zondag 29 maart 2020

INDONESIË; KLASSIEKE VAARTUIGEN. (DEEL 1)


            SINDS DE 8e EEUW

      BEVOEREN ZE DE ZEEËN. (1)


HET OUDSTE BEKENDE SCHIP.

De oudste bekende afbeelding (bas-reliëfs) van een 8e eeuws schip uit de geschiedenis van Indonesië staat afgebeeld op een wand van de Borobudur, een oude boeddhistische tempel in Midden-Java. Deze tempel valt onder het werelderfgoed van UNESCO.








De op de Borobudur afgebeelde schepen waren hoogstwaarschijnlijk het type schepen dat werd gebruikt voor interinsulaire handel en marine-campagnes door het Sailendran en Srivijayan thalassocratie- imperium dat de regio regeerde rond de 7e en 13e eeuw.

De functie van de dubbele drijvers was het stabiliseren van het schip; een enkele of dubbele drijver is het typische kenmerk van de Austronesische schepen. Men gaat er van uit dat dit type werd gebruikt voor de verkenning van Zuidoost-Azië, Oceanië en de Indische Oceaan.




Eind 20e eeuw raakte een Brits zeeman geïnteresseerd in de scheepsafbeeldingen op de Borobudur. Deze interesse ging zover, dat met hulp van de overheid en internationale instanties werd begonnen met de bouw van een replica van dit schip, waarvoor men slechts vijf stenen afbeeldingen had. Na het gereedkomen van het schip werd er een expeditie georganiseerd van 2003 tot 2004, waarin het schip een reis maakte vanuit de haven van Tanjung Priok  (Java) via Madagaskar naar Ghana.
De expeditie begon op 30 augustus 2003 en het schip kwam op 23 februari 2004 aan in de haven van Tema, Accra, Ghana.
De replica heeft een kiellengte van 17,29 meter, romplengte van 19 meter; breedte van 4,25 meter en een diepte van 2,25 meter. Het schip werd voortgestuwd door twee 'layar tanja', gekantelde rechthoekige zeilen. De romp was beplaat met 'bugor', benteak en de dekken waren van teak.


 De expeditie werd herdacht op twee postzegels; één met een afbeelding van het bas-reliëf en de andere ter herdenking van de Borobudur-scheepsexpeditie van 2003-2004.

De replica, de Samudra Raksa genaamd is heden gehuisvest in het gelijknamige museum, een paar honderd meter ten noorden van de Borobudur gelegen.


BAGAN.

Bagan of bagang is een vaartuig voor het vissen met een liftnet. Het maakt gebruik van netten en verlichting zodat het gebruikt kan worden voor licht vissen. Deze manier van vissen komt men in al de wateren van Indonesië tegen.
De bagan ligt verankerd op zee, waar ze soms maanden blijft liggen, vangt vissen, inktvissen en garnalen, die met andere boten naar de wal worden gebracht.




Het licht vissen in de archipel is mogelijk verschenen met de opkomst van acetyleenlampen  (hogedruk-parafinne-stoomlamp) in de vroegere jaren van de 20e eeuw.

De bagan werd voor het eerst geïntroduceerd door Makassarese en Bugis, mensen van Zuid- en Zuidoost-Sulawesi in de jaren vijftig. De bagan wordt niet alleen op zee gebruikt maar ook op binnenlandse meren.

De bagan bestaat uit verschillende componenten: netten, hut (gemaakt van geweven bamboe of hout materiaal), soms zonder dak, serok (handvangnet) en verlichting.
De netten zijn over het algemeen 9 x 9 meter breed met een maaswijdte van 0,5 - 1 cm, gemaakt van katoen of nylon garen.
Deze netten worden bevestigd aan een rechthoekig frame van bamboe of hout. De hut (anjang-anjang) is gemaakt van bamboe, waarvan de onderkant 10 x 10 meter is, terwijl het bovenste gedeelte 9,5 x 9,5 meter.
Aan het dek zit een rol om het net te laten zakken en op te hijsen. Vanbgen met een bagan wordt alleen 's nachts gedaan (licht vissen), vooral in de donkere maanfase door verlichting te gebruiken als hulpvismiddel.

Men onderscheidt de volgende typen bagan:
Bagan tancap; welke niet verplaatsbaar is en een liftnet heeft.
Bagan rakit; een vlot bagan wat verplaatst kan worden.
Bagan perahu; heeft de vorm van een boot met liftnetten. 
Bagan perahu beranjang-anjang; (zie afbeelding boven) heeft twee boten met platform en liftnetten.
Bagan berlayar; met eigen zeil en roer en is over het algemeen een boot met platform en zijn vergelijkbaar met de Mandarese sandeq.

BAGO.

Een bago is een traditionele boot gebouwd door de Mandar-bevolking van Sul;awesi, Indonesië.
De romp is van het pajala-type, dat ook door de Vikingen werd gebruikt, licht gebouwd en heeft een geringe waterverplaatsing.
De boot is lang, met een mast die slechts een kwart van de lengte beslaat.
Een bago kan gemakkelijk worden geïdentificeerd als Mandarese boot door zijn roerstijl. 

Bago's van kleinere afmetingen worden vaak gebruikt als vissersboten van waaruit vissers hun netten uitwerpen.
De Mandar-mensen gebruiken liever een bago dan een stempelkano, een kano met drijvers.

Tegenwoordig zijn de bago's uitgerust met een leti, een klauwkrabzeil met tuig, maar niet lang geleden hadden ze rechthoekige zeilen gekanteld (tanja-tuig).
Grotere versies van de bago, ook met behulp van de pajala-achtige romp, worden soms vrij diep en rond gebouwd, maar zonder de hoek aan het einde van de kiel. Deze boten zijn overal in de kust van Mandar te vinden.
Een type met nade zeil, creëerde de West-Sulawesische lambo. Een ander type, met leti zeil en Mandar-achitige dekhuis, kan worden aangezien als leti leti. Er is niet veel verschil tussen de twee behalve in het patroon van de plaatsing van de planken en andere details die de kenmerken van elke productieplaats van de boot geven.

BANKONG.

De bankong is een oorlogsboot van de Dayak-mensen, met name gebruikt door de zee-dayaks, de Iban-mensen van Indonesië, Maleisië en Brunei. Ze worden gebruikt voor de oorlogsvoering op de rivieren van Borneo, tegenwoordig Kalimantan, maar kunnen ook op zee varen. Deze boot wordt ook perahu pengayau genoemd, waarbij pengayau "raider"of "krijger" betekend, dus het kan worden vertaald als "war prahu".
De boten zijn gemaakt van een enkele uitgeholde stam. Zelfs een grote oorlogsboot, met een lengte van 27 meter, is gemaakt van de stam van een boom. Planken of dolboorden zijn aan de zijkanten gestikt en de naden zijn gebreeuwd om de boot waterdicht te maken. De planken zijn aan elkaar bevestigd met rotan, waardoor ze gemakkelijk te demonteren zijn. Deze schepen zijn meestal bewapend met 1 of 2 lela, een zwenkkanon uit Maleisië, en een paar musketten.
Een dergelijk oorlogsschip kon 60 tot 80 mannen vervoeren. Ze worden voortgestuwd door een peddel en ze kunnen  een snelheid behalen van 16 mijl per uur, 100 mijl per dag afleggen.

De bankong werd gebruikt voor de Dayak rivieroorlog. De Zee-Dayaks zijn, zoals hun naam al aangeeft, een groep van maritieme stammen en vechten voornamelijk in kano's en boten. Een van hun tactieken is om enkele van hun grotere boten te verbergen en vervolgens een paar kleine en slecht bemande kano's naar voren te sturen om de vijand aan te vallen om ze te lokken. De kano's terkken zich vervolgens terug, gevolgd door de vijand, en zodra deze de plak passeren waar de grotere boten verborgen liggen, worden ze achterin aangevallen, terwijl de kleinere kano's, die als lokvogels hebben gefungeerd, zich omdraaien en zich bij het gevecht aansluiten.

Vaak wordt de bocht in de rivier gekozen voor dit soort aanvallen, die overhangende takken en bomen en dicht struikgewas van de oever biedt als uitstekende schuilplaats.

(Iban-bewoners in traditionele strijd uitrusting.)

Veel van de Zee-Dayaks waren ook piraten. In de 19e eeuw was er veel piraterij en het werd in het geheim aangemoedigd door de inheemse heersers, die een deel van de buit verkregen, en ook door de Maleisiërs die goed wisten hoe ze met een boot moesten omgaan.
De Maleisische vloot bestond uit een groot aantal lange oorlogsboten of prahu's, elk ongeveer 27 meter lang of langer, met een koperen draai-pistool op de boeg, de piraten waren gewapend met zwaarden, speren en musketten. Elke boot werd door 60 tot 80 man gevaren. Deze botenslopen rond in beschutte baaien in afwachting van hun prooi en vielen koopvaardijschepen aan die de overtocht van China naar Singapore maakten.
De Maleisische piraten en hun Dayak bondgenoten vernietigden ieder handelsvaartuig dat ze tegenkwamen, vermoorden over het algemeen de meeste opvarenden of maakte ze tot slaaf.
De Dayaks kregen niet voor niets de naam koppensnellers, daar ze van degenen die zij hadden gedood de hoofden afhakten, rookten ze boven het vuur om ze te drogen en namen ze vervolgens mee naar huis om als waardevolle bezitting te koesteren.

BENAWA.

(Een tekening van een banawa of benawa van Gowa, met rechtsboven een afbeelding van de roerbevestiging.)


De Benawa is een scheepstype uit Gowa, een oud vorstendom in de zuidwestelijke hoek van Sulawesi. De vroegste vermelding over dit schip is uit de 14e eeuw.
Het type is tegenwoordig volledig verdwenen. Schepen als de pelari en paduwakan hebben een vergelijkbare romp en hebben de plaats ingenomen. De benawa voerde een voorzeil, wat een Europese invloed was.
Het woord benawa of banawa komt uit de kawi Javaanse taal, wat boot of schip betekend.
In de oude Javaanse taal en de Maleisische taal is de betekenis min of meer hetzelfde.



                          Zie vervolg: INDONESIË; KLASSIEKE VAARTUIGEN. (DEEL 2)




Geen opmerkingen:

Een reactie posten