HET SYMBOOL VAN DE SCHEEPVAART. (1)
Het scheepsanker is het symbool van de scheepvaart, maar vooral dat van de Nederlandse Koopvaardij.
Op de schacht van het anker is een bloem . de margriet, afgebeeld.
Deze bloem symboliseert de naam van H.K.H prinses Margriet.
Bij haar geboorte, in Canada, werd zij het petekind van de Nederlandse koopvaardij.
Dit embleem werd door koopvaardij officieren in opleiding op hun uniformpet gedragen wanneer zij nog niet voor een bepaalde scheepvaartmaatschappij hadden gekozen, waar zij in dienst zouden treden na het beëindigen van hun opleiding aan de zeevaartschool.
HET ANKER.
Een anker of een grondtakel is een toestel,behorend bij de uitrusting van een schip, om het schip aan de bodem van een vaarwater vast te leggen, daar waar het schip niet aan een kade kan afmeren.
Het anker is in zijn eenvoudigste vorm een zwaar voorwerp, bij voorbeeld een steen, wel of niet vastgemaakt aan een stuk hout met een haak en verbonden is met het vaartuig door middel van een touw.
Met het verstrijken der jaren en de meerdere vakkennis is het anker van vorm veranderd en aangepast aan de vaarwateren, zoals rivieren en zeeën om een betere grip in de bodem te verkrijgen, zodat het schip niet op drift kan gaan.
Ook de verandering in het type van schip en de vergroting van de tonnage van de schepen bracht de nodige veranderingen in het anker teweeg.
Het oudste anker, dat tot op heden gevonden is, dateert uit ca. 2000 v.Chr. en de vroegste afbeelding is aangetroffen in een Egyptische graftombe van 2450 v.Chr.
Deze oude primitieve ankers bestonden slechts uit een mand gevuld met stenen, of een zware steen, of een zak gevuld met zand. Deze middelen voor het ankeren werden tot begin van de 20-ste eeuw gebruikt.
Andere soorten ankers werden vervaardigd uit een zware boomstronk, waarvan de resten van de wortels weerhaken vormden.
De Chinezen vervaardigden hun ankers uit een houtsoort met een hoog soortelijk gewicht, waarbij de stok op de onderkant van de schacht nabij de armen bevestigd werd.
IJzeren ankers bestonden reeds voor onze jaartelling. De uitvinding hiervan wordt toegeschreven aan de Griek Eupalamos. Deze eerste ankers hadden slechts één arm. Pas na 19 n.Chr. werd voor het eerst de tweede arm er aan toegevoegd.
De Romeinen gebruikten houten ankers, waarvan de kern van ijzer was en die reeds een afneembare stok hadden. Vele hadden ook een vaste loden stok. (zie links)
In de middeleeuwen werden voor het eerst de ankers geheel uit ijzer vervaardigd. Zij werden met zowel een ijzeren als een houten stok gebruikt.
De houten ankerstok bestond in de lengte uit twee delen met in het midden een vierkante uitsparing welke om de schacht paste, die ter plaatse ook vierkant was gesmeed. De twee helften werden met behulp van ijzeren kuipbanden bij elkaar gehouden, waardoor zij stevig om de schacht vast kwamen te zitten. Het geheel werd nog extra gezekerd door ijzeren spieën te slaan tussen de stok en de schacht.
Een anker met een houten stok, wat thans niet meer in gebruik is.
1. Anker-ring.
2. Ankerstok. (van hout)
3. IJzeren kuipbanden.
4. Schacht.
5. Kruis.
6. Arm.
7. Hand, klauw of vloei.
8. Ankerbek, ankerspits of ankerpunt.
Vanaf de 16e eeuw werden ankers uit een groot aantal staven Spaans of Zweeds ijzer tot een geheel gesmeed.
Dit gebeurde in het begin met de hand, maar in het begin van de 19e eeuw werd dit met mechanische smeedhamers gedaan.
Op de onderzijde, het kruis of de hals van de schacht, werden de armen gesmeed. Deze waren in het begin eerst recht en werden later onder een hoek van 30 tot 60 graden op de schacht aangebracht. De helft van de arm was bedekt door de hand, klauw of vloei, een platte plaat die dwars op de arm lag en eindigde in de punt of ankerbek. Aan de vierkante bovenkant van de schacht was een oog gesmeed, waardoor een ring zat, dwars op de armen.
