EEN REIS OVER ZES
INDONESISCHE EILANDEN.
TORAJA. (2)
De mabadong dans is een vaarwel aan de ziel van de overledene en de hoop, dat deze veilig in de achterwereld mag aankomen. Tijdens de dans, die met een eentonig gezang wordt begeleid, worden sigaretten rond gedeeld onder de hoofdzakelijk mannelijke dansers, waarbij de opstijgende rook de ziel van de overledene moet voorstellen.
Ondertussen wordt er onder de gasten rijstgerechten met varkensvlees en tuak, de lokale palmwijn, rondgedeeld. Hierna worden er buffel gevechten gehouden op de sawa. Een dergelijke ceremonie kan vaak zeven dagen duren.
De Toraja geloven, dat ze aardse dingen mee kunnen nemen naar de achterwereld, welke dan ook na de ceremonie tegelijk met de overledene in het graf worden bijgezet. Om deze reden begraven zij hun doden ook niet in de grond om het plunderen tegen te gaan.
Ze hakken nissen uit in de leistenen rotswand, waarvan de ingang zo smal is, dat de kist er net doorheen kan, maar waarvan de achterliggende ruimte groot genoeg is voor een familie graf.
Deze graven zijn vaak op meer dan veertig meter hoogte in de rotswand uitgehakt. Ook hierbij wordt de hogere kaste op grotere hoogte geplaatst dan de lagere kaste.
Worden de doden eerst tijdelijk in de grond begraven, dan worden de lijken in het canvas ingewikkeld, opdat ze later gemakkelijker uit het graf te zijn verwijderen. De kisten met de stoffelijke resten worden diep achter in het rotsgraf geplaatst, waarna de ingang met een houten deurtje wordt dicht gemaakt. Buiten voor de ingang van de graven op een soort balkon staan de tau-tau opgesteld, de levens grote uit hout gesneden afbeeldingen van de overledenen.