ALS ONTDEKKINGSREIZIGER
BEZOCHT HIJ ALS EERSTE
HOLLANDER HET EILAND BALI.
CORNELIS DE HOUTMAN.
Cornelis de Houtman, een zoon van de bierbrouwer Pieter Jacobszoon de Houtman, werd op 2 april 1565 te Gouda geboren. Hij overleed op 1 september 1599 op de rede van Oleh-leh te Atjeh (Noord-Sumatra).
Cornelis de Houtman was lid van de Goudse vroedschap en kapitein van de plaatselijke schutterij. Hij leerde de beginselen van de zeevaartkunde en de indertijd voorname maritiem deskundige Robbert Robbertszoon le Canu.
Cornelis bevond zich met zijn broer Frederik in 1592 in Lissabon voor het doen van zaken en voor het uitkijken naar mogelijkheden om naar Indië te gaan, in opdracht van de Vlaamse cartograaf Petrus Plancius, astronoom, geograaf, bewindvoerder van de VOC en predikant en de Amsterdamse kooplieden.
Hij keerde in het begin van 1594 in Nederland terug en meldde alles wat hij te weten was gekomen over de vaart op Indië aan Plancius; de Carreira da India, de Portugese handelsroute naar Oost-Indië via Kaap de Goede Hoop.
Tijdens hun spionageactiviteiten werden zij ontmaskerd en gevangen gezet, maar werden uiteindelijk door een onbekend bedrag aan smeergeld betaald door kooplieden vrijgelaten en konden zo in 1594 in Holland terug keren.
De VOC en de Heren van Amsterdam besloten hierna tot een expeditie naar Oost-Indië en gaven hier twee jaar de tijd voor.
NAAR DE OOST.
De expeditie bestond uit vier schepen: 'Hollandia`, ´Mauritius´, ´Amsterdam´, ´Duyfken´ de kleinste maar snellere, vanaf de rede van Texel op 2 april 1595. Voor deze expeditie was de organisatie in de opgerichte Compagnie van Verre.
In het geheel telde de expeditie 249 koppen.
De Houtman was oppercommies, er was geen admiraal benoemd, daar de investeerders de voorkeur gaven aan een scheepsraad, waarvan de leden op democratische wijze belangrijke beslissingen zouden nemen.
De instructie voor deze vloot waren opgesteld door Plancius en had als hoofddoel Bantam, de grootste handelsplaats in de regio en vooral bekend als verkoopplaats van peper, een sultanaat aan de noordwestkust van het eiland Java.
Tijdens deze reis werden Batam, Serang aan de westkust van Java en het oostelijk van Java gelegen eiland Bali. Er waren expliciet geen plannen om naar de Molukken te varen.
Op 14 augustus 1597 keerden drie schepen in Nederland terug en waren slechts 89 man nog in leven. Veel winst had deze reis echter niet opgeleverd, en slechts contacten met de gouverneur van Bantam en de broer van de koning van Bali.
Tijden gevechten met inlanders sneuvelden ook diverse bemanningsleden. Op het kleine eland Nosy Maritsa bij Madagaskar werden alleen al zeventig mennen begraven, voornamelijk wegens scheurbuik.
Door het groot aantal doden onder de manschappen, waren er ook niet genoeg manschappen om de vier schepen te bemannen.
Zo werd besloten het lekkende 'Amsterdam' te verbranden.
BALI.
Eigenlijk was het in het geheel niet de bedoeling geweest van de schepen om het eiland Bali aan te doen. Gebrek aan levensmiddelen en drinkwater dwongen de Hollandse kooplieden ertoe, maar echte handel werd er niet gedreven met de lokale bevolking.
In tegenspraak tot de richtlijnen van de Compagnie van Verre werden aan boord plannen gesmeed om toch naar de Molukken te varen. Moe van alle ontberingen weigerde de bemanning. De Houtman besloot daarop met twee schepen terug te keren naar Holland en het derde schip zou alsnog naar de Molukken varen. De kapitein van een van de schepen, Jan Meulenaer, ging onder protest akkoord. Kort daarop stierf hij na een maaltijd. De Houtman werd beschuldigd hem vergiftigd te hebben en werd in de boeien geslagen. De scheepsraad besloot dat het beter was met de drie laatste schepen terug te varen naar huis. De Houtman werd twee dagen later in vrijheid gesteld, aangezien volgens de scheepsraad er geen bewijs was dat hij schuldig was aan het overlijden.
Op 15 maart 1598 gingen zij met twee schepen, de ´Leeuw´ en de ´Leeuwin´ weer naar Indië. Ook deze reis bleek geen groot succes.
ATJEH EN DE HOUTMAN'S DOOD.
Ze brachten op 21 juni 1599 een bezoek aan de koning van Atjeh, die hen toestemming gaf om handel te drijven. Zij werden tijdens hun bezoek zelfs begeleid door een stoet olifanten.
De zeehandel en vooral het pepermonopolie verschafte Atjeh welvaart, maar de Portugezen, die het sultanaat Malakka in 1511 onderwierpen, bedreigden die in toenemende mate, waardoor er strijd om de beheersing van de Straat Malakka ontstond. Zo sloot De Houtman een overeenkomst met de sultan van Atjeh, Salahuddin (Ala-ad-din), dat hij in ruil voor een voorraad peper naar het Maleisische rijk Jahor zou varen met Atjehse soldaten om daar namens de sultan oorlog te gaan voeren. De aanwezige Portugezen stookten de sultan tegen de Hollanders op.
Op 11 september 1599 kwamen talrijke zwaar bewapende Atjehse soldaten aan boord om naar Jahor te varen. Als geschenk voor de schepelingen hadden ze eten en alcoholische drank meegenomen.
In het eten en de drank bevond zich het ingrediënt dat een hallucinogene had, mogelijk afkomstig van de Datura plant.
Nadat een deel van de bemanning verdoofd was geraakt, vielen de soldaten aan waarbij Cornelis de Houtman en 27 andere opvarenden werden vermoord. Ook 22 opvarenden die nog aan wal waren werden vermoord of tot slaaf gemaakt. De Houtmans broer Frederik werd enkele jaren gevangen gehouden, totdat hij met geschenken van prins Maurits van Oranje-Nassau kon worden vrijgekocht.
DE HOUTMAN MONUMENT.
In 1880 werd in Gouda een monument onthuld, op initiatief van predikant J.N. Scheltema, ter herinnering aan de ondernemerszin en koopmansgeest van de gebroeders De Houtman.
Het is van de hand van kunstenaar Xavier Stracké. Het werd speciaal op 1 juli onthult, omdat dit de dag was waarop Cornelis de Houtman een overeenkomst had gesloten met de hoofden van Bantam, het eerste verdrag tussen Oost-Indië en Holland. In 1901 kreeg ook het plantsoen waarin het staat de naam Houtmansplantsoen.
Het gedenkteken heeft de vorm van een afgeknotte obelisk.
Aan de vier zijden waren oorspronkelijk vier koperen scheepsboegen bevestigd, welke in 2011 werden gestolen, met de namen van de schepen waarmee destijds de eerste verre Nederlandse zeereis naar Oost-Indië gemaakt werd: 'Hollandia', 'Mauritius', 'Amsterdam' en 'Duyfken'.
Op de zuil staat de inscriptie:
1596 - 1880
Aan de Gebroeders Cornelis en Frederik de Houtman.
Inboorlingen en burgers van Gouda.
Als grondleggers van het verbond van Nederland met Insulinde.
Het dankbare nageslacht.
Titelblad van het gedrukte verhaal van de eerste schipvaart der Nederlanders naar Oost-Indië, onder leiding van Cornelis de Houtman. Uitgegeven bij B. Langenes te Middelburg, 1507.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten