donderdag 11 september 2025

NEDERLANDERS EN HET WATER.

 

WAT IS ER TUSSEN ONS

 LAND EN HET WATER?


NEDERLAND.


Aan het water dankt Nederland haar bestaan, maar ook haar naam; de "nederige landen" of de "lage landen"; in het Duits: der Niederlande, in het Frans:  les Pays-Bas en in het Engels:
the Netherlands. Het is een verwijzing naar het feit dat het grootste deel van ons Nederlands grondgebied beneden de zeespiegel is gelegen.
De zee en de rivieren voerden slib aan dat vruchtbaar was op te verbouwen.
Via het Nauw van Calais bracht de Noordzee grote hoeveelheden zand naar onze streken, welke de duinen zouden vormen die de kuststrook beveiligden tegen het zeewater. Water is door de eeuwen heen de basis voor onze aanwezigheid in Nederland en onze landsgeschiedenis van grote betekenis geworden en zal het in de toekomst ook blijven.



De boot is ouder dan het wiel, en werd zodoende als eerste gebruikt voor het transport van goederen. Het oudste schip wat tot nu toe in ons land is gevonden, bij Pesse in de provincie Drenthe, is van omstreeks 6500 jaar v.Chr., terwijl het wiel zo´n 4000 jaar later dateert.
Het water van de rivieren was van belang voor de landbouw, visvangst en transport.
Het transport bevorderde weer de handel en bracht kennis en rijkdom.
Rond de jaartelling was het veilig leven in het vruchtbare land achter de duinen en in het midden lag een klein meer, Flevo. Slechts op enkele plaatsen werd de beschermende duinengordel doorsneden, daar waar de rivieren uitmondden in de zee. Maar het leven in een dergelijk deltagebied had ook zijn risico´s: het water van de zee of rivieren kan door storm of zware regenval te hoog komen en het land overspoelen. Zo leerde de mens al snel dat het kan geven, maar ook nemen, en de mens leerde zich er tegen te bewapenen. 

Men bouwde  wierden of terpen: verhogingen in het lage landschap; door de grond uit te graven waardoor het water een meer gereguleerde loop kreeg, en de woningen op deze terpen droog bleven. Een benaming in de noordelijke provincies. In Zeeland heten ze vliedbergen, waar men later fortificaties op bouwde.

Het was in de 10e eeuw dat de mens begon met het aanleggen van dijken, vooral rond het Flevomeer, om het achterland veilig te stellen. Maar men ontdekte al snel een ander probleem; de dijk hield aan de ene kant het zoute zeewater wel tegen maar zorgde er ook voor dat het regen- en rivierwater water niet weg kon. Dus bouwde men sluisjes in de dijken, die open werden gezet om het overtollige water te lozen bij een laag tij van de zee.


Grote gebieden werden door indijking drooggelegd, maar het overtollige polderwater moest verwijderd worden om overstromingen te voorkomen.
Zo ontstonden complexe stelsels van  sloten, kanalen en meren, de boezems die met elkaar in verbinding staan.
De boezem is oppervlaktewater dat ertoe dient om polderwater op te vangen en af te voeren. Het oppervlakte water wordt hierbij door wind-watermolens naar de boezem gepompt.
Het overtollige water in de boezem werd dan weer op een rivier geloosd die het water weer naar zee afvoert; dit kan geschieden door een spuisluis of wederom met een gemaal, vroeger de wind-watermolen.


Rivieren moesten bevaarbaar blijven en werden met de komst van grotere vaartuigen met een grotere diepgang, uitgebaggerd, en dit baggermateriaal werd vaak weer gebruikt op de rivierdijken op de bouwen. De rivieren waren en zijn de levensaders van ons land, een verbinding met de buurlanden, maar vooral een verbinding met de zee. Want ver weg van ons natte kikkerlandje, lagen landen die we graag wensten te ontdekken, doe ons rijkdom en welvaart zouden brengen.

Het toenmalige Flevomeer, de latere Zuiderzee, veroorzaakte veel overstromingen in de gebieden van Noord-Holland en Overijssel in het jaar 1916. Het water werd door een noordelijke storm opgestuwd en kon daar het meer omsloten ligt door land niet meer weg, dan door het land te overstromen.

(Van links naar rechts: Overstroomde gebieden; boven Zaandam; onder Marken.)
 

DE AFSLUITDIJK.

De afsluitdijk is een waterkering tussen de provincies Noord-Holland en Friesland die de toenmalige Zuiderzee, nu IJsselmeer, afsluit van de Waddenzee.
Hieraan ontleent de waterkering zijn naam.
De Afsluitdijk is belangrijk om een deel van Nederland tegen overstromingen te beschermen.

 In 1886 richtten enkele notabelen de Zuiderzeevereniging op die moest onderzoeken of drooglegging van de Zuiderzee haalbaar was. In 1891 ontwierp ingenieur Cornelis Lely zijn eerste plan voor de afsluiting en inpoldering van de Zuiderzee.
In het eerste ontwerp van Lely zou de Afsluitdijk niet bij Cornwerd, maar bij Piaam aansluiten op de Friese kust. In het land was men bang dat de afdamming van de Zuiderzee volgens dit ontwerp zou leidden tot aanzienlijke hogere stormvloedstanden bij de dijken van Noord-Holland en Friesland.
Na een studie van de Staatscommissie Zuiderzee onder leiding van Hendrik Lorentz werd daarom besloten de afsluitdijk hoger aan te leggen tussen Den Oever in Noord-Holland en het Friese Kornwerd.



De aanleg van de eigenlijke dijk begon in januari 1927. Er werd gewerkt vanuit vier locaties. Bij de beide oevers werden speciale werkeilanden aangelegd, Breezand en Kornwerderzand. Bij de aanleg van de 32 kilometer lange dijk werd voor het eerst keileem toegepast, dat taaier was gebleken dan zand of klei, en was in Noord-Nederland ruim voorhanden. De dijk is gefundeerd op zinkstukken van gevlochten wilgentenen die werden afgezonken door er steenblokken op te storten.
Op 28 mei 1932, om 13:02 uur, werd de Vlieter, het laatste gat in de Afsluitdijk , gesloten (foto rechtsboven) Vier maanden later werd de naam Zuiderzee, op 20 september 1932, officieel geschiedenis. het binnendijkse deel heette voortaan IJsselmeer, het buitendijkse deel Waddenzee.
De aanleg koste veertien mensen het leven. Deels door verdrinking, deels door bedrijfsongevallen.

 

Naast de dijk was er ook de nodige bouw van twee complexen van scheepvaartsluizen en uitwateringssluizen aan beide oevers van de dijk. Het complex in Den Oever omvat de Stevinsluizen (links) en drie series van vijf sluizen voor het lozen van het latere IJsselmeer  in de Waddenzee; het andere complex in Kornwerderzand bestaat ui de Lorentzsluizen (rechts) en twee series van vijf uitwateringssluizen, wat een totaal van 25 uitwateringskolken oplevert. Het is noodzakelijk om regelmatig water uit het meer te lozen, omdat het voortdurend wordt gevoed door rivieren en beken, met name de IJssel, en polders die hun water afvoeren in het ontstane IJsselmeer.

Springtij en een noordwester storm veroorzaakten in 1953 grote overstromingen in zuidwestelijk Nederland, België en Engeland. De Afsluitdijk kreeg het zwaar te verduren, maar hield stand. Overstromingen rond het IJsselmeer bleven daardoor uit. 

Een derde spuisluizencomplex bleek na onderzoek noodzakelijk in verband met de bodemdaling en het stijgen van de zeespiegel en een verhoogde aanvoer van het rivierwater van de IJssel. In 2019 werd met de werkzaamheden gestart met het project war bestaat uit het versterken van het dijklichaam en de schut- en spuisluizen. In 2022 werd dit project afgerond.

 Wereldwijd hebben landen naar dit project gekeken, hoe die "kaaskoppen" een gevecht aangingen met de zee. Het was wel een start van een wereldwijd toekennen van de kennis dat de Nederlanders het kennen en ook in latere jaren ook wereldwijd zouden gaan doen in andere landen.




HET NOORDZEEKANAAL.




Het Noordzeekanaal heeft niets te maken met de beveiliging van Nederland tegen overstromingen, maar is een waterwerk om de havens van Amsterdam bereikbaar te houden voor de zeescheepvaart. Het kanaal is een verbinding tussen de haven van IJmuiden en het IJ bij Amsterdam.

De schepen met bestemming de haven van Amsterdam via de Zuiderzee hadden steeds meer te maken met de zandbanken voor de haven van Amsterdam, waarvan de bekendste Pampus. Hier komt dan ook het gezegde, "voor Pampus liggen" vandaan.
Om de verbinding tussen de haven van Amsterdam en de Noordzee te verbeteren werd in 1819 begonnen met de aanleg van het Noordhollandsch Kanaal tussen Amsterdam en Den helder. 
Het kanaal liep via diverse bestaande boezemwateren en kreeg een lengte van 79 kilometer, breedte 37,7 meter, diepgang tussen de 5,7 en 6,3 meter en een breedte op de bodem van 9,4 meter. 
Het kanaal werd in 1824 in gebruik genomen, maar voldeed al snel niet meer aan de eisen van het groeiende scheepvaartverkeer.

Vanaf 1848 is men gestart met een zoektocht naar een alternatieve voor het Noordhollandsch Kanaal en in 1851 nam de gemeente Amsterdam het besluit een onderzoek in te stellen voor een kanaal van het IJ door de duinen naar de Noordzee, wat de kortste route zou zijn.
Het plan om bij Velsen door de duinen heen te graven werd op 23 januari 1863 goedgekeurd door de Staten-Generaal.


Koning Willem III gaf opdracht tot de aanleg van het kanaal ter bestrijding van de werkeloosheid. De graafwerkzaamheden begonnen op 8 maart 1865 in de duinen van de Breesaap. De 7 kilometer brede duinen tussen Velsen en de Noordzee werden met schop en kruiwagen afgegraven.
Stoomgraafmachines waren beschikbaar, maar het meeste werk werd met de hand gedaan. Dit gehele ongelooflijk project werd binnen 11 jaar afgerond. Op 1 november werd het kanaal voor de scheepvaart officieel geopend en koning Willem III maakte de eerste tocht door de sluizen. Het kanaal met een lengte van 21 kilometer had in die tijd een bodembreedte van 27 meter en zou ruim 9 meter diep moeten zijn. Bij de opening was het gehele kanaal nog niet op de gewenste diepte; baggermolens hadden hier nog twee jaar voornodig. Zo kon het eerste volbeladen schip in 1878 de haven van Amsterdam bereiken.


Het Noordzeekanaal begint in feite al ver in de Noordzee. De Noordzee is onvoldoende diep voor de kust en een 43 kilometer lange geul, de IJgeul, ie gebaggerd voor de diepstekende schepen die haven willen binnenvaren. De geul heeft een breedte van 450 tot 600 meter, Schepen met een diepgang vanaf 14,1 tot 17,8 meter moeten gebruik maken van de IJgeul. Na de sluizen is het kanaal diverse keren verbreed en verdiept; een breedte van 170 meter en een diepte van 15,5 meter.


DE DUINEN.


De westkust van ons land, van Zeeland tot en met de Waddeneilanden, wordt beschermd door zand en de duinen, maar ook deze hebben te lijden door hoge golfslag tijdens stormen, waarbij grote gaten worden geslagen in deze natuurlijke bescherming tegen de zee. De kust slijt echter voortdurend onder invloed van wind, golven en stroming. Het is Rijkswaterstaat die deze kust controleert en versterkt met zand. 

Dit wordt gedaan met behulp van "zandsuppleties". Daarbij brengen  baggerschepen (of zandzuigers) zand uit de Noordzee aan op het strand of op de zeebodem vlak voor de kust.
Zo wordt de kustlijn op zijn plaats gehouden en blijft ons land veilig tegen overstromingen.
Zand als middel om de kust te versterken past goed bij onze zandige kust, met zijn stranden en duinen.
Zo kunnen we ook flexibeler inspelen op de ontwikkeling van de kust, zoals de zeespiegelstijging, dan met harde maatregelen als dammen en dijken. Het onderhoud van de kust wordt in samenwerking met de waterschappen gedaan. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het beheer van de waterkering en de duinen.

Rijkswaterstaat versterkt de Nederlandse kust met behulp van zandsuppleties uit het Programma Kustlijnzorg. Jaarlijks wordt de kust opgemeten om te zien hoeveel zand er nog ligt.
Op plaatsen waar de zee zoveel zand van de kust heeft meegenomen dat de waterveiligheid in het geding kan komen, wordt de kust aangevuld met zand van de Noordzeebodem. In het suppletieprogramma staat waar er naar verwachting, de komende jaren zand moet worden aangebracht, om de kust op zijn plaats te houden.
Jaarlijks wordt er gemiddeld 10 miljoen kubieke-
meter zand op de zeebodem of de kust aangebracht.

(Afbeeldingen Rijkswaterstaat.)


WATERSNOOD VAN 1953.


De watersnood van 1953, ook aangeduid als de Watersnoodramp of Februariramp voltrok zich in de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari 1953.
De ramp was het gevolg van een combinatie van zware storm uit noordwestelijke richting die het zeewater aan de kust opstuwde, met een daarmee samenvallend tijdstip van hoogwater in het getijde vloed en springtij.
Het water in de trechtervormige zuidelijke Noordzee steeg door dit ongunstige samenspel van natuurverschijnselen tot extreme hoogte.
In verschillende plaatsen werden de hoogste waterstanden sinds 100 jaar gemeten, van 3,85 tot 4,55 meter boven het Normaal Amsterdams Peil. (NAP) Het gevolg was dat veel dijken door het zeewater werden overspoeld en doorbraken bij windsterkten van 9 tot 11 gemeten die 24 uur aanhielden.

Hele eilanden en landstreken inclusief steden en dorpen raakten overstroomd; er waren in Nederland 1.836 slachtoffers, tienduizenden dieren verdronken, huizen werden verwoest en verder was er grote materiële schade.

Veel dijken, vooral in het deltagebied, waren te laag en te zwak, iets wat reeds in de jaren 1920 was geconstateerd. Intussen werkte men aan plannen om binnenwateren van de zee af te sluiten, door het aanleggen van nieuwe kunstwerken. De Afsluitdijk, welke in 1932 gereed kwam, was de eerste in dit programma. Na de Tweede Wereldoorlog  werden eerst de werken in Zuidwest-Nederland uitgevoerd. Toch had de kustbescherming geen prioriteit en dit veranderde na de watersnoodramp van 1953.
Zo werd het het grootste landsbescherming project gestart on de naam Deltawerken een project waar de gehele wereld naar keek.

DE DELTAWERKEN.



Het kaartje hierboven geeft het aantal Deltawerken weer met plaats, naam en jaartal. Het waren niet alleen dammen die werden gebouwd, maar ook spuisluizen en waterkeringen. Buiten de vaste bouwwerken ook beweegbare waterkeringen, zoals in de Hollandse IJssel en Maeslandkering in de Nieuwe Waterweg.

(Voor een uitgebreid verslag over de bouw van deze Deltawerken verwijs ik u naar de weblog Zien en Weten op Google. (De Deltawerken zienenweten.) Een uittreksel in delen van; Deel 1t/m 6 ; Deel 7A t/m 7E; Deel 8A-8B. Geplaatst op 12 t/m 19-01-2011.)

De Measlandkering in de Nieuwe Waterweg moest het achterland, de steden aan dit water gelegen veiligstellen voor overstroming, maar het betekende wel een een belemmering voor de zeescheepvaart naar deze steden die een doorgang naar zee moeten hebben. Door het aanleggen van de Maasvlakte en de havens kwam er ruimte voor de internationale zeescheepvaart tot grote diepgang en laadvermogen. Intussen is de eerste Maasvlakte reeds uitgebreid met een tweede en derde. Zo nemen wij van de zee. Hiermee verdween ook de zeevaart uit de Rotterdamse haven op op z'n tijd wat cruise schepen.

OVERSTROMINGEN IN HET BINNENLAND.

Nederland kent vele rivieren, de grootste en belangrijkste zijn de Rijn en de Maas. De Rijn is een gletsjerrivier en krijgt verder toestroom van enkele regenrivieren, en heeft vooral in het voorjaar een hoge waterstand. De Maas is een regenrivier, krijgt in het voorjaar veel smeltwater uit de Ardennen en verder van de nodige zijriviertjes. Het is vooral de Maas die nog vaak overstromingen heeft veroorzaakt vooral in Limburg. Het waterpeil in de Maas wordt door stuwen geregeld om scheepvaart op de rivier mogelijk te maken. Schepen passeren deze stuwen via schutsluizen.


De laatste grote overstroming was in 1993 waarbij grote delen van haar stroomgebied in Nederlands-Limburg en Belgisch-Limburg onderwater kwamen te staan. Ondanks dat de stuwen in de rivier waren gestreken kon het water niet weg, dan alleen over het land. Nu kende men in Limburg en ook net over de grens in België overstroomgebieden die waren ontstaan door de grindwinning, waarvan het meeste grind naar de Deltawerken was gegaan voor de betonindustrie en als bodem versteviger.
Zo wat vroeger grindgaten waren, zijn het nu watersportgebieden geworden. Maar om dit wederom te voorkomen werden de rivierdijken verhoogt en werd er land teruggegeven aan de rivier, wat bij een normale waterstand dienstdoet als beschermd natuurgebied. 

Zo werd ook gedaan bij het riviertje de Geul wat in 2021 een groot deel van de stad Valkenburg onder water zette.
Iets wat de mensen niet voor mogelijk hadden gehouden en voor miljoenen aan schade opleverde.

Het is nu wel duidelijk dat het kanaliseren van rivieren niet dat is wat men voor de toekomst had gedacht.
Vooral met verandering van ons klimaat, met veel zware regenval  met enorme hoeveelheden, moet het water zijn eigen weg kunnen vinden zonder obstakels.


Wij Nederlanders al leven we aan de kust van de Noordzee of in het binnenland aan de oevers van rivieren, we blijven een strijd voeren tegen het water voor ons lijfbehoud en toekomst. Het is en blijft een strijd zonder einde. Wij nemen van het water, maar het water neemt weer terug van ons.



zaterdag 6 september 2025

BOEDDHISME EN HINDOEÏSME OP BALI.

 

    OP JAVA BESTONDEN DE 

         GELOVEN SAMEN,

     ZO OOK HIER OP BALI, 

                IN VREDE.


BALI VERKENNEN.

PURA ULUN DANU BRATAN.

Voor dit verslag moet ik wel jaren teruggaan in de tijd dat ik Bali aan het verkennen was in de periode dat ik er, het werden er acht jaar, heb gewoond. Zo kreeg ik een lift van een paar medewerkers van een bedrijf, wat daar cherie tomaatjes teelde in kassen, naar  Bedugul waar in het Bratan Meer de Pura Ulun Danu Beratan, of Pura Bratan is gelegen.
Het Bratan Meer is een ondergelopen caldera van de Bratan vulkaan.

De tempels liggen in feite op eilandjes in het meer, maar in de tijd dat ik daar was, was de waterspiegel van het meer op onverklaarbare wijze dusdanig gezakt, dat de eilandjes droog waren komen te liggen. Ongeacht de daadwerkelijke oorzaak een vermoedelijk scheur in de aardkorst van het meer waardoor water was wegelopen, weten de Balinezen dit aan de boze geesten en demonen. 
Het was in die tijd een vrij droge periode en ook de Bratanrivier leverde zeer weinig water aan het meer.
 Het tempelcomplex was een enorme drukte met Balinezen die offers kwamen brengen, dus liet het maar zoals het was om later nog een keer terug te keren. Zo keerde in maanden later weer terug naar deze tempel en de demonen en boze geesten waren verdreven en de tempels lagen weer op eilandjes.   Dit tempelcomplex werd gebouwd in 1633 en wordt gebruikt voor offergaven en ceremonies ter ere van de Balinese water-, meer- en riviergodin Dewi Danu. het meer is de belangrijkste irrigatie bron in Midden-Bali. De 11 verdiepingen tellende pelinnggih meru in het complex is gewijd aan Shiva en zijn echtgenote Parvathi.




Al in alle rust en vrede wandelend over het tempelterrein ontdekte ik tot mijn verbazing een boeddhistische stoepa.
Het bestaan hiervan is vrij uniek en interessant gezien de ligging vlakbij de gebedshuizen van de Balinese hindoes. In deze stupa bevindt zich een Boeddhabeeld.
Deze stupa staat symbool voor de religieuze harmonie en is op het zuiden gericht. 
De stupa ligt net buiten het hindoe tempelterrein (er is geen afscheiding) en wordt door de lokale bewoners net als hun terrein goed onderhouden.

Dit was de eerste kennismaking van twee geloven zo dicht bij elkaar, welke beide de oorsprong vonden op Java.


PURA TANAH LOT.

Zo volgde ik op een zekere dag, met de auto, de zuidelijke kustweg om een bezoek te brengen aan de zeetempel Tanah Lot, gelegen op een koraalachtige rots voor de kust. Deze tempel heeft niets met het Boeddhisme te maken, maar wil ik toch even onder de aandacht brengen. In de tijd dat ik deze reis ondernam was de weg daar naar toe  een slecht onderhouden landweg, waren er nog geen winkeltjes of eetgelegenheden en amper toeristen. Op dat moment was het eb in de Indische Oceaan.

De geschiedenis  van deze zeetempel dateert uit de 16e eeuw, toen de priester Dang Hyang Nirartha de tempel stichtte die gewijd is aan de zeegod Dewa Baruna. De tempel staande op een rots is een van de zeven zeetempels aan de zuidkust ban Bali. Ze vormt een spirutuele beschermingsketen rond het eiland.
De zee geeft en de zee neemt, en zo ook de rots waarop de tempel staat gebouwd. Door zware erosie door de blootstelling aan de golven vanuit de Indische Oceaan werd de rots zwaar geërodeerd. In de jaren 80 werden er rotssteunen geplaatst om de tempel te ondersteunen en werd rond de rots zogeheten viervoeters geplaatst om de kracht van de golven te breken, welke op de afbeelding duidelijk te zien zijn. Zo werd deze plaats van aanbidding voor de Balinese Hindoes veiliggesteld.





In de rots van het eiland bevindt zich een zoetwater bron, ondanks dat het gehele eilandje omringt is door zoutwater.
Ook dit is voor de Balinees weer een heilige bron, waaraan natuurlijk ook weer offers worden gebracht.




In de rotsen aan de vasteland zijde zijn openingen waarin zeeslangen leven, ook hier is een priester aanwezig die je tegen betaling de slang uit zijn hol haalt en als je dan de kop van de slang aait zou dat geluk in het leven moeten brengen.

 Tegenwoordig is door het stijgen van de zeespiegel het eilandje alleen nog bij laagwater te bereiken via een landtong. De tempel is niet te bezichtigen en is alleen op voor Balinese ceremonies.

Waar tegenwoordig de toeristen voorkomen, nadat ze eindelijk hun weg gevonden hebben langs de nodige stalletjes met toeristische rommel en eetgelegenheden is om van zonsondergang te genieten. Het zou niet mijn laatste bezoek zijn aan deze zeetempel.



Ik verlaat de zuidelijke kustweg om nu noordwaarts te rijden naar Singaraja Gillimanuk door een prachtig berggebied met de rijstvelden op de berghellingen van Papuan in het regentschap Tabanan.



Het mooie is, dat men op Bali twee tot drie rijstoogsten in het jaar kent. Zo heb je de kans  om de sawa's in verschillende stadia te zien. Een beeld waarvan ik niet genoeg kon krijgen.
Of het zo moest zijn, een klein bord maakte melding van de Boeddhistische klooster, en dat wekte mijn belangstelling. Volgde de weg en kon vlak bij het klooster de auto parkeren en wandelde naar de ingang, waar in door twee jonge vrouwen werd ontvangen. Wat ik kwam doen bij het klooster en ik vertelde hen dat het gewoon belangstelling was, onder het genot van een flesje koud water, wat ze aanboden.

DHARMA GIRI VIHARA.

Het is het jaar 1994, en alleen het klooster was in gebruik als gebedshuis voor boeddhisten van de Dharma Giri Vihara stichting. Het geheel lag op een stuk landbouw gebied, dat werd gebruikt voor de teelt van chilipepers.
Het geheel zou met de jaren uitgroeien tot een groot tempel complex. Nu was er slechts een klein gebedshuis en een winkeltje waar Boeddha artikelen te koop waren. Het zou jaren duren eer ik er weer een bezoek zou afleggen en dit zo schone religieuze geheel zou aanschouwen.



Eenmaal binnen kwam ik in oog te staan met een gouden (vergulde) liggen boeddha en twee andere beelden. Ervoor stond een tafel met diverse relikwieën den wierook. Het klooster was omringt door een goed onderhouden tuin, maar niet veer daarvan was men druk bezig met een nieuw project, wat enige jaren van werken in beslag zou nemen. Het was dan ook in 2015, dat ik weer eens terug keerde naar deze plaats, die enorm was uitgebreid en een drukke toeristische attractie  was geworden vanwege de enorme liggende  boeddha.

In 2007 werd een monumentale zuil genaamd Raja Ashoka  opgericht, met de boodschap van diversiteit verankerd in de vorm van een inscriptie.
Ashoka de Grote was de heerser van het Mauryarijk van 268 tot 232 v.Chr. Na een bloedige en gewelddadige  overwinning in de oorlog om Kalinga kreeg hij spijt van het leed dat hij met deze oorlog anderen had aangedaan en bekeerde zich tot het boeddhisme.
De stichting had het klooster opnieuw ontwikkeld door de braak liggende grond eromheen te gebruiken, die destijds nog als tuin fungeerde.
In 2010 werd begonnen aan het geheel opnieuw inrichten van het terrein, eerst met een gebouw met meerdere verdiepingen, wat dienst moest doen als kantoor en daarna met het geheel opnieuw inrichten van het terrein en de bouw van de slapende boeddha.


 Aan de ingang was in alle jaren niets bijzonders veranderd, maar het gehele terrein was intussen opgebouwd uit drie niveaus. Een lange trap geflankeerd door twee drakenmonsters leidt naar een gespleten poort. 


Op deze niveaus bevindt zich onder andere een kleine copy van de Borobudur met kleine stupa's; een gebouw dat als gebedsruimte dienst doet meet een liggende vergulde boeddha en een tuin voor boeddhistische beelden met offerplaatsen.


Maar het meest indrukwekkende is het helderwitte beeld van de liggende Boeddha, met een lengte van 15 meter en een hoogte van 3 meter, met een geweldig uitzicht over het landschap en op de vulkanische bergtoppen. Ambachtslieden uit Klungkung besteden veel vakkennis aan het creëren van dit kunstwerk.
De toegang tot de tempel is gratis, maar een donatie is zeer welkom. Er is voor het betreden van het terrein wel een kleding voorschrift; schouder en benen dienen bedekt te zijn, hiervoor zijn sarongs beschikbaar. De heilige gebieden dient men blootvoets te betreden. De sfeer in het klooster is erg koel en vredig, en is zeer geschikt om te mediteren of om de geest te verhelderen. 



zaterdag 30 augustus 2025

BALI. 1934. (DEEL 11 - SLOT)

 

BALI IN DE KOLONIALE PERIODE

GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.

                                    DEEL 11 - SLOT.


BALI.....


                        VII. VOLKSKUNST. (VERVOLG)

GAMELANG-ANGKLUNG, G. GAMBUH, G.DJOGED.

Naast deze twee belangrijkste gamelan soorten zijn ook nog verschillende andere in gebruik, welke samenstelling min of meer van de eerder genoemde afwijkt, en welke aan het doel, waarvoor de orkestjes moeten dienen, zijn aangepast.
Zachter en weker van klank dan de gamelan-gong is de gamelan- 
angklung, waarin de gender nog meer op de voorgrond treedt dan bij de twee eerst genoemde.
Zij bestaat uit zes tot 10 genders, twee trommen (kendang), één gong (kempur), twee rejong en een anklung-achtig instrument met buisvormige bambu toetsen, grantang genaamd. De toetsen doen enigszins denken aan die van de tjalung van Java.

Bij de vertoningen van wayang-wong, wayang-parwa en wayang-kulit wordt de gender-wayang gespeeld, welke uit een viertal genders bestaat. 
Moeten er echter stukken worden opgevoerd uit het Ramajana repertoire dan wordt de gender-wayang aangevuld met de gamelan-gambuk, samengesteld uit een vioaal (rebab) een grote fluit (suling), twee kleine trommen (gupek) een liggende bonang-ketel (kadjar), een stel bekkens (rintjik) en twee gumanaks.
Dit laatste ouderwetse instrumentjes zijn van brons, langwerpig en gutsvomig gebogen en worden tegen elkaar aan geslagen.

                                                                                                          ( Gumanak.)

Zij dienen hoofdzakelijk voor het ritme, en het geluid wordt niet oneigenaardig vergeleken met het onafgebroken gesjirp van cicaden, krekels en sprinkhanen.
Tot de wayang orkestjes behoren ook de gamelan-suling en de gamelan gammelan-ardja, welke laatste slechts weinig afwijkt van de gamelan-gambuh.
Er wordt echter melding gemaakt  over de ouderwetse citer, die tot de instrumenten van dit orkestje behoort, namelijk de guntang.

(Guntang.)

Deze guntang is een primitieve bambu citer. Halverwege de enige snaar van dit instrument is een trillend bruggetje bevestigd (pelajah) en onder de pelajah is de bambu wand doorboord. De trillende pelahahkan dus de lucht in de koker heftiger in beweging brengen dan de snaar alleen dat zou doen, en versterkt daardoor de klank. Tenslotte moet nog de gamelan-djoged worden genoemd, die geheel uit bambu instrumenten is samengesteld, zelfs de genders zijn de boven de bambu klankbuizen opgehangen toetsen van bambu latjes vervaardigd. Deze orkestjesdienenter begeleiding van de dans van de djogeds (publieke danseressen).

De gamelan-gambang waarvan de instrumenten eveneens uit bambu toetsen zijn voorzien, worden voornamelijk bij lijkverbrandingen gebruikt. Het is zeker geen toeval, dat het harde geklepper van deze instrumenten ook in de oren van de westerling zich zeer merkwaardig aanpast aan de half-feestelijke, half-macabre plechtigheid van de lijkverbrandingen.

In het vooraf gaande werd hier en daar een greep gedaan uit het vele mooie dat toneel, muziek en dans op Bali bieden.
Een beschrijving als deze dwingt om nu eens toneel, dan weer muziek afzonderlijk te behandelen; en dat is jammer. Want hierdoor worden toch eigenlijk onverbrekelijk met elkaar vergroeide kunstuitingen onderling gescheiden.
Daarom kan het hier gebodene slechts een zeer geringe indruk geven  van de bekoring, uitgaand van een Balinees feest in de eigen sfeer en omgeving. Want daar alleen laat zich dat betoverende spel van toneel en muziek naar juiste  waarde beseffen: als een openluchtspel, waarvan de natuurlijke omgeving, de fantastische tempelmuren in het flakkerende toortslicht, de zich in de nachtelijke hemel verliezende kruinen van de statige waringins, door geen enkel aangelegd openluchttoneel te evenaren zijn; en als een levend sprookje, waarin de gehele actie van de paars-gouden en groen-gouden figuren en figuurtjes wegdeinst in een ritmisch en stijlvol bewegen.

In deze omgeving openbaart zich dat hier geen kunst wordt gegeven, voortgesproten uit de geniale gedachte van één enkeling, maar onvergetelijke tonelen van een spontane, zuivere volkskunst, waarbij muzikanten, acteurs, dansers en danseressen wil en streven gericht zijn op één doel, allen bezield te zijn door één gedachte, en allen hun klassieke gestileerde kunst op één dezelfde wijze aanvoelen en tot uiting brengen.
Is het te verwonderen dat de Balinees dit spel, een van de voornaamste kunstuitingen, waar in de Balinese volksziel zich onbelemmerd kan uiten, die bijna aan een devote verering doet denken.




BEELDHOUWKUNST.


Uit tal van overblijfselen van tempels, bijzettingsplaatsen, beelden en opgravingen blijkt dat, evenals toneel en muziek, de beeldhouwkunst reeds eeuwen geleden op Bali werd beoefend.
Het is wel zeer jammer, dat de gevonden bouwfragmenten en stenen beelden vrijwel algemeen vervaardigd  zijn van een zachte steensoort, welke snel verweert en dan aan de oppervlakte verpulvert.
De details van de bewerking zijn hierdoor in veel gevallen al spoedig verloren gegaan, en het is geen uitzondering dat zelfs de hoofdvormen nog maar vaag te onderscheiden zijn. Gelukkig zijn er nog overblijfselen, die alhoewel reeds enige eeuwen oud nog een juiste indruk kunnen geven van de hoogte, waarop de Balinese beeldhouwkunst reeds honderden jaren geleden bestond.

Zo bijvoorbeeld de fraaie spuiters uit de Goa Gadjah of de zogeheten "Olifants Grot". Boven de ingang van deze oude kluizenaarsgrot, daterende uit de elfde eeuw, is in de rots een demonisch figuur met grote rollendeogen uitgehouwen, die met zijn handen als het ware het gesteente splijt. De spuiterbeelden die vermoedelijk voor de grot hebben gestaan om het heilige water af te voeren, staan nu in een bassin, en zijn vermoedelijk in het begin van de 11e eeuw  vervaardigd.


Mooi bewaard gebleven is ook het fraaie viervoudige trimurti-beeld in de desa Pejang, dat ongeveer uit de 13e of 14e eeuw dateert.
Alhoewel de tegenwoordige Balinees in het beeld een Brahma voorstelling ziet dragen de figuren kenmerken van Shiva, Wisnu en Brahma, en zal de oorspronkelijke bedoeling wel zijn geweest een voorstelling te geven vaneen naar de vier windstreken gerichte Trimurti, de Hindoeistische goddelijke Drieëenheid.


Over de betekenis van het gedetailleerd vat van Pejeng, of de maan van Pejeng werd reeds eerder vermeld. Van talrijke oude beelden, welke op Bali zijn aangetroffen, kunnen uit de aard der zaak slechts enkele weinige voorbeelden worden genoemd. Merkwaardigerwijze is zeer rijk aan dergelijke vondsten een smalle strook land tussen de beide riviertjes Pakerisan en Petanu, van Manukaya in het noorden af over Tirta Empul, Tampaksiring, Sawah Gunung, Pejeng, Goa Gadjah en Bedulu naar de kust.

DE LEGENDE VAN MAJA DENAWA.

In de hierboven genoemde strook grond heeft zich volgens de mythe ook een grote strijd afgespeeld van Mahadewa, Indra en hun goddelijke scharen tegen de demonenvorst Maya Denawa van Bedulu, die de Hindoe-godsdienst trachtte uit te roeien.
Slechts ten koste van de grote inspanning gelukte het aan de goden, om de puri van Bedulu te veroveren en Maya Denawa te verjagen. Toch weet de laatste zich op zijn vlucht nog enige tijd te redden door het aannemen van verschillende gedaanten, zoals van een nangka-vrucht, hemelnyphen, een kokosblad, een haan, een grote steen, e.d. Aan al deze gedaanteverwisselingen zouden verschillende plaatsen in het gebied tussen Petanu en Pakesiran hun naam te danken hebben, o.a. Manukaja (van manuk = haan).


Een poging van Maya Denawa om de volgelingen met betoverd vergiftigd water de doden, had aanvankelijk succes; maar toen deden de goden een heilig water ontstaan, Tirta Empul, waarmee de doden werden besprenkeld en tot leven terug geroepen.




De laatste gedaanteverwisseling van Maya Denawa, namelijk zijn metamorfose in een grote riviersteen, betekende voor hem echter het einde. 
Want toen al de aanvoerders van het godenleger hun pijlen op deze steen afschoten, werd hij doorboord en kwam Maya Denawa bloed te voorschijn. Het water, dat hieruit ontstond, is de Petanu en werd door de goden voor een tijdvak van 1700 jaar vervloekt.

Ook tegenwoordig is deze legende nog algemeen bekend en tot voor enige jaren zorgde men er wel voor, olm van de Tukad Petanu geen water te gebruiken, zelfs niet voor bevloeiingswater voor de sawa's. Eerst enige jaren is de vloek plechtig opgeheven en alhoewel aan de genoemde jaartallen weinig waarde kan worden gehecht, versterkt de mythe toch de geschiedkundige gegevens, welke wijzen op de belangrijke betekenis, welk dit gebied in de oudste Hindoe-Balinese periode moet hebben gehad.


                     ( Van links naarrechts: Gender, Gamelan-instrument; Prada doek; Gouden danskroon.)

KLASSIEK BALI.


Op dit klassiek strookje grond zijn belangrijke overblijfselen gevonden, welke uit alle antieke perioden van de Balinese geschiedenis afkomstig zijn: De oude, beroemde, heilige bronzen keteltrom van Pejang, de zo geheten maan van Bali, welke zeer waarschijnlijk al uit de vóór Hindoe-tijd moet dateren; de miniatuur klei-stupa's en klei-tabletten met ingestempelde Buddhistische geloofsbelijdenis uit de 8ste eeuw; de stichtingsoorkonde van Tirta Empul uit de 10e eeuw en de daarop gevolgde talrijke oorkonden uit de volgende eeuwen; de in het gesteente uitgehouwen tjandi's van Gunung Kawi bij Tampak Siring uit de 11e eeuw, de Goa Gadjah met zijn fraaie spuiterbeelden eveneens uit de 11e eeuw en tenslotte talrijke beelden uit de 10e tot de 15e eeuw, welke zijn aangetroffen in de gehele strook van Manukaya tot het uiterste zuiden toe.



Het is hier de plaats, om de aandacht te vestigen op de Pura Sukawana, gelegen op de Gunung Panulisan van het Batur-complex.
Want bij deze pura bevindt zich een verzameling beelden, welke merkwaardigerwijze bij alle perioden van het tijdvak 10e tot en met 14e eeuw moet worden ingedeeld. Alleszins begrijpelijk is het dan ook, dat men in deze pura is gaan zien een heiligdom behorende bij het ten zuiden daarvan gelegen rijkscentrum tussen Pakerisan en Petanu met Bedulu-Pejeng als hoofdplaats. 

Eerder werd reeds opgemerkt, dat zeer waarschijnlijk eerst inde 14e eeuw het meer oostelijk gelegen rijk van Gelgel, met de pura Besakih als staats- tevens bergheiligdom, zich begon te ontwikkelen en in de loop van de 14e en 15e eeuw zelfs  de suprematie over Bali verkreeg. Maar de bakermat van de Balinese beeldhouwkunst ligt in het klassieke Bedulu-gebied. Evenals het oude Java uit de Hindoe-tijd heeft ook het oude Bali tal van vorstelijke bijzettingsbeelden in godengestalten, waar de as van de overleden heerser of van zijn gemalin of gemalinnen in een urn werden bijgezet.

Dat in het Mohammedaanse Java deze beelden in de regel niet meer beschouwd worden als voorstellingen van bepaalde Hindoe goden is verklaarbaar en ook niet anders te verwachten. Maar dat dit ook bij de tegenwoordige Balinees het geval is, is wel zeer merkwaardig. Wel zijn deze "artja" heilig, maar slechts als oude eerbiedwaardige krachtige fetisjen, waar een zekere energie uitstraalt, welke een gunstige invloed heeft op de omgeving en waaraan dus moet worden geofferd om deze kracht in stand te houden. En zo kan men hier hetzelfde gebruik waarnemen als op het Mohammedaanse Java, waar ook om de zelfde reden en op de zelfde wijze aan dergelijke oude Hindoe-beelden wordt geofferd: wat bloemen en kopergeld op een pisangblad met een weinig  wierook.
In de offernissen en de zo geheten godenhuisjes, waar de Balinees zijn goden aanroept en hun offers aanbiedt, worden deze beelden dan ook zo goed als niet aangetroffen. Intussen blijft de Balinees zijn togogs, beelden van goden, demonen en wayang heden vervaardigen met dezelfde zorg, met hetzelfde kunstgevoel en met dezelfde liefde voor zijn werkstuk als eertijds. Demonenbeelden dienen echter hoofdzakelijk ter beveiliging van tempels en erven, en de andere beelden slechts voor versiering, als krisstandaards, (links) enz.



( Van links naar rechts: Houtenbeeld van de god Kama, van de liefde; Stenen beeld Raksasa; Houten beeld, Rati godin van de liefde.) 

DE PANTYA-GINA, VIJF AMBACHTEN.

Eerder werd reeds de stand van de Pande's opgemerkt, welk een ruime plaats de zorg voor de beoefening van de volkskunst bij de Balinezen inneemt, en de aandacht gevestigd op de lontar tantu-pagekaren, welke de wordingsgeschiedenis van de Pantya-gina, de vijf groepen van ambachten beschrijft, te weten: 
 
1. De ijzer en wapensmeden (Pande of Pande-wesi)
2. De koperbewerkers  (Pande  Singen).
3. De goud- en zilversmeden (Kamasan).
4. Houtbewerkers en huizenbouwers, waarbij ook de beeldhouwers (Undagi).
5. De tekenaars-schilders (Sangging).

Niet ten onrechte wordt wel de opmerking gemaakt, dat het verenigingsleven van deze ambachtsgroepen in velerlei opzicht aan dat  van het voormalige westerse gildewezen doet denken.
Evenals de westerse gilden de ambachten tot grote bloei wisten te brengen, heeft ook het verenigingslaven op Bali een gunstige invloed op de ontwikkeling van het ambacht uitgeoefend.

Gelijk op Java staat ook op Bali van alle ambachtslieden de Pande, de wapensmid, het hoogt in aanzien. Wanneer op Java de empu-pande een nieuwe kris of een ander wapen onderhanden neemt, roept hij zijn schutspatroon aan, brengt een paar kleine offers en brandt wierook voor zijn gereedschap en zijn materiaal. Ook de inzet voor de Pande's op Bali hebben gelijksoortige voorschriften. Na het pletten van het metaal wordt met een gouden naald de heilige syllabe (ung) op het ijzer, de letter ang op het staal en de letter mang op het pamor ingekrast. Pamor is het nikkelijzer afkomstig van een meteoriet waaruit men aanvankelijk op Java de pamor-krissen vervaardigde. Het is duidelijk, dat hier slechts sprake kan zijn van een magische handeling, want gedurende het smeden gaan de ingekraste letters uiteraard weer verloren. Intussen is dit slechts het begin van een magisch ritueel, want voor wapens, aan welke men een bijzondere kracht wil verlenen, bestaan nog tal van andere inscripties, waaronder ook demonische en goddelijke figuren, voorstellen de Sang Hjang radja Pengala, Kala Dedana, Empu Sakena en anderen.

( Van links naar rechts: Kalligrafie Javaans schrift "Hyang"; Sang Hyang Widhi Wasa als oppergod in het Balinees geloof.)

Hyang is een representatie van het opperste wezen in de oude Javaanse en Balinese mythologie. De spirituele entiteit kan als goddelijk of voorouderlijk worden beschouwd. De verering voor deze spirituele entiteit is terug te vinden in volksgodsdiensten van Java en Bali. Hyang wordt vaak beschreven als een heilige en stralende persoonlijke vorm en vaak vermeld in een mannelijke vorm.
Na het klaar zetten van de offeranden, wordt de magische figuur ingegrift of met kurkuma en arsenicum ingetekend; enkele  van deze inscripties moeten gedurende het smeden zeven keer opnieuw worden ingegrift, bij andere zegt de Pande een gebed op: "mag Sang Hjang Kala Sedana en Empu Sakena alle boosdoeners, die zich tegenover mij stellen, de handen binden, opdat zij zich niet bewegen kunnen, en grote angst over hen komt"!! En wanneer het wapen tenslotte gepolijst is, gepoest en geslepen is, dan moet het nog gewijd worden in de tempel, liefst op een dag, dat daar juist het Odalan-feest wordt gehouden; en ook hierbij is weer allerlei ritueel nodig, moet de priester de wijding leiden en worden wederom offers gereed gezet.

Ook het vervaardigen van de artje-dewa en de papendeman door de goudsmeden, de Pande-mas, geschiedt steeds met het nodige ritueel, het prevelen van gebeden en het gereed zetten van offeranden. Deze artje-dewa (of pertyima) zijn kleine beeldjes van goud, of wel van hout met bladgoud belegd, welke bij het Odalan-feest in de optocht worden meegedragen.


                                                                      ( Odalan-feest.)

De papandeman zijn kleine voorwerpen: een zilveren schilpadje, een kleine garnaal en een kleine slang naga) van goud en een kreeft van koper, welke bij de bouw onder de tempels, meru's en godenhuisjes worden ingegraven. Hoewel daar alles eenvoudiger toegaat, geldt voor de andere groepen van ambachtslieden hetzelfde, wat voor de wapensmeden is gezegd. Ook zij hebben hun verenigingen, hun presasti's en waar mogelijk heeft men een familie-tempel, waar aan de schutspatroon offers worden gebracht en wierook gebrand.

Nu mag al dit magische ritueel, dat vooral de wapensmid met zoveel minutieuze zorg uitvoert, een indruk maken van grote naïviteit, in ieder geval blijkt er toch ook uit, hoe Pande zijn arbeid als een zaak van groot gewicht beschouwt en met welk een toewijding hij zijn taak verricht. Daarom is het ook niet te verwonderen, dat deze zorg en dit geduld bij de arbeid in staat zijn, om in ruime mate te vergoeden hetgeen de Balinese handwerksman mist door de buitengewone primitiviteit van zijn gereedschappen en zijn hulpmiddelen.
Men ziet het bescheiden afdakje waaronder de wapensmid of kopergieter of goudsmid aan het werk zijn, het primitieve smidsvuurtje, het kinderachtige aambeeldje, de uit een paar bambu latjes en blokjes ijzer samengestelde hamer, de rammelende nijptang, en dan daar naast het mooie , stijlvolle kunstige product dat hier wordt geschapen.

Het zelfde geldt voor de schilders en de tekenaars, die op kunstige wijze de natuur, dieren en mensen van het eiland weten vast te leggen met hun penseelstreken. De een zoekt het in de oud Balinese stijl en de ander in meer modernere afbeeldingen.

Waar elders in de Archipel vindt men krissen, welke glanzend koolzwart gepolijst lemmet zo fraai afsteekt tegen het matte zilverglans van de sierlijke tekening van het pamor-nikkel? 
Waar elders kan het gouden drijf-ciseleerwerk vergeleken worden met dat van de fraaie gouden krisgevesten van Bali?
Waar elders vindt men een rijk gouden ornament, als dat van een Balinese danskroon?  Waar elders tenslotte kunnen in Indië beeldhouwwerk en houtsnijwerk, waar kan het prada werk (verguldsel op weefsels of op hout) vergeleken worden met hetgeen overal op Bali in rijke overvloed wordt aangetroffen aan kunstzinnige bewerking van steen en hout, aan mooie prada-weefsels en rijk vergulde gamelan instrumenten?

Over het zo bij uitstek vrouwelijke handwerk, de weef- en ikatkunst, het vlechten van manden, het aanplanten van de jonge rijstplantjes en het maken van aardewerk is in dir verslag vaak maar kort stil gestaan.
Alleen de kleine Balinese desa Tenganan het enige in de gehele Archipel, waar de vrouwen de kunst verstaan van het vervaardigen van de zo geheten dubbel-geikatte weefsel kwam ter sprake. Een feit is zeker dat ook de vrouwen van Bali, ondanks dat ze niet verenigd zijn in een Pande, een grote invloed hebben met hun ambachten op het eiland.


EPILOOG.

Toen in 1596, gedurende de beroemde tocht van Cornelis de Houtman, de Nederlanders voor het eerst in aanraking kwamen met Javanen en Balinezen, wad hetgeen men over de kunstuitingen van de volken van de Archipel wist te vertellen allesbehalve vleiend. Ook later nog, zeer lange tijd daarna zelfs, bleven waarderende oordeelvellingen zowel over kunst als over de volksaard en karakter tot de uitzondering behoren. het heeft eeuwen geduurd, voordat men langzamerhand begon te beseffen, dat ook hier het oude Nederlandse spreekwoord van toepassing is, dat "onbekend maakt onbemind".
Mag onder de vele publicaties, welke in de loop der jaren over Bali en zijn bevolking zijn verschenen, dit Bali-album een bescheiden bijdrage vormen tot bevordering van de algemene kennis over dit zo mooie eiland met zijn sympathieke en kunstzinnige bevolking en haar cultuur.


                                                                               SLOT.