In de 17e- en 18e eeuw werden de ankers volgens bepaalde verhoudingen gesmeed. De lengte van de schacht werd berekend op 4/10 of 2/5 van de breedte van het schip. Voor iedere 8 voeten (voet is afgerond 30 centimeter) van de schacht werden 7 voet voor de breedte van de armen berekend, gemeten over de bocht. De punt van de armen moest even ver van de schacht vallen als de arm lang was, zodat tussen de handen, het kruis en een punt op de schacht een gelijkbenige driehoek kon gevormd worden. De ankerstok moest zolang zijn als de schacht met de ring samen.
Het gewicht van het anker in ponden ( een pond is afgerond 0,45 kilogram), was ongeveer gelijk aan de derde macht van de lengte van de schacht in voeten. Deze lengte vond men uit de breedte van het schip, waarbij bijvoorbeeld een schip van 45 voet breed een anker met een schacht van 18 voet of 2/5 van de scheepsbreedte had, 18³ of 5832 pond (2624,4 kg.)
Het gewicht van het anker diende ook gelijk te zijn aan de helft van het gewicht van de ankertros.
Tot in de 18e eeuw werden er proefnemingen gedaan om de scheepsankers te verbeteren, maar het bleef een gebrekkig werktuig.
Na 1807 werden er weer ijzeren ankerstokken in gebruik genomen die door een gat in de schacht waren gestoken en los genomen konden worden door het verwijderen van een borgspie om langs de schacht gelegd te kunnen worden.
Het voordeel hiervan was ook dat men het anker verder binnenboord van het schip gehaald kon worden.
Rond 1850 werd het eerste stokloze anker gepresenteerd.
Het had beweegbare armen die met beide gelijk in de grond grepen en daarom het dubbelhands- of plattehand anker werd genoemd.
Ook deze ankers konden tot aan de armen het kluisgat van het schip worden binnen gehaald.
De moderne ankers hebben een zware gietstalen of smeedijzeren schacht met aan de bovenzijde een gat waardoor een bout van een zware D-sluiting past, die het oog vormt waaraan de ankerketting kam worden bevestigd met behulp van een ankersluiting.
De onderzijde van de schacht is draaibaar in de kom opgesloten door een as die op zijn beurt weer is opgesloten door borgbouten welke zijn afgedekt met loden proppen. De wijdte van de opening waardoor de schacht in de kom steekt, beperkt de draaihoek tussen de schacht en het vlak van de armen tot ca. 45 graden aan ieder zijde. De uitwendige vorm van de kom is zodanig dat indien het anker over de grond wordt getrokken de armen door de tegenstand van de 'schouder'(uitstekende kammen van de kom) naar beneden draaien en zich in de grond werken.
De houkracht van het anker wordt bepaald door de voornoemde vorm en die van de vloeien, alsmede door de mogelijke hoekverdraaiing, het gewicht van het anker en het zwaartekracht, de grondsoort en in sterke mate de hoek waaronder de ankerketting trekkracht uitoefent.
Deze ketting dient bij voorkeur horizontaal te liggen op de bodem, hetgeen een der redenen is dat een zware ketting een anker beter doet houden dan een ankertros of -kabel.
De houkracht is minimaal indien de trekkracht verticaal is; op deze wijze breekt men het anker uit de grond bij 'anker opgaan'.
Andere soorten ankers werden vervaardigd uit een zware boomstronk, waarvan de resten van de wortels weerhaken vormden.
De Chinezen vervaardigden hun ankers uit een houtsoort met een hoog soortelijk gewicht, waarbij de stok op de onderkant van de schacht nabij de armen bevestigd werd.
IJzeren ankers bestonden reeds voor onze jaartelling. De uitvinding hiervan wordt toegeschreven aan de Griek Eupalamos. Deze eerste ankers hadden slechts één arm. Pas na 19 n.Chr. werd voor het eerst de tweede arm er aan toegevoegd.
De Romeinen gebruikten houten ankers, waarvan de kern van ijzer was en die reeds een afneembare stok hadden. Vele hadden ook een vaste loden stok. (zie links)
In de middeleeuwen werden voor het eerst de ankers geheel uit ijzer vervaardigd. Zij werden met zowel een ijzeren als een houten stok gebruikt.
De houten ankerstok bestond in de lengte uit twee delen met in het midden een vierkante uitsparing welke om de schacht paste, die ter plaatse ook vierkant was gesmeed. De twee helften werden met behulp van ijzeren kuipbanden bij elkaar gehouden, waardoor zij stevig om de schacht vast kwamen te zitten. Het geheel werd nog extra gezekerd door ijzeren spieën te slaan tussen de stok en de schacht.
Een anker met een houten stok, wat thans niet meer in gebruik is.
1. Anker-ring.
2. Ankerstok. (van hout)
3. IJzeren kuipbanden.
4. Schacht.
5. Kruis.
6. Arm.
7. Hand, klauw of vloei.
8. Ankerbek, ankerspits of ankerpunt.
Vanaf de 16e eeuw werden ankers uit een groot aantal staven Spaans of Zweeds ijzer tot een geheel gesmeed.
