WAT IS ER TUSSEN ONS
LAND EN HET WATER?
NEDERLAND.
Aan het water dankt Nederland haar bestaan, maar ook haar naam; de "nederige landen" of de "lage landen"; in het Duits: der Niederlande, in het Frans: les Pays-Bas en in het Engels:
the Netherlands. Het is een verwijzing naar het feit dat het grootste deel van ons Nederlands grondgebied beneden de zeespiegel is gelegen.
De zee en de rivieren voerden slib aan dat vruchtbaar was op te verbouwen.
Via het Nauw van Calais bracht de Noordzee grote hoeveelheden zand naar onze streken, welke de duinen zouden vormen die de kuststrook beveiligden tegen het zeewater. Water is door de eeuwen heen de basis voor onze aanwezigheid in Nederland en onze landsgeschiedenis van grote betekenis geworden en zal het in de toekomst ook blijven.
De boot is ouder dan het wiel, en werd zodoende als eerste gebruikt voor het transport van goederen. Het oudste schip wat tot nu toe in ons land is gevonden, bij Pesse in de provincie Drenthe, is van omstreeks 6500 jaar v.Chr., terwijl het wiel zo´n 4000 jaar later dateert.
Het water van de rivieren was van belang voor de landbouw, visvangst en transport.
Het transport bevorderde weer de handel en bracht kennis en rijkdom.
Rond de jaartelling was het veilig leven in het vruchtbare land achter de duinen en in het midden lag een klein meer, Flevo. Slechts op enkele plaatsen werd de beschermende duinengordel doorsneden, daar waar de rivieren uitmondden in de zee. Maar het leven in een dergelijk deltagebied had ook zijn risico´s: het water van de zee of rivieren kan door storm of zware regenval te hoog komen en het land overspoelen. Zo leerde de mens al snel dat het kan geven, maar ook nemen, en de mens leerde zich er tegen te bewapenen.
Het was in de 10e eeuw dat de mens begon met het aanleggen van dijken, vooral rond het Flevomeer, om het achterland veilig te stellen. Maar men ontdekte al snel een ander probleem; de dijk hield aan de ene kant het zoute zeewater wel tegen maar zorgde er ook voor dat het regen- en rivierwater water niet weg kon. Dus bouwde men sluisjes in de dijken, die open werden gezet om het overtollige water te lozen bij een laag tij van de zee.
Zo ontstonden complexe stelsels van sloten, kanalen en meren, de boezems die met elkaar in verbinding staan.
De boezem is oppervlaktewater dat ertoe dient om polderwater op te vangen en af te voeren. Het oppervlakte water wordt hierbij door wind-watermolens naar de boezem gepompt.
Het overtollige water in de boezem werd dan weer op een rivier geloosd die het water weer naar zee afvoert; dit kan geschieden door een spuisluis of wederom met een gemaal, vroeger de wind-watermolen.
Rivieren moesten bevaarbaar blijven en werden met de komst van grotere vaartuigen met een grotere diepgang, uitgebaggerd, en dit baggermateriaal werd vaak weer gebruikt op de rivierdijken op de bouwen. De rivieren waren en zijn de levensaders van ons land, een verbinding met de buurlanden, maar vooral een verbinding met de zee. Want ver weg van ons natte kikkerlandje, lagen landen die we graag wensten te ontdekken, doe ons rijkdom en welvaart zouden brengen.
Het toenmalige Flevomeer, de latere Zuiderzee, veroorzaakte veel overstromingen in de gebieden van Noord-Holland en Overijssel in het jaar 1916. Het water werd door een noordelijke storm opgestuwd en kon daar het meer omsloten ligt door land niet meer weg, dan door het land te overstromen.
(Van links naar rechts: Overstroomde gebieden; boven Zaandam; onder Marken.)
DE AFSLUITDIJK.
De afsluitdijk is een waterkering tussen de provincies Noord-Holland en Friesland die de toenmalige Zuiderzee, nu IJsselmeer, afsluit van de Waddenzee.Hieraan ontleent de waterkering zijn naam.
De Afsluitdijk is belangrijk om een deel van Nederland tegen overstromingen te beschermen.
In 1886 richtten enkele notabelen de Zuiderzeevereniging op die moest onderzoeken of drooglegging van de Zuiderzee haalbaar was. In 1891 ontwierp ingenieur Cornelis Lely zijn eerste plan voor de afsluiting en inpoldering van de Zuiderzee.
