zondag 4 september 2016

ZWAARD. (SCHIP). WAT IS DAT?


NIET GESCHIKT OM TE 

DUELLEREN, MAAR VOOR 

STABILITEIT.



ZWAARD OF ZIJZWAARD.


Een zwaard of zijzwaard is uit een of meer planken samengesteld en is aan één of beide zijden van een ondiep gaand vaartuig draaibaar en aan één uiteinde opgehangen, zodat het andere uiteinde in het water kan worden neergelaten.
Aan lijzijde neerlaten, geeft het aan het vaartuig een groter zijdelingse weerstand waardoor de drift verminderd wordt.
aan de wind varend staat het zwaard zo diep mogelijk; via halve naar ruime wind varend kan een zijzwaard telkens iets verder worden opgetrokken.


                                               Een Kamper vissersboot met zijzwaarden.


Men onderscheidt ronde zwaarden die men hoofdzakelijk op schepen aantreft die rustiger water bevaren, zoals boeiers en tjotters, en smalle zeezwaarden die gevoerd worden door schepen die ruwer water in riviermonden en op zee bevaren, zoals Lemmeraken en botters.

(Rondzwaard voor ronde en platbodemjachten.)

Zijzwaarden werden in de loop van de tweede helft van de 16e eeuw in de Nederlanden in gebruik genomen.
Dit valt samen met de periode waarin ook langsscheepse zeilen algemeen in gebruik kwamen.

Zwaarden worden op verschillende wijzen gemaakt. Die van werkschepen zijn meestal geheel vlak aan de buitenzijde, maar aan de binnenkant naar achteren toe verdund zodat ze een licht gestroomlijnde doorsnede hebben.
Zeezwaarden hebben vaak een vleugelprofiel.


                                                                          (Zeezwaard).

De buitenkant is vlak of een weinig hol en de binnenkant bol. Door het drukverschil van het langsstromende water geeft dit profiel het zwaard, dus het schip, een zekere lift.
Zijzwaarden kunnen verplaatsbaar bevestigd zijn, waardoor het mogelijk is het lateraalpunt van het schip in overeenstemming te brengen met de zeilpunt.


De onderdelen van een zijzwaard zijn: de kop die dwars over het lichaam van het zwaard ligt en de binnen- en buitenposten bij elkaar houdt.
Dwars door de kop zit de zwaardbout die op diverse wijzen aan boord kan worden bevestigd, op jachten en vissersschepen soms op een verstelbare rail.
Het zwaard draait rond de zwaardbout. De rand van het lichaam is beslagen met een ijzeren beslag, zandloper of sleepijzer, ter bescherming en ter versterking.
Soms wordt aan de buitenkant een halve maan gelegd die het zwaardlichaam versterkt.
De rechte veer van de halve maan steekt aan de bovenzijde buiten het zwaard uit en heeft een oog waarmee het aan boord kan worden opgehangen. Aan de onderkant van het zwaard zit een gat waarin een zwaardloper steekt die al dan niet op een zwaardtalie gestoken is en waarmee het zwaard opgehaald op neergelaten kan worden.
Aan de voorkant is het zwaard beschermd tegen stoten door een aanvaringsklamp of een stootklos die op het boeisel van het vaartuig zit.

Als het gestreken wordt glijdt het gemakkelijker over het berghout als er spiegelklamp of glij-ijzer in de hoek tussen het boeisel en het berghout geplaatst is.
Eenmaal gestreken steunt het tegen een horizontale strijkplank die over een zekere afstand onder het berghout op het boord ligt.
Op sommige schepen wordt de kop van het zwaard tegen binnen boord vallen geschoord door een conterhamer. Dit is een houten klos die verticaal in het dolboord zit.





Geen opmerkingen:

Een reactie posten