Dit gebeurde in het begin met de hand, maar in het begin van de 19e eeuw werd dit met mechanische smeedhamers gedaan.
Op de onderzijde, het kruis of de hals van de schacht, werden de armen gesmeed. Deze waren in het begin eerst recht en werden later onder een hoek van 30 tot 60 graden op de schacht aangebracht. De helft van de arm was bedekt door de hand, klauw of vloei, een platte plaat die dwars op de arm lag en eindigde in de punt of ankerbek. Aan de vierkante bovenkant van de schacht was een oog gesmeed, waardoor een ring zat, dwars op de armen.
In de 17e- en 18e eeuw werden de ankers volgens bepaalde verhoudingen gesmeed. De lengte van de schacht werd berekend op 4/10 of 2/5 van de breedte van het schip. Voor iedere 8 voeten (voet is afgerond 30 centimeter) van de schacht werden 7 voet voor de breedte van de armen berekend, gemeten over de bocht. De punt van de armen moest even ver van de schacht vallen als de arm lang was, zodat tussen de handen, het kruis en een punt op de schacht een gelijkbenige driehoek kon gevormd worden. De ankerstok moest zolang zijn als de schacht met de ring samen.
Het gewicht van het anker in ponden ( een pond is afgerond 0,45 kilogram), was ongeveer gelijk aan de derde macht van de lengte van de schacht in voeten. Deze lengte vond men uit de breedte van het schip, waarbij bijvoorbeeld een schip van 45 voet breed een anker met een schacht van 18 voet of 2/5 van de scheepsbreedte had, 18³ of 5832 pond (2624,4 kg.)
Het gewicht van het anker diende ook gelijk te zijn aan de helft van het gewicht van de ankertros.
Tot in de 18e eeuw werden er proefnemingen gedaan om de scheepsankers te verbeteren, maar het bleef een gebrekkig werktuig.
Na 1807 werden er weer ijzeren ankerstokken in gebruik genomen die door een gat in de schacht waren gestoken en los genomen konden worden door het verwijderen van een borgspie om langs de schacht gelegd te kunnen worden.
Het voordeel hiervan was ook dat men het anker verder binnenboord van het schip gehaald kon worden.
Rond 1850 werd het eerste stokloze anker gepresenteerd.
Het had beweegbare armen die met beide gelijk in de grond grepen en daarom het dubbelhands- of plattehand anker werd genoemd.
Ook deze ankers konden tot aan de armen het kluisgat van het schip worden binnen gehaald.
De moderne ankers hebben een zware gietstalen of smeedijzeren schacht met aan de bovenzijde een gat waardoor een bout van een zware D-sluiting past, die het oog vormt waaraan de ankerketting kam worden bevestigd met behulp van een ankersluiting.
De onderzijde van de schacht is draaibaar in de kom opgesloten door een as die op zijn beurt weer is opgesloten door borgbouten welke zijn afgedekt met loden proppen. De wijdte van de opening waardoor de schacht in de kom steekt, beperkt de draaihoek tussen de schacht en het vlak van de armen tot ca. 45 graden aan ieder zijde. De uitwendige vorm van de kom is zodanig dat indien het anker over de grond wordt getrokken de armen door de tegenstand van de 'schouder'(uitstekende kammen van de kom) naar beneden draaien en zich in de grond werken.
De houkracht van het anker wordt bepaald door de voornoemde vorm en die van de vloeien, alsmede door de mogelijke hoekverdraaiing, het gewicht van het anker en het zwaartekracht, de grondsoort en in sterke mate de hoek waaronder de ankerketting trekkracht uitoefent.
Deze ketting dient bij voorkeur horizontaal te liggen op de bodem, hetgeen een der redenen is dat een zware ketting een anker beter doet houden dan een ankertros of -kabel.
De houkracht is minimaal indien de trekkracht verticaal is; op deze wijze breekt men het anker uit de grond bij 'anker opgaan'.
EEN APARTE VORM VAN ANKER.
De vorm van het 'paddestoel- of parapluanker' wijkt volledig af van de vorm van de overige ankers. Hier missen we duidelijk de armen met de handen.
Het anker heeft aan het einde van de ronde schacht en aan het kruis een komvormig of paddestoelvormig schild. Dit schild geeft een groot ankervermogen en kan moeilijk worden losgewoeld, daar het steeds weer in de grond grijpt. Het werd vooral gebruikt bij het verankeren van lichtschepen.
[ zie vervolg; Scheepsanker en toebehoren. (deel 2.) ]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten