JAVA IN DE KOLONIALE PERIODE
GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.
DEEL 9 - SLOT.
JAVA.....
Batavia was van 1619 tot 1799 het hoofdkwartier van de V.O.C. in Azië, en vervolgens tot de onafhankelijkheid van Indonesië, de hoofdstad van de Nederlandse kolonie Nederlands-Indië.
De stad ontstond als havenplaats ten tijde van het hindoeïstische koninkrijk Sunda (Pajajaran) in de 14e eeuw en heette oorspronkelijk Sunda Kelapa.
De stad werd op 22 juni 1527 door Fatahillah van het sultanaat Demak veroverd, wat beschouwd wordt als de officiële stichtingsdatum van de stad.
De stad kreeg de naam Jayakarta.
Batavia had in het verleden twee bijnamen: "het kerkhof van de Europeanen", vanwege het hoge sterfte kans voor met name nieuwkomers in het VOC-tijdperk en in de 19e eeuw "Koningin van het Oosten" door de stedenbouwkundige schoonheid.
DE BATAVIAANSE BEDIENDE.
De dichte schaduw van de tamarindebomen heeft de weg maar matig kunnen beschermen tegen de fel blakerende zonnehitte van de middag.
Als het tegen een uur of vier de sproeiwagen enige koelte brengt, grijp te de tukjang kebun naar zijn tuinslang om over parken en tuinpaden van voor- en achtererf een korte, kunstmatige regen uit te sprenkelen.
dan komt er in de Indische woning, die achter de gesloten jaloezieën ligt te dommelen, langzamerhand beweging. het korte middagdutje loopt ten einde. De ramen worden geopend en de huisjongen zet in de open, maar door waaierpalmen beschutte achtergalerij het thee servies gereed.
Het knarsen van het grint op het tuinpad doet hem even opkijken: Ja, dat dacht hij al, de wasman met het schone linnengoed. Njonjah (mevrouw) had hem trouwens al gewaarschuwd: " Als de tukang penatu (wasman) straks komt, kan hij alvast beginnen met de schone was op de tafel in de achtergalerij uit te leggen". En terwijl de stapeltjes linnengoed netjes naast elkaar worden gelegd, beginnen voor het jonge huisvrouwtje, dat in deze Bataviaanse woning de leiding heeft, de verschillende kleine huishoudelijke werkjes van de namiddag.
( Van links naar rechts: De naaister; de barbier; de keukenmeid.)
Vandaag is het extra druk, want wanneer de voorbereidingen voor het zetten van de thee zijn afgelopen, moet eerst de wasman geholpen worden. Met het uittellen van zijn stapeltjes sarong bantal (kussenslopen), sarong guling (rolkussenslopen. saputangan (zakdoeken), andoek (handdoeken), serbet (servetten) enz., is deze gereed gekomen. Nu neemt hij zonder veel omslag de vuile was onderhanden, die de babu tjuutji (de vrouwelijke bediende die de kleine dagelijkse was doet) op de rotan mat in de achtergalerij heeft gedeponeerd. Het gaat daarbij wel heel gemoedelijk toe: uit de grote hoop vist hij een van de bedelakens op, spreidt dat over de vloer uit en stapelt vervolgens alles wat hij te wassen zal krijgen: boordjes, tafellakens, slopen, enz., in de regel matige hoopjes naast elkaar. Wanneer de schone en de vuile was zijn geteld, geverifieerd en opgeschreven, knoopt de penatu de vier punten van het beddenlaken bij elkaar en is dan gereed om met het respectabele pak op zijn hoofd te verdwijnen.
Intussen heeft de babu de verschoning van de jeugdige stamhouder, een blonde krullenbol van een jaar of drie, naar de badkamer gebracht. En het bekende geklikklak van een paar geborduurde slofjes is voor hem het sein, dat zijn moeder in aantocht is om het te baden.
Zo speelt zich in dit jonge, Bataviaanse huishouden de intieme en gezellige bedrijvigheid van de tropische achtermiddag af. Naar Europese maatstaven is het een hele staf van bedienden, welke zo', namiddag in de weer is: de huisjongen met zijn stoffer en glazendoek, de tuinjongen met giter en tuinslang, de naaister, de babu, de kokki, ze hebben allen hun werkzaamheden in dit besloten wereldje, waar het jonge huisvrouwtje de spil is.
( Van links naar rechts: De babu met de kleine jongen, de huisjongen en meneer, de tuinjongen.)
's Morgens is het reeds vroeg dag: zes uur uiterlijk half zeven, dient de huisjongen de geurige ingrediënten op, waaruit de huisvrouw straks het onovertrefbare, aromatische kopje Java-koffie zal schenken. Tegelijkertijd wordt de ontbijttafel gedekt, want voor half acht moet de huisheer naar zijn werk en dienen de kinderen naar school te zijn vertrokken. Ook de tukang kebun zorgt er voor, dat hij de planten heeft begoten voor de zon doorbreekt en de babu tjutji is reeds vroeg in de weer om de dagelijkse kleine was onder handen te nemen, opdat er voldoende tijd voor drogen en strijken overblijft.
( Theedrinken in de tuin voor het huis met een belangrijke gast. De chauffeur wacht rustig in de auto.)
Vooral op inlandse feestdagen is het aantal ernstig zieke familieleden in de udik (de gebieden als Buitenzorg en omgeving) soms verdacht groot. Maar wie vergeeft dit alles niet graag, wanneer hij dankt aan de dagen dat gedurende de ziekte van de huisvrouw de gehele "inwendige dienst" toch rustig en geruisloos blijft verlopen. Het is dan ook begrijpelijk, dat menige Indische huisvrouw bij terugkeer in Nederland met enige weemoed aan haar Bataviaanse huishouden met haar bedienden terug denkt.
Wie de conclusie trekt, dat de Maleiers de beste huisbedienden zijn, zou echter bedrogen uitkomen. Inderdaad spreken de Batavianen Maleis en zijn zij Maleiers, maar daarmee is dan ook alles gezegd; want voor het overige is de Bataviaan een geheel ander type dan de Minangkabauer (Maleier van de Padangse bovenlanden) of de Maleier van de oostkust van Sumatra of die van de Riauw archipel.
Een dorpsgemeenschap zoals de Javaanse desa of de Maleise nagari in Minangkabau, zal men in de hoofdplaats Batavia tevergeefs zoeken. Een dorpsorganisatie, zoals elders op Java wordt aangetroffen, met een eigen gekozen dorpshoofd en met een dorpsbestuur, kerndorpers, dorpsbouwgrond, enz. is hier onbekend.
DE BATAVIAANSE KAMPONG.
Binnen de gemeente Batavia zijn de onderdistricten onderverdeeld in wijken, aan het hoofd waarvan een wijkmeester staat. Deze door het gouvernement bezoldigde inlandse wijkmeesters worden bijgestaan door boodschappers, eveneens bezoldigde ambtenaren.
Reeds in het begin van de 17e eeuw, dus slechts enige tientallen jaren na de stichting van Batavia, werd de betrekking van wijkmeester ingesteld. Toendertijd waren deze functionarissen belast met de uitoefening van politietoezicht op de zich in Batavia steeds uitbreidende volksgroepen. Tegenwoordig zijn de wijkmeesters of de bek, zoals zij door de bevolking worden genoemd, kampong hoofden en vormen zij met hun helpers twidi (tweede) of sarean (sergant) het kampong bestuur. In verschillende kampongs, welke zich in de loop van de laatste drie eeuwen van lieverlee in Batavia hebben gevormd, is dus uit deze op Europese leest geschoeide wijkindeling, een soort van dorpsbestuur ontstaan.
Het waren vooral Buginezen, Maskassaren, Balinezen, Palenbangers, Batammers, Niassers, Timorezen en nog enkele ander volksgroepen, welke in de loop van de 17e en de 18e eeuw te Batavia samenstroomden. Ook al weer in het belang van het politie toezicht trachtte men het in deze richting te stuwen, dat de verschillende volksgroepen in eigen kampongs bij elkaar woonden.
Een maatregel, welke zich aansloot bij een oude gewoonte, die reeds lang voor de komst van de Portugezen en de Nederlanders in Azië bestond. Plaatsnamen als Kampong Makasar, Kampong Bugis, Bali, Malakka, Djawa, Manggerai (een streek in Flores) e.a. herinneren nog aan deze tijd.
Het is trouwens te begrijpen dat volksgenoten zich in de vreemde gaarne aaneensloten en in hun nederzetting een eigen moskee bouwden, welke weer een aantrekkingspunt voor latere immigranten vormde.
"
Meer dan eens heeft de VOC in tijden van onrust van de hulp van deze kampongs gebruik moeten maken; en de geschiedenis van de verschillende militaire expedities van de Compagnnie geeft tal van voorbeelden dat hulptroepen uit Balinezen, Buginezen, Makassaren en ander volksgroepen uit deze kampongs afkomstig, onder de Compagnievlag mede ten strijden trokken: "Waar ook de Compagnies vijanden zijn, daar gaan wij immers naar toe, zonder enige liefde voor en met verwerping van ons leven! De jaarlijkse optocht of parade droeg het zijne er toe bij, dat de inlandse kampongs periodiek aan hun militaire verplichtingen werden herinnerd. Hierbij ging de Europese burgerij voor, dan volgeden de Mardijkers (Afgeleid van merdeka, vrij, afstammelingen van de door de Portugezen gekerstende inlanders, meestal vrij verklaarde slaven uit Voor-Indië, Ceylon en Malakka.) en de verdere inlandse christenen en een paar dagen later had de optocht van de overige inlandse groepen plaats.
Dit alles behoort echter tot het verleden.
De regering beschikt tegenwoordig over een goed georganiseerd en modern uitgerust leger en het oproepen uit de Bataviaanse kampongs is al lang geleden geschiedenis geworden. Ook in het beginsel om verschillende bevolkingsgroepen in hun eigen kampong te doen wonen, heeft men reeds geruime tijd geleden moeten prijs geven.
Tegenwoordig noemt iedere bewoner van de Bataviaanse kampongs zich Orang Betawi, Bataviaan, en spreekt de bevolking Bataviaans Maleis, waarin tal van sporen van vroegere herkomst zijn te ontdekken.
Uit de vermenging van de reeds hiervoor inlandse groepen is een volkstype ontstaan, dat zich meer dan een ander volk in de archipel aan de behoeften van de westerse maatschappij heeft aangepast.
Een groot deel van de Batavianen werkt als technicus, schrijver, portier, nachtwaker, pakhuisbediende of bediende in westerse bedrijven, dan wel als huisbediende bij westerlingen. Het lijkt wel of het oude nomaden leven van de Batavianen nog steeds in het bloed zit; want geen bediende is zo handig op reis en volgt bij overplaatsing of lange dienstreizen tot zelfs in de verste uithoeken van de buitengewesten zijn meester zo spontaan en trouw als hij. Een ander deel van de Bataviaanse bevolking zoekt een bestaan als neringdoende, vracht vervoerder, taxichauffeur, rijtuigverhuurder, barbier enz.
( Als of de tijd hier stil heeft gestaan.)
DE CHINEZEN.
Van de vreemde oosterlingen heeft vooral de Chinees bij de groei van Batavia een belangrijke rol gespeeld.
Reeds vanaf het begin trad hij op als tussenhandelaar, tokohouder, sampanvoerder voor het vervoer van mensen en lading van en naar de zeeschepen en de haven, en in tal van andere bedrijven.
Zijn succes daarbij was van die aard, dat de "Chinese kamp" zich voortdurend uitbreidde en geleidelijk, evenals in de meeste andere Nederlands Indische steden, een onmisbaar stadsdeel is geworden.
(Winkels en woningen in Chinese wijk.)
Hier voert de Chinees, gesteund door zijn ijver, zijn spaarzin, zijn soberheid en zijn aanleg voor het beroep van tussenhandelaar, een volhardende strijd om maatschappelijke vooruitgang, en ziet menige singkeh (pas uit China aangekomen immigrant), die berooid en belast met schuld voor zijn reis in Batavia aankomt, kans om zich binnen enkele jaren een behoorlijk bestaan te veroveren.
Als tukang bami, tukang babi of tukang sate met een klein, draagbaar gaarkeukentje begonnen, eindigt hij tenslotte met een vaste warung of winkel met vaste en losse klanten. Zo slaagt ook de klontong, de venter van katoentjes, garen en band er in om zich na enige jaren in een eigen garen- en band winkeltje te vestigen.
Onze koloniën hebben dan ook bij de Chinese emigranten een goede naam van behoorlijk bejegening en rechtszekerheid.
Het is niet ten onrechte, dat men in zijn "Oud Batavia" met een variant op een bekend gezegde constateert: "Elk land heeft zijn Chinezen die het verdient. Dat over de Bataviaanse in de regel met lof kan worden gesproken, dat een "China Town" als in San Francisco hier nooit heeft bestaan, is vooral te danken aan de goede behandeling, welke deze vreemdelingen onzerzijds genoten".
( Molenvliet te Batavia.)
DE RUMAH GADJAH.
Rumah Gadjah, het Museum van het Bataviaanse Genootschap van Kunsten en Wetenschappen; op het voorplein staat op een stenen voetstuk een bronzen olifant, geschenk van de Koning van Siam. Naar dit beeld heet het museum in de volksmond rumah gadjah - rumah = huis en gadjah = olifant. Soms hoort men ook gedung artja, het stenen huis (gedung) waar oude stenen beelden (artja) worden bewaard.
HET UITSTAPJE.
Alhoewel het zondag is en ieder vandaag vrijaf heeft, is het gehele gezin van Pak Tong in kampong Lima al voor dag en dauw in de weer.
Tong en zijn twee zusjes hadden er al zo dikwijls om gezeurd: Wanneer gaan we nu eens met kakek (grootvader)) naar de rumah gadjah? Een paar keer waren plannetjes gemaakt, maar steeds opnieuw had een of ander obstakel het bezoek weer onmogelijk gemaakt. Maar vandaag zou het er dan toch eindelijk van komen. Reeds om vijf uur in de ochtend is het plassen en sirammen (zich baden door de in Indië gebruikelijke wijze, emmertjes water over het lichaam uit te gieten) bij de put op het achtererf begonnen.
Natuurlijk heeft vooral Mak Tong (moeder van Tong) de handen vol. De gloednieuwe kleding, de gekleurde zakdoekjes en de glanzende, roodbruine kalotjes van vader en Tong worden uit de kledingkist te voorschijn gehaald. Tong zelf is gauw genoeg gekleed, maar de kleine meisjes Sari en Ginem hebben nog hulp nodig: de kindersarongs moeten met zorg geplooid worden, de kleurige rose en lichtblauwe baadjes van gebloemd neteldoek voorzichtig aangetrokken en met een goedkoop, maar verguld borstspeltje dicht gestoken en het haar gekamd en netjes met een stijf knoedeltje op de kruin worden opgemaakt. Nadat zij beide aldus gekleed zijn als volwassen mensen, maar alles in het miniatuur, en zij elkaar even hebben gemonsterd, moeten zij zichzelf bekennen, dat zij elkaar toch wel aju (lief, knap van uiterlijk) vinden.
Mak Tong tooit zich voor deze gelegenheid met haar gouden en zilveren opschik: een fraaie gouden haarpen en een paar fijn bewerkt blad- en bloemornament, en een zilveren gordelband met een kostbare, ovale sluitplaat van niëllo ( gegraveerd metaal, waarvan de groeven en verdiepingen opgevuld zijn met een mengsel van zilver, koper, lood, borak en zwavel) en overigens samengesteld uit scharnierende zilveren plaatjes, versierd met een ornament van drijf- en ciseleerwerk.
Ja bij aankomst op het Koningsplein zien zij al dadelijk de gezellige drukte die hier als altijd op zondagmorgen heerst.
Talrijke taxi's ebro's, koetsjes en andere voertuigen rijden af en aan, zowel van de kant van Parapatan als van Tanahabang, de wijken uit het zuidoosten en zuidwesten van Batavia, het merendeel in de richting van het museum. Wat is die Tanah Gambir toch groot! Hoe rustig ligt daar die weidse grasvlakte met haar omranding van dubbele rijen oude, statige, lommerrijke asem-bomen (Tamarinde).
Wanneer zij de brede, geasfalteerde rijweg zijn overgestoken en zich hebben aangesloten bij de file van kuierende groepjes op het beschaduwde wandelpad, zijn ze geheel in de stemming.
Hoe meer ze het museum naderen, hoe groter de drukte, en wanneer zij eindelijk de brede marmeren trappen bestijgen, moet Mak Tong een paar keer bezorgd waarschuwen, dat de kinderen in haar onmiddellijke nabijheid blijven, want dat ze anders in de geweldige drukte zullen verdwalen.
Dan gaat het regelrecht naar de grote zalen, waar al die merkwaardige zaken zijn opgesteld en in grote glazen kasten zijn uitgestald.
Eerst, dat zien ze al duidelijk, allerlei bekende, maar hier bijzonder mooie dingen van Java zelf, een fraai bewerkt stel wajang kulit poppen, daarnaast wajang golek, koperwerk, koperen lampen, sirihdozen, enz., zoals het hun ook uit eigen omgeving bekend is, maar alles veel rijker. Dan verder allerlei vreemde beeldjes, wapens, maskers en dan moet kakek van wal steken met zijn verhalen, die hij al zo dikwijls verteld heeft, maar die zij nu te horen krijgen met al die vreemde zaken vlