar alleen dat zou doen, en versterkt daardoor de klank. Tenslotte moet nog de gamelan-djoged worden genoemd, die geheel uit bambu instrumenten is samengesteld, zelfs de genders zijn de boven de bambu klankbuizen opgehangen toetsen van bambu latjes vervaardigd. Deze orkestjesdienenter begeleiding van de dans van de djogeds (publieke danseressen).

De gamelan-gambang waarvan de instrumenten eveneens uit bambu toetsen zijn voorzien, worden voornamelijk bij lijkverbrandingen gebruikt. Het is zeker geen toeval, dat het harde geklepper van deze instrumenten ook in de oren van de westerling zich zeer merkwaardig aanpast aan de half-feestelijke, half-macabre plechtigheid van de lijkverbrandingen.

In het vooraf gaande werd hier en daar een greep gedaan uit het vele mooie dat toneel, muziek en dans op Bali bieden.
Een beschrijving als deze dwingt om nu eens toneel, dan weer muziek afzonderlijk te behandelen; en dat is jammer. Want hierdoor worden toch eigenlijk onverbrekelijk met elkaar vergroeide kunstuitingen onderling gescheiden.
Daarom kan het hier gebodene slechts een zeer geringe indruk geven  van de bekoring, uitgaand van een Balinees feest in de eigen sfeer en omgeving. Want daar alleen laat zich dat betoverende spel van toneel en muziek naar juiste  waarde beseffen: als een openluchtspel, waarvan de natuurlijke omgeving, de fantastische tempelmuren in het flakkerende toortslicht, de zich in de nachtelijke hemel verliezende kruinen van de statige waringins, door geen enkel aangelegd openluchttoneel te evenaren zijn; en als een levend sprookje, waarin de gehele actie van de paars-gouden en groen-gouden figuren en figuurtjes wegdeinst in een ritmisch en stijlvol bewegen.

In deze omgeving openbaart zich dat hier geen kunst wordt gegeven, voortgesproten uit de geniale gedachte van één enkeling, maar onvergetelijke tonelen van een spontane, zuivere volkskunst, waarbij muzikanten, acteurs, dansers en danseressen wil en streven gericht zijn op één doel, allen bezield te zijn door één gedachte, en allen hun klassieke gestileerde kunst op één dezelfde wijze aanvoelen en tot uiting brengen.
Is het te verwonderen dat de Balinees dit spel, een van de voornaamste kunstuitingen, waar in de Balinese volksziel zich onbelemmerd kan uiten, die bijna aan een devote verering doet denken.




BEELDHOUWKUNST.


Uit tal van overblijfselen van tempels, bijzettingsplaatsen, beelden en opgravingen blijkt dat, evenals toneel en muziek, de beeldhouwkunst reeds eeuwen geleden op Bali werd beoefend.
Het is wel zeer jammer, dat de gevonden bouwfragmenten en stenen beelden vrijwel algemeen vervaardigd  zijn van een zachte steensoort, welke snel verweert en dan aan de oppervlakte verpulvert.
De details van de bewerking zijn hierdoor in veel gevallen al spoedig verloren gegaan, en het is geen uitzondering dat zelfs de hoofdvormen nog maar vaag te onderscheiden zijn. Gelukkig zijn er nog overblijfselen, die alhoewel reeds enige eeuwen oud nog een juiste indruk kunnen geven van de hoogte, waarop de Balinese beeldhouwkunst reeds honderden jaren geleden bestond.

Zo bijvoorbeeld de fraaie spuiters uit de Goa Gadjah of de zogeheten "Olifants Grot". Boven de ingang van deze oude kluizenaarsgrot, daterende uit de elfde eeuw, is in de rots een demonisch figuur met grote rollendeogen uitgehouwen, die met zijn handen als het ware het gesteente splijt. De spuiterbeelden die vermoedelijk voor de grot hebben gestaan om het heilige water af te voeren, staan nu in een bassin, en zijn vermoedelijk in het begin van de 11e eeuw  vervaardigd.


Mooi bewaard gebleven is ook het fraaie viervoudige trimurti-beeld in de desa Pejang, dat ongeveer uit de 13e of 14e eeuw dateert.
Alhoewel de tegenwoordige Balinees in het beeld een Brahma voorstelling ziet dragen de figuren kenmerken van Shiva, Wisnu en Brahma, en zal de oorspronkelijke bedoeling wel zijn geweest een voorstelling te geven vaneen naar de vier windstreken gerichte Trimurti, de Hindoeistische goddelijke Drieëenheid.


Over de betekenis van het gedetailleerd vat van Pejeng, of de maan van Pejeng werd reeds eerder vermeld. Van talrijke oude beelden, welke op Bali zijn aangetroffen, kunnen uit de aard der zaak slechts enkele weinige voorbeelden worden genoemd. Merkwaardigerwijze is zeer rijk aan dergelijke vondsten een smalle strook land tussen de beide riviertjes Pakerisan en Petanu, van Manukaya in het noorden af over Tirta Empul, Tampaksiring, Sawah Gunung, Pejeng, Goa Gadjah en Bedulu naar de kust.

DE LEGENDE VAN MAJA DENAWA.

In de hierboven genoemde strook grond heeft zich volgens de mythe ook een grote strijd afgespeeld van Mahadewa, Indra en hun goddelijke scharen tegen de demonenvorst Maya Denawa van Bedulu, die de Hindoe-godsdienst trachtte uit te roeien.
Slechts ten koste van de grote inspanning gelukte het aan de goden, om de puri van Bedulu te veroveren en Maya Denawa te verjagen. Toch weet de laatste zich op zijn vlucht nog enige tijd te redden door het aannemen van verschillende gedaanten, zoals van een nangka-vrucht, hemelnyphen, een kokosblad, een haan, een grote steen, e.d. Aan al deze gedaanteverwisselingen zouden verschillende plaatsen in het gebied tussen Petanu en Pakesiran hun naam te danken hebben, o.a. Manukaja (van manuk = haan).


Een poging van Maya Denawa om de volgelingen met betoverd vergiftigd water de doden, had aanvankelijk succes; maar toen deden de goden een heilig water ontstaan, Tirta Empul, waarmee de doden werden besprenkeld en tot leven terug geroepen.




De laatste gedaanteverwisseling van Maya Denawa, namelijk zijn metamorfose in een grote riviersteen, betekende voor hem echter het einde. 
Want toen al de aanvoerders van het godenleger hun pijlen op deze steen afschoten, werd hij doorboord en kwam Maya Denawa bloed te voorschijn. Het water, dat hieruit ontstond, is de Petanu en werd door de goden voor een tijdvak van 1700 jaar vervloekt.

Ook tegenwoordig is deze legende nog algemeen bekend en tot voor enige jaren zorgde men er wel voor, olm van de Tukad Petanu geen water te gebruiken, zelfs niet voor bevloeiingswater voor de sawa's. Eerst enige jaren is de vloek plechtig opgeheven en alhoewel aan de genoemde jaartallen weinig waarde kan worden gehecht, versterkt de mythe toch de geschiedkundige gegevens, welke wijzen op de belangrijke betekenis, welk dit gebied in de oudste Hindoe-Balinese periode moet hebben gehad.


                     ( Van links naarrechts: Gender, Gamelan-instrument; Prada doek; Gouden danskroon.)

KLASSIEK BALI.


Op dit klassiek strookje grond zijn belangrijke overblijfselen gevonden, welke uit alle antieke perioden van de Balinese geschiedenis afkomstig zijn: De oude, beroemde, heilige bronzen keteltrom van Pejang, de zo geheten maan van Bali, welke zeer waarschijnlijk al uit de vóór Hindoe-tijd moet dateren; de miniatuur klei-stupa's en klei-tabletten met ingestempelde Buddhistische geloofsbelijdenis uit de 8ste eeuw; de stichtingsoorkonde van Tirta Empul uit de 10e eeuw en de daarop gevolgde talrijke oorkonden uit de volgende eeuwen; de in het gesteente uitgehouwen tjandi's van Gunung Kawi bij Tampak Siring uit de 11e eeuw, de Goa Gadjah met zijn fraaie spuiterbeelden eveneens uit de 11e eeuw en tenslotte talrijke beelden uit de 10e tot de 15e eeuw, welke zijn aangetroffen in de gehele strook van Manukaya tot het uiterste zuiden toe.



Het is hier de plaats, om de aandacht te vestigen op de Pura Sukawana, gelegen op de Gunung Panulisan van het Batur-complex.
Want bij deze pura bevindt zich een verzameling beelden, welke merkwaardigerwijze bij alle perioden van het tijdvak 10e tot en met 14e eeuw moet worden ingedeeld. Alleszins begrijpelijk is het dan ook, dat men in deze pura is gaan zien een heiligdom behorende bij het ten zuiden daarvan gelegen rijkscentrum tussen Pakerisan en Petanu met Bedulu-Pejeng als hoofdplaats. 

Eerder werd reeds opgemerkt, dat zeer waarschijnlijk eerst inde 14e eeuw het meer oostelijk gelegen rijk van Gelgel, met de pura Besakih als staats- tevens bergheiligdom, zich begon te ontwikkelen en in de loop van de 14e en 15e eeuw zelfs  de suprematie over Bali verkreeg. Maar de bakermat van de Balinese beeldhouwkunst ligt in het klassieke Bedulu-gebied. Evenals het oude Java uit de Hindoe-tijd heeft ook het oude Bali tal van vorstelijke bijzettingsbeelden in godengestalten, waar de as van de overleden heerser of van zijn gemalin of gemalinnen in een urn werden bijgezet.

Dat in het Mohammedaanse Java deze beelden in de regel niet meer beschouwd worden als voorstellingen van bepaalde Hindoe goden is verklaarbaar en ook niet anders te verwachten. Maar dat dit ook bij de tegenwoordige Balinees het geval is, is wel zeer merkwaardig. Wel zijn deze "artja" heilig, maar slechts als oude eerbiedwaardige krachtige fetisjen, waar een zekere energie uitstraalt, welke een gunstige invloed heeft op de omgeving en waaraan dus moet worden geofferd om deze kracht in stand te houden. En zo kan men hier hetzelfde gebruik waarnemen als op het Mohammedaanse Java, waar ook om de zelfde reden en op de zelfde wijze aan dergelijke oude Hindoe-beelden wordt geofferd: wat bloemen en kopergeld op een pisangblad met een weinig  wierook.
In de offernissen en de zo geheten godenhuisjes, waar de Balinees zijn goden aanroept en hun offers aanbiedt, worden deze beelden dan ook zo goed als niet aangetroffen. Intussen blijft de Balinees zijn togogs, beelden van goden, demonen en wayang heden vervaardigen met dezelfde zorg, met hetzelfde kunstgevoel en met dezelfde liefde voor zijn werkstuk als eertijds. Demonenbeelden dienen echter hoofdzakelijk ter beveiliging van tempels en erven, en de andere beelden slechts voor versiering, als krisstandaards, (links) enz.



( Van links naar rechts: Houtenbeeld van de god Kama, van de liefde; Stenen beeld Raksasa; Houten beeld, Rati godin van de liefde.) 

DE PANTYA-GINA, VIJF AMBACHTEN.

Eerder werd reeds de stand van de Pande's opgemerkt, welk een ruime plaats de zorg voor de beoefening van de volkskunst bij de Balinezen inneemt, en de aandacht gevestigd op de lontar tantu-pagekaren, welke de wordingsgeschiedenis van de Pantya-gina, de vijf groepen van ambachten beschrijft, te weten: 
 
1. De ijzer en wapensmeden (Pande of Pande-wesi)
2. De koperbewerkers  (Pande  Singen).
3. De goud- en zilversmeden (Kamasan).
4. Houtbewerkers en huizenbouwers, waarbij ook de beeldhouwers (Undagi).
5. De tekenaars-schilders (Sangging).

Niet ten onrechte wordt wel de opmerking gemaakt, dat het verenigingsleven van deze ambachtsgroepen in velerlei opzicht aan dat  van het voormalige westerse gildewezen doet denken.
Evenals de westerse gilden de ambachten tot grote bloei wisten te brengen, heeft ook het verenigingslaven op Bali een gunstige invloed op de ontwikkeling van het ambacht uitgeoefend.

Gelijk op Java staat ook op Bali van alle ambachtslieden de Pande, de wapensmid, het hoogt in aanzien. Wanneer op Java de empu-pande een nieuwe kris of een ander wapen onderhanden neemt, roept hij zijn schutspatroon aan, brengt een paar kleine offers en brandt wierook voor zijn gereedschap en zijn materiaal. Ook de inzet voor de Pande's op Bali hebben gelijksoortige voorschriften. Na het pletten van het metaal wordt met een gouden naald de heilige syllabe (ung) op het ijzer, de letter ang op het staal en de letter mang op het pamor ingekrast. Pamor is het nikkelijzer afkomstig van een meteoriet waaruit men aanvankelijk op Java de pamor-krissen vervaardigde. Het is duidelijk, dat hier slechts sprake kan zijn van een magische handeling, want gedurende het smeden gaan de ingekraste letters uiteraard weer verloren. Intussen is dit slechts het begin van een magisch ritueel, want voor wapens, aan welke men een bijzondere kracht wil verlenen, bestaan nog tal van andere inscripties, waaronder ook demonische en goddelijke figuren, voorstellen de Sang Hjang radja Pengala, Kala Dedana, Empu Sakena en anderen.

( Van links naar rechts: Kalligrafie Javaans schrift "Hyang"; Sang Hyang Widhi Wasa als oppergod in het Balinees geloof.)

Hyang is een representatie van het opperste wezen in de oude Javaanse en Balinese mythologie. De spirituele entiteit kan als goddelijk of voorouderlijk worden beschouwd. De verering voor deze spirituele entiteit is terug te vinden in volksgodsdiensten van Java en Bali. Hyang wordt vaak beschreven als een heilige en stralende persoonlijke vorm en vaak vermeld in een mannelijke vorm.
Na het klaar zetten van de offeranden, wordt de magische figuur ingegrift of met kurkuma en arsenicum ingetekend; enkele  van deze inscripties moeten gedurende het smeden zeven keer opnieuw worden ingegrift, bij andere zegt de Pande een gebed op: "mag Sang Hjang Kala Sedana en Empu Sakena alle boosdoeners, die zich tegenover mij stellen, de handen binden, opdat zij zich niet bewegen kunnen, en grote angst over hen komt"!! En wanneer het wapen tenslotte gepolijst is, gepoest en geslepen is, dan moet het nog gewijd worden in de tempel, liefst op een dag, dat daar juist het Odalan-feest wordt gehouden; en ook hierbij is weer allerlei ritueel nodig, moet de priester de wijding leiden en worden wederom offers gereed gezet.

Ook het vervaardigen van de artje-dewa en de papendeman door de goudsmeden, de Pande-mas, geschiedt steeds met het nodige ritueel, het prevelen van gebeden en het gereed zetten van offeranden. Deze artje-dewa (of pertyima) zijn kleine beeldjes van goud, of wel van hout met bladgoud belegd, welke bij het Odalan-feest in de optocht worden meegedragen.


                                                                      ( Odalan-feest.)

De papandeman zijn kleine voorwerpen: een zilveren schilpadje, een kleine garnaal en een kleine slang naga) van goud en een kreeft van koper, welke bij de bouw onder de tempels, meru's en godenhuisjes worden ingegraven. Hoewel daar alles eenvoudiger toegaat, geldt voor de andere groepen van ambachtslieden hetzelfde, wat voor de wapensmeden is gezegd. Ook zij hebben hun verenigingen, hun presasti's en waar mogelijk heeft men een familie-tempel, waar aan de schutspatroon offers worden gebracht en wierook gebrand.

Nu mag al dit magische ritueel, dat vooral de wapensmid met zoveel minutieuze zorg uitvoert, een indruk maken van grote naïviteit, in ieder geval blijkt er toch ook uit, hoe Pande zijn arbeid als een zaak van groot gewicht beschouwt en met welk een toewijding hij zijn taak verricht. Daarom is het ook niet te verwonderen, dat deze zorg en dit geduld bij de arbeid in staat zijn, om in ruime mate te vergoeden hetgeen de Balinese handwerksman mist door de buitengewone primitiviteit van zijn gereedschappen en zijn hulpmiddelen.
Men ziet het bescheiden afdakje waaronder de wapensmid of kopergieter of goudsmid aan het werk zijn, het primitieve smidsvuurtje, het kinderachtige aambeeldje, de uit een paar bambu latjes en blokjes ijzer samengestelde hamer, de rammelende nijptang, en dan daar naast het mooie , stijlvolle kunstige product dat hier wordt geschapen.

Het zelfde geldt voor de schilders en de tekenaars, die op kunstige wijze de natuur, dieren en mensen van het eiland weten vast te leggen met hun penseelstreken. De een zoekt het in de oud Balinese stijl en de ander in meer modernere afbeeldingen.

Waar elders in de Archipel vindt men krissen, welke glanzend koolzwart gepolijst lemmet zo fraai afsteekt tegen het matte zilverglans van de sierlijke tekening van het pamor-nikkel? 
Waar elders kan het gouden drijf-ciseleerwerk vergeleken worden met dat van de fraaie gouden krisgevesten van Bali?
Waar elders vindt men een rijk gouden ornament, als dat van een Balinese danskroon?  Waar elders tenslotte kunnen in Indië beeldhouwwerk en houtsnijwerk, waar kan het prada werk (verguldsel op weefsels of op hout) vergeleken worden met hetgeen overal op Bali in rijke overvloed wordt aangetroffen aan kunstzinnige bewerking van steen en hout, aan mooie prada-weefsels en rijk vergulde gamelan instrumenten?

Over het zo bij uitstek vrouwelijke handwerk, de weef- en ikatkunst, het vlechten van manden, het aanplanten van de jonge rijstplantjes en het maken van aardewerk is in dir verslag vaak maar kort stil gestaan.
Alleen de kleine Balinese desa Tenganan het enige in de gehele Archipel, waar de vrouwen de kunst verstaan van het vervaardigen van de zo geheten dubbel-geikatte weefsel kwam ter sprake. Een feit is zeker dat ook de vrouwen van Bali, ondanks dat ze niet verenigd zijn in een Pande, een grote invloed hebben met hun ambachten op het eiland.


EPILOOG.

Toen in 1596, gedurende de beroemde tocht van Cornelis de Houtman, de Nederlanders voor het eerst in aanraking kwamen met Javanen en Balinezen, wad hetgeen men over de kunstuitingen van de volken van de Archipel wist te vertellen allesbehalve vleiend. Ook later nog, zeer lange tijd daarna zelfs, bleven waarderende oordeelvellingen zowel over kunst als over de volksaard en karakter tot de uitzondering behoren. het heeft eeuwen geduurd, voordat men langzamerhand begon te beseffen, dat ook hier het oude Nederlandse spreekwoord van toepassing is, dat "onbekend maakt onbemind".
Mag onder de vele publicaties, welke in de loop der jaren over Bali en zijn bevolking zijn verschenen, dit Bali-album een bescheiden bijdrage vormen tot bevordering van de algemene kennis over dit zo mooie eiland met zijn sympathieke en kunstzinnige bevolking en haar cultuur.


                                                                               SLOT.


vrijdag 29 augustus 2025

BALI. 1934. (DEEL 10)

 

BALI IN DE KOLONIALE PERIODE

GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.

                                         DEEL 10.


BALI.....


                                    VII. VOLKSKUNST.

DE LEGENDE VAN CALON ARANG.

Reeds al bij het noemen van de naam van deze demonische schrikwekkende vrouwenfiguur brengt bij iedere Balinees onwillekeurig een gevoel van afkeer en huivering teweeg.
En het lijkt wel of de Balinese volksziel in de legende, waarvan Calon Arang het middelpunt vormt, alle ellende en jammer heeft willen tekenen, die bij een geweldige epidemie het heerlijke eiland zou kunnen teisteren.

In Girah, zo luidt het verhaal, woonde eens een weduwe, Calong Arang genaamd, met een beeldschone dochter, Ratna Manggali. Het gemoed van menig jongeman geraakte in verwarring, wanneer hij eenmaal zijn ogen op de lieftallige verschijning van Ratna Manggali, had laten vallen.
Maar wanneer de aanbidder dan vernam, dat de moeder van zijn uitverkorene aan zwarte kunst  deed, bekromp hem het gevoel van vrees en trok hij zich in de regel na korte tijd terug.
Maar toen uiteindelijk bleek, dat Ratna, niettegenstaande haar deugdzaamheid en grote lieftalligheid, toch ongehuwd bleef, kwam er een gevoel van grote bitterheid in het hart van Calon Arang, en besloot zij zich te wreken op de mensheid, dat de goede hoedanigheden van haar dochter zo miskende.
Als de mensen dan met alle geweld wilden, dat zij zich met de zwarte kunst ophield, goed, dan zou zij de mensheid een tonen, wat daarvan inderdaad de gevolgen konden zijn. En zo maakte zij in de nacht haar opwachting in de dodentempel, de pura-dalem, bij de godin Durga, en smeekte haar demonische macht te verlenen om, gelijk de godin zelf, de mensen ziek te maken en te vernietigen.

Durga willigde haar verzoek in, waarna Calon Arang in het middernachtelijk uur op een viersprong van het dorp met haar vrouwelijke volgelingen een heksendans uitvoerde onder begeleiding van bekken en gongmuziek.
Reeds de volgende dag brak er in het land een hevige epidemie uit, en overal, waar volgelingen van Calog Arang verschenen, werden de mensen plotseling en op geheimzinnige wijze ziek.
In de woningen, op de erven, op de pasars en op de openbare wegen, allerwege talrijke gevallen van personen, die plotseling neervielen, en na korte tijd de geest gaven.
Landschappen met een welvarende en gelukkige bevolking, welke door Calo Arang tot veld van haar actie werden uitgekozen, waren in korte tijd ontvolkt. Zij die gespaard bleven werden door panische schrik bevangen en ontvluchten de streek, en na korte tijd was er van de welvarende dorpen niets anders over dan verlaten kampongs en verdorde gewassen, terwijl ook van de vluchtelingen vele nog langs de weg in elkaar zakten en stierven.


                                             ( Vorst Erlangga zitten op de Garuda.)

De vorst Erlangga, die zijn soldaten er op uit stuurde om de gevaarlijke toverheks te doden, zag slechts enkele van de uitgezondenen terugkeren. Zij, die Calon Arang wilden aangrijpen, waren op het zelfde ogenblik verlamd, anderen, die op een afstand stonden, werden gedood door de vlammen uit haar mond en uit haar ogen schoten, en de enkelen die gespaard bleven, sloegen op de vlucht.
Aangemoedigd door dit succes besloten Calon Arang en haar volgelingen metnog grottere kracht op te treden, en zij verdeelden voor dit doel de verschillende hemelstreken onder elkaar: Lende zou het zuiden krijgen, Larung het noorden, Gujang het oosten en Gandi het westen. Calo Arang zelf met haar getrouwen Woksirca en Mahisa-wadana zouden het centrum met het zenith nemen.
Intussen had koning Erlangga een vergadering belegd met zijn talrijke raadslieden, Siwaïtische en Boeddhistische priesters, geleerden en bestuurders; en op deze vergaring werd de vorst aangeraden om de hulp in te roepen van de kluizenaar van Lemahtulis, Sri Baradah. Alleen deze heilige man, die langdurig ernstig de ascese had beoefend, achttemen in staat om Calon Arang te bedwingen.

Baraha verklaarde zich bereid zijn krachten te beproeven; hij wist te bewerken, dat zijn leerling Bahula met Ratna Manggali in het huwelijk trad. Na zijn huwelijk echter merkte de laatste al spoedig , dat Calon Arang in de nacht regelmatig bezoeken aan de begraafplaats bracht en de dodentempel.  Dit was voor hem een aanleiding om de toverboeken van zijn schoonmoeder aan zijn leermeester Sri Baradah ter hand te stellen en hem bovendien op de hoogte te brengen van haar nachtelijke bezoeken aan de dodentempel. Toen was het ogenblik van de verlossing nabij.
Baradah riep Calon Arang ter verantwoording en toen deze laatste als antwoord de kracht van haar vlammen op de kluizenaar  beproefde, bleken deze volkomen onmachtig om iets tegen hem uit te richten.
Omgekeerd echter wist Baradah eerst de volgelingen van Calon Arang te bekeren en vervolgens Calon Arang door zijn blik te doden. Dank zij de wonderdadige kracht van de kluizenaar was de rust in hetland spoedig hersteld; de bevolking keerde weer, de markten herleefden en de pas overleden doden werden door Baradah in het leven terug geroepen, kortom land en volk herstelden zich en de welvaart keerde terug.

HET VERHAAL ACHTER DEZE LEGENDE.

Dat de legende als het Calon Arang verhaal in verband wordt gebracht mat de naam van een bekend vorst, die 900 jaar geleden regeerde is iets, dat meer voorkomt; maar het verhaal, zoals de op de lontarbladen te boek gestelde legende het geeft, vindt in de Balinese volksmond nog een curieuse aanvulling.
Calon Arang, de boze weduwe (Rangda) van Girah, zou volgensd die opvatting niemand anders zijn dan de moeder van Erlangga, de Javaanse prinses Mahendrdatta. Toen de Balinese "prins gemaal" Udajana stierf, beschuldigde zijn zoon Erlangga de koningin-weduwe van moord op haar gemaal door betovering, en werd zij naar het bos verbannen. Uit wraak zou zij toen werkelijk de zwarte kunst zijn gaan beoefenen met de bedoeling om Erlangga's rijk te verwoesten. In hoeverre er geschiedkundige waarheid in dit volksverhaal ligt opgesloten, is niet na te gaan. Merkwaardig is het intussen, dat een van de mooiste Hindoe-Balinese stenen beelden, aangetroffen bij Kutri en beschouwd als een bijzettingsbeeld van Erlangga's moeder, een uitbeelding van Durga voorstelt, de godin die, zoals reeds werd opgemerkt, op Bali het middelpunt vormt van de begraafplaatsen en de heksencultus.

HET CALON-ARANG TONEEL.

Wij verlaten nu de rampspoedige periode van de verschrikking uit Calo Arang's tijd en keren terug naar het hedendaagse Bali met zijn gelukkige bevolking, welke zich door haar goden en tempels, haar offers en priesters beveiligd weet tegen al te zware rampen en ongelukken.
Van het tempelterrein klinkt zacht het klingelende gamelanspel ons tegemoet. Het is reeds donker, maar in het rossige schijnsel in de rook welke hier achter de tempelmuren opstijgt, het gaan en komen van bezoekers in feestkleding, mannen, vrouwen en kinderen, het stemgezoem van een slenterende menigte voor het tempelterrein, alles wijst er op, dat er iets bijzonders aan de hand is.



En inderdaad blijkt er in de tempelhof een toneelvoorstelling in volle gang, een exotisch openluchtspel in een sfeer, welke zich zo volkomen aan de vertoning aansluit, dat iedere andere omgeving aan de schoonheid van dit fantastische spel slechts schade zou doen. 
 


De Rangda, de boze weduwe wordt vertoond. Zeker het is slechts een spel, maar met welk een spanning volgt een belangstellend publiek met beweeglijke trekken en met verschrikte ogen de demonische vertoning van de hierboven beschreven geschiedenis.

Hoe werkt hier alles mee om de toeschouwer van het eerste ogenblik af te boeien en voortdurend in spanning te houden! Welk een fantastisch figuur, deze Rangda zelf, met haar in groten stijl uitgesneden demonenmasker, met rollende ogen en slagtanden, en haar  lange lange met vuurrode vlammen versierde tong. Hoe dreigend klinken de krachtige gamelan-melodieën als in het spookachtige schijnsel van de fakkelverlichting van het tempelterrein het monsterachtige wezen nu naar deze, dan naar de andere kant uitschiet, en haar zwaaiende tong duidelijk de illusie schept van een vuurspuwend monster. Al zijn de aanvallen van dood en verderf om zich heen verspreidende calon Arang krachtig en plotseling. soms zelfs ruw en geagiteerd, toch treft het ritme, dat het gehele spel beheerst.

Want dat, wat in dit spel vooral tot de toeschouwer spreekt, is de volmaakte bewegingskunst, welke daarbij tot uiting komt. Standen en bewegingen zijn alle even stijlvol, streng van opvatting, onberispelijk en beheerst van uitvoering.
Vrouwen en kinderen, die in deemoedige houding om medelijden smeken, vluchtelingen die uitgeput neerzijgen, soldaten, die vruchteloze aanvallen op de verschrikkelijke demonische gestalte en haar volgelingen ondernemen en sneuvelen, bij allen is iedere beweging vol uitdrukking. Buitengewoon bekoorlijk is het smekende gebaar van de vrouwen en meisjes, de soepele beweging van handen en vingers, het gebaar van lijdende berusting bij het neerzijgen voor de brute overmacht.

En op wonderlijke schone wijze vloeien de cadans en de melodie van het in deze tropische maannacht zo melodieus door de avondlucht klokkende gamelanspel samen met dit stijlvolle evenwichtige bewegingsspel, fantastisch verlicht door de onrustig flakkerende vlammen van toortsen en houtvuren.

BARONG.


Bijna nog fantastischer dan de Rangga vertoning is die van de barong, een bijzonder achtig monster met een afschrikwekkende kop, grote dreigende ogen, slagtanden, en een lichaam geheel met lange haren bedekt. Twee mannen zijn nodig om dit diermonster te dragen en te laten optreden; de voorste van wie zijn benen de voorpoten vormen, draagt het voorstuk, de ander het achterstuk.

Wanneer uit de beschaduwde achtergrond van de tempelhof plotseling de dreigende kop van de barong te voorschijn komt en een ogenblik en later het grote gestalte van het beweeglijke ondier  een groot deel van de voorgrond in beslag neemt, gaat er een gemompel van een niet te bedwingen vrees door de toeschouwers. De barong is dan ook wel een van de expressiefste figuren van het Balinese tonaal; en de rossige gloed van de primitieve verlichting geeft het demonische van de grote ogen, de wilde haren, de in het toortslicht schitterende spiegeltjes van kop en staart en de grillige, vergulde uit buffelleer uitgesneden kopversiering een nog fantastischer aanzien. Niet altijd verschijnt de barong in de zelfde gestalte: soms is het een gestileerde tijger figuur, dan weer een olifant, een gevleugelde leeuw, of het alles verwoeste wilde zwijn Damalung.
Vooral het spel, waarin de barong in deze laatste gedaante optreedt is zeer geliefd.
In een in de 11e eeuw bewerkt oud-Javaans gedicht de Ardjunawiwaha (Ardjuna's bruiloft) komt een episode voor, waarin de held van het verhaal Ardjuna als kluizenaar leeft, en door de godheid Shiva op de proef wordt gesteld. Deze verschijnt in de gedaante van een jager (Shiva-kiratarupa), terwijl de barong optreedt in de gedaante van het demonische zwijn Damalung. Het wilde zwijn Damalung wordt bij een gelijk tijdig schot van Shiva en Ardjuna gedood, en dan ontstaat een twist over de vraag door wiens pijl het wilde zwijn werd getroffen. Dedurende deze twist heeft Ardjuna de gelegenheid om verschillende blijken te geven van zijn behendigheid en kracht, maar als Shiva zich tenslotte kenbaar maakt, bewijst Ardjuna hem de verschuldigde eer.


WAYANG TOPENG.

Zoals uit de beschrijving blijkt, zijn de hierboven genoemde Calon Arang en barong spelen nauwverwant aan het maskerspel, de ook bij de Javanen bekende wayang topeng. Toch maakt de Balinees onderscheidt tussen beide eerst genoemde spelen en de eigenlijke wayang topeng, welke de Rama legenden, Pandji verhelen en dergelijke ten tonele brengt. De reeds uitgebreide verscheidenheid van maskers wordt nog vergroot doordat de spelers
bij de verschillende momenten in hun rollen ook verschillende maskers met andere gelaatsuitdrukkingen dragen. het is duidelijk, dat deze eigenaardigheid hoge eisen stelt aan de bedrevenheid en kunstvaardigheid van de Balinese maskervervaardiger.

WAYANG WONG, PARWA, GAMBUH.

Evenals de Javaan een toneel kent, waarbij de rollen worden gespeeld door ongemaskerde personen, heeft ook de Balnees naast wayan topeng een dergelijk spel van ongemaskerden. Terwijl op Java echter deze spelen worden samengevat onder de algemene naam wayang wong, geeft de Balinees er naar gelang van het repertoire een andere naam aan. Alleen het toneel waarbij de Rama legenden worden opgevoerd draagt de naam wayang wong; de toneel stukken, welke hun stof hebben ontleend aan het Mahabharata en Bratajuda worden wayang parwa genoemd, terwijl onder de naam gembuh de Pandji-cyclus ten tonele wordt gebracht. Bij al deze toneelspelen wordt door de spelers zelf de tekst uit de rol gesproken of gezongen.


( Van links naar rechts: Balinese toneel speelster; Legong danseres; Sangjang danseres; Djanger danseres.)

WAYANG KULIT.

 
Het op Java zo geliefde schimmenspel, de wayang kulit, waarbij de dalang de dialoog uitspreekt, is ook op Bali zeer in trek.
De Javaanse onderscheiding in wayang purwa (klassiek Hindoe repertoire) en de wayang gedog (Pandji cyclus) kent de Balinees echter niet.
Het repertoire van de Balinese wayang kulit is er evenwel niet minder uitgebreid om: Mahabaharata, Bratajuda, Rama legenden, Pandji cyclus, Calon Arang verhaal, ze worden aal ook als schimmenspel opgevoerd.


LEGONG.

Even geliefd als de hierboven genoemde spelen zijn de door jonge meisjes opgevoerde legong dansen.
Al mag dan bij de vorige spelen aan de westerse toeschouwer menige fijne nuance in spel en dans ontgaan, veel minder is dit het geval bij de legong.
De aanschouwing van deze fijne gestileerde danstonelen is ook voor de westerling een kunstgenot.
Gelijk aan de sangjang's in de tempels geven zij alle danskunst, welke op een hoog peil staat, en men kan zich geen mooiere kunst uit de oost denken, dan de soepele dansbewegingen, welke deze slanke fragiele figuurtjes in hun exotische, beheerste stijlvolle danskunst te aanschouwen geven.
Bij de legong treden slechts twee of drie danseresjes tegelijk op, waarbij een dalang de rollen vertolkt en tekst en uitleg van de verschillende dansmomenten geeft.

JANGER.

Van heel andere aard en van veel modernere opzet, maar minstens even populair is de Janger vertoning.
Bij dit spel, dat door jonge jongens en meisjes tezamen wordt uitgevoerd, zitten de spelers in een vierkant: twee rijen jongens tegenover elkaar en twee rijen meisjes langs de beide andere zijden. De leider van het spel, de dag, bevindt zich gedurende de uitvoering in het midden. In tegenstelling tot de andere spelen wordt bij de janger opvoeringen op allerlei wijzen de traditionele voorschriften afgeweken, en aan de fantasie van de leider en zijn spelers ook het scheppen van nieuwe creaties overgelaten. Bij een vergelijking met de opvoeringen van de Javaanse wayang wong en wayang topeng en met de Javaanse dansen van serimbi, beddjd en ronggeng treft de veel grotere levendigheid en beweging bij spel en dans op Bali.

GAMELAN.


Het is dan ook begrijpelijk, dat de gamelan op Bali, welke ook hier voor een groot deel zijn karakter ontleent aan de begeleiding van toneel- en dansspel, veel levendiger klinkt dan de Javaanse. Niet alleen levendiger, maar ook voller en melodieuzer. Bij de Javaanse gamelan klinkt vooral in de begeleiding de sterk bewogen tonelen da krachtige klank en de rustige slag van saron en bonang sterk boven de andere instrumenten uit. Op Bali echter is aan de soepeler en melodieuzer klinkende gender een veel over-
heersende plaats ingeruimd. Zelfs bij het geluidskrachtigste van alle gamelan systemen op Bali, die geheel uit messing instrumenten samengestelde gamelan gong overheerst het warme volle en tedere klokkenspel van de gender's dat van al de andere instrumenten.

GAMELAN GONG.

Terwijl de zwaardere toetsen van de saron op een onderlaag van vilt rusten, djongkok (zitten) zegt de Balinees, zij de toetsen ven de gender aan draden boven bambu klankborden opgehangen (gantung).
Het sympathisch meeklinken van deze losse klamkbodems wordt bevorderd door een zorgvuldig afstemmen van de luchtkolommen in de kokers van de bovenliggende toetsen.
De overige instrumenten dienen slechts om het klankvolle weke geluid van de genders aan te vullen en te versterken: 

( Gender)

In de eerste plaats de sarons, waarvan een tweetal één octavige gongsa-djongkok tot de insrumenten van de gamelan gong behoren en die als tjoring bij de semar-pagulingan een paraphraserende functie hebben.

( Van links naar rechts: Tjoring; Gangsa Djongkok.)

Een van de hoofdinstrumenten is de trompong, die altijd minstens twee octaven omvat, en uit een tiental klankketels van het bonang-type bestaat.
Wanneer het orkest een leider heeft (pangliman-gong) gespeelt deze dan ook altijd de trompong, waarop hij de inleiding zowel het tussenspel geeft, en bovendien met variaties op het hoofdthema aan het gehele spel een eigen accent geeft.

Tot de oudste instrumenten behoort de rejong, bestaande uit een halterstang, aan eleke uiteinden twee bonang-ketels zijn bevestigd.
De speler legt de stang op zijn schoot, zodat hij belde handen voor de bespeling van de ketels vrij heeft. 
Op Java wordt de rejong tegenwoordig niet meer aangetroffen, alhoewel uit bas-reliëfs van de Panataran-tempel blijkt, dat eeuwen geleden ook daar dit instrument in gebruik was.

                                                                                                   ( Rejong.)
Evenals op Java wordt de interpunctie, de afsluiting van de
muziekstroom en muziekzinnen door de verschillende gongs,
aangegeven, terwijl de trombespeler de leiding heeft bij de regeling
van het ritme.
Tot de geraas makende instrumenten in de gamelan-gong behoren van schellenrak (gentorag) waarmee inderdaad dikwijls heel wat geraas kan worden verwekt, maar welke tenslotte weinig bijdragen tot de verfraaiing van de uitvoering.


De hierboven in grote trekken aangegeven gamelan-gong behoort wel tot de populairste gamelan orkesten van Bali. 
Wegens het krachtige geluid is deze gamelan hoofdzakelijk in gebruik bij tempelfeesten, optochten, bruiloften, lijkverbrandingen en dergelijke grote feesten.


GAMELAN-SEMAR-PAGULINGAN.


De gamelan-semar-pagulingan heeft een zachter geluid en wordt vooral gebruikt bij kleinere huislijke feesten, en als begeleiding van legong, djanger, Calon Arang en dergelijke vertoningen. De gentorag is dan ook bij deze gamelan niet in gebruik, en aan de bekkens (rintjik) is een veel bescheidener plaats ingeruimd dan bij de gamelan-gong.
Dit meer "con sordino" ingestelde orkest is trouwens voortgekomen uit de bedoeling om de vorst bij het ter ruste gaan in een tevreden, behagelijke stemming te brengen: semara pagulingan betekend eigenlijk bevredigende rust, behagelijkheid in het slaapvertrek (pagulingan).
Wanneer na een bewogen dag met drukke, zwoele warmte de weldadige  frisse avondlucht ontspanning brengt, geeft de vorstelijke of adellijke eigenaar van een gamelan zich gaarne over aan de bekoring van een zacht gespeelde muziek. Dan geeft het half dromend, half dommelend liggen luisteren naar de in de open nachtlucht wegtrillende deining van de klokketonen van zijn semar-pagulingan hem de gezochte verkwikking.



                                                     Zie vervolg: BALI. 1934. (DEEL 11)