In het eerste ontwerp van Lely zou de Afsluitdijk niet bij Cornwerd, maar bij Piaam aansluiten op de Friese kust. In het land was men bang dat de afdamming van de Zuiderzee volgens dit ontwerp zou leidden tot aanzienlijke hogere stormvloedstanden bij de dijken van Noord-Holland en Friesland.
Na een studie van de Staatscommissie Zuiderzee onder leiding van Hendrik Lorentz werd daarom besloten de afsluitdijk hoger aan te leggen tussen Den Oever in Noord-Holland en het Friese Kornwerd.
De aanleg van de eigenlijke dijk begon in januari 1927. Er werd gewerkt vanuit vier locaties. Bij de beide oevers werden speciale werkeilanden aangelegd, Breezand en Kornwerderzand. Bij de aanleg van de 32 kilometer lange dijk werd voor het eerst keileem toegepast, dat taaier was gebleken dan zand of klei, en was in Noord-Nederland ruim voorhanden. De dijk is gefundeerd op zinkstukken van gevlochten wilgentenen die werden afgezonken door er steenblokken op te storten.
Op 28 mei 1932, om 13:02 uur, werd de Vlieter, het laatste gat in de Afsluitdijk , gesloten (foto rechtsboven) Vier maanden later werd de naam Zuiderzee, op 20 september 1932, officieel geschiedenis. het binnendijkse deel heette voortaan IJsselmeer, het buitendijkse deel Waddenzee.
De aanleg koste veertien mensen het leven. Deels door verdrinking, deels door bedrijfsongevallen.
Naast de dijk was er ook de nodige bouw van twee complexen van scheepvaartsluizen en uitwateringssluizen aan beide oevers van de dijk. Het complex in Den Oever omvat de Stevinsluizen (links) en drie series van vijf sluizen voor het lozen van het latere IJsselmeer in de Waddenzee; het andere complex in Kornwerderzand bestaat ui de Lorentzsluizen (rechts) en twee series van vijf uitwateringssluizen, wat een totaal van 25 uitwateringskolken oplevert. Het is noodzakelijk om regelmatig water uit het meer te lozen, omdat het voortdurend wordt gevoed door rivieren en beken, met name de IJssel, en polders die hun water afvoeren in het ontstane IJsselmeer.
Springtij en een noordwester storm veroorzaakten in 1953 grote overstromingen in zuidwestelijk Nederland, België en Engeland. De Afsluitdijk kreeg het zwaar te verduren, maar hield stand. Overstromingen rond het IJsselmeer bleven daardoor uit.
Een derde spuisluizencomplex bleek na onderzoek noodzakelijk in verband met de bodemdaling en het stijgen van de zeespiegel en een verhoogde aanvoer van het rivierwater van de IJssel. In 2019 werd met de werkzaamheden gestart met het project war bestaat uit het versterken van het dijklichaam en de schut- en spuisluizen. In 2022 werd dit project afgerond.
Wereldwijd hebben landen naar dit project gekeken, hoe die "kaaskoppen" een gevecht aangingen met de zee. Het was wel een start van een wereldwijd toekennen van de kennis dat de Nederlanders het kennen en ook in latere jaren ook wereldwijd zouden gaan doen in andere landen.
HET NOORDZEEKANAAL.
Het Noordzeekanaal heeft niets te maken met de beveiliging van Nederland tegen overstromingen, maar is een waterwerk om de havens van Amsterdam bereikbaar te houden voor de zeescheepvaart. Het kanaal is een verbinding tussen de haven van IJmuiden en het IJ bij Amsterdam.
De schepen met bestemming de haven van Amsterdam via de Zuiderzee hadden steeds meer te maken met de zandbanken voor de haven van Amsterdam, waarvan de bekendste Pampus. Hier komt dan ook het gezegde, "voor Pampus liggen" vandaan.
Om de verbinding tussen de haven van Amsterdam en de Noordzee te verbeteren werd in 1819 begonnen met de aanleg van het Noordhollandsch Kanaal tussen Amsterdam en Den helder.
Het kanaal liep via diverse bestaande boezemwateren en kreeg een lengte van 79 kilometer, breedte 37,7 meter, diepgang tussen de 5,7 en 6,3 meter en een breedte op de bodem van 9,4 meter.
Het kanaal werd in 1824 in gebruik genomen, maar voldeed al snel niet meer aan de eisen van het groeiende scheepvaartverkeer.
Vanaf 1848 is men gestart met een zoektocht naar een alternatieve voor het Noordhollandsch Kanaal en in 1851 nam de gemeente Amsterdam het besluit een onderzoek in te stellen voor een kanaal van het IJ door de duinen naar de Noordzee, wat de kortste route zou zijn.
Het plan om bij Velsen door de duinen heen te graven werd op 23 januari 1863 goedgekeurd door de Staten-Generaal.
Koning Willem III gaf opdracht tot de aanleg van het kanaal ter bestrijding van de werkeloosheid. De graafwerkzaamheden begonnen op 8 maart 1865 in de duinen van de Breesaap. De 7 kilometer brede duinen tussen Velsen en de Noordzee werden met schop en kruiwagen afgegraven.
Stoomgraafmachines waren beschikbaar, maar het meeste werk werd met de hand gedaan. Dit gehele ongelooflijk project werd binnen 11 jaar afgerond. Op 1 november werd het kanaal voor de scheepvaart officieel geopend en koning Willem III maakte de eerste tocht door de sluizen. Het kanaal met een lengte van 21 kilometer had in die tijd een bodembreedte van 27 meter en zou ruim 9 meter diep moeten zijn. Bij de opening was het gehele kanaal nog niet op de gewenste diepte; baggermolens hadden hier nog twee jaar voornodig. Zo kon het eerste volbeladen schip in 1878 de haven van Amsterdam bereiken.
Het Noordzeekanaal begint in feite al ver in de Noordzee. De Noordzee is onvoldoende diep voor de kust en een 43 kilometer lange geul, de IJgeul, ie gebaggerd voor de diepstekende schepen die haven willen binnenvaren. De geul heeft een breedte van 450 tot 600 meter, Schepen met een diepgang vanaf 14,1 tot 17,8 meter moeten gebruik maken van de IJgeul. Na de sluizen is het kanaal diverse keren verbreed en verdiept; een breedte van 170 meter en een diepte van 15,5 meter.
DE DUINEN.
Zo wordt de kustlijn op zijn plaats gehouden en blijft ons land veilig tegen overstromingen.
Zand als middel om de kust te versterken past goed bij onze zandige kust, met zijn stranden en duinen.
Zo kunnen we ook flexibeler inspelen op de ontwikkeling van de kust, zoals de zeespiegelstijging, dan met harde maatregelen als dammen en dijken. Het onderhoud van de kust wordt in samenwerking met de waterschappen gedaan. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het beheer van de waterkering en de duinen.
Rijkswaterstaat versterkt de Nederlandse kust met behulp van zandsuppleties uit het Programma Kustlijnzorg. Jaarlijks wordt de kust opgemeten om te zien hoeveel zand er nog ligt.
Op plaatsen waar de zee zoveel zand van de kust heeft meegenomen dat de waterveiligheid in het geding kan komen, wordt de kust aangevuld met zand van de Noordzeebodem. In het suppletieprogramma staat waar er naar verwachting, de komende jaren zand moet worden aangebracht, om de kust op zijn plaats te houden.
Jaarlijks wordt er gemiddeld 10 miljoen kubieke-
meter zand op de zeebodem of de kust aangebracht.
(Afbeeldingen Rijkswaterstaat.)
WATERSNOOD VAN 1953.
De watersnood van 1953, ook aangeduid als de Watersnoodramp of Februariramp voltrok zich in de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari 1953.
De ramp was het gevolg van een combinatie van zware storm uit noordwestelijke richting die het zeewater aan de kust opstuwde, met een daarmee samenvallend tijdstip van hoogwater in het getijde vloed en springtij.
Het water in de trechtervormige zuidelijke Noordzee steeg door dit ongunstige samenspel van natuurverschijnselen tot extreme hoogte.
In verschillende plaatsen werden de hoogste waterstanden sinds 100 jaar gemeten, van 3,85 tot 4,55 meter boven het Normaal Amsterdams Peil. (NAP) Het gevolg was dat veel dijken door het zeewater werden overspoeld en doorbraken bij windsterkten van 9 tot 11 gemeten die 24 uur aanhielden.
Hele eilanden en landstreken inclusief steden en dorpen raakten overstroomd; er waren in Nederland 1.836 slachtoffers, tienduizenden dieren verdronken, huizen werden verwoest en verder was er grote materiële schade.
Veel dijken, vooral in het deltagebied, waren te laag en te zwak, iets wat reeds in de jaren 1920 was geconstateerd. Intussen werkte men aan plannen om binnenwateren van de zee af te sluiten, door het aanleggen van nieuwe kunstwerken. De Afsluitdijk, welke in 1932 gereed kwam, was de eerste in dit programma. Na de Tweede Wereldoorlog werden eerst de werken in Zuidwest-Nederland uitgevoerd. Toch had de kustbescherming geen prioriteit en dit veranderde na de watersnoodramp van 1953.
Zo werd het het grootste landsbescherming project gestart on de naam Deltawerken een project waar de gehele wereld naar keek.
DE DELTAWERKEN.
Het kaartje hierboven geeft het aantal Deltawerken weer met plaats, naam en jaartal. Het waren niet alleen dammen die werden gebouwd, maar ook spuisluizen en waterkeringen. Buiten de vaste bouwwerken ook beweegbare waterkeringen, zoals in de Hollandse IJssel en Maeslandkering in de Nieuwe Waterweg.
(Voor een uitgebreid verslag over de bouw van deze Deltawerken verwijs ik u naar de weblog Zien en Weten op Google. (De Deltawerken zienenweten.) Een uittreksel in delen van; Deel 1t/m 6 ; Deel 7A t/m 7E; Deel 8A-8B. Geplaatst op 12 t/m 19-01-2011.)
De Measlandkering in de Nieuwe Waterweg moest het achterland, de steden aan dit water gelegen veiligstellen voor overstroming, maar het betekende wel een een belemmering voor de zeescheepvaart naar deze steden die een doorgang naar zee moeten hebben. Door het aanleggen van de Maasvlakte en de havens kwam er ruimte voor de internationale zeescheepvaart tot grote diepgang en laadvermogen. Intussen is de eerste Maasvlakte reeds uitgebreid met een tweede en derde. Zo nemen wij van de zee. Hiermee verdween ook de zeevaart uit de Rotterdamse haven op op z'n tijd wat cruise schepen.
OVERSTROMINGEN IN HET BINNENLAND.
Nederland kent vele rivieren, de grootste en belangrijkste zijn de Rijn en de Maas. De Rijn is een gletsjerrivier en krijgt verder toestroom van enkele regenrivieren, en heeft vooral in het voorjaar een hoge waterstand. De Maas is een regenrivier, krijgt in het voorjaar veel smeltwater uit de Ardennen en verder van de nodige zijriviertjes. Het is vooral de Maas die nog vaak overstromingen heeft veroorzaakt vooral in Limburg. Het waterpeil in de Maas wordt door stuwen geregeld om scheepvaart op de rivier mogelijk te maken. Schepen passeren deze stuwen via schutsluizen.
De laatste grote overstroming was in 1993 waarbij grote delen van haar stroomgebied in Nederlands-Limburg en Belgisch-Limburg onderwater kwamen te staan. Ondanks dat de stuwen in de rivier waren gestreken kon het water niet weg, dan alleen over het land. Nu kende men in Limburg en ook net over de grens in België overstroomgebieden die waren ontstaan door de grindwinning, waarvan het meeste grind naar de Deltawerken was gegaan voor de betonindustrie en als bodem versteviger.
Zo wat vroeger grindgaten waren, zijn het nu watersportgebieden geworden. Maar om dit wederom te voorkomen werden de rivierdijken verhoogt en werd er land teruggegeven aan de rivier, wat bij een normale waterstand dienstdoet als beschermd natuurgebied.
Zo werd ook gedaan bij het riviertje de Geul wat in 2021 een groot deel van de stad Valkenburg onder water zette.
Iets wat de mensen niet voor mogelijk hadden gehouden en voor miljoenen aan schade opleverde.
Het is nu wel duidelijk dat het kanaliseren van rivieren niet dat is wat men voor de toekomst had gedacht.
Vooral met verandering van ons klimaat, met veel zware regenval met enorme hoeveelheden, moet het water zijn eigen weg kunnen vinden zonder obstakels.
Wij Nederlanders al leven we aan de kust van de Noordzee of in het binnenland aan de oevers van rivieren, we blijven een strijd voeren tegen het water voor ons lijfbehoud en toekomst. Het is en blijft een strijd zonder einde. Wij nemen van het water, maar het water neemt weer terug van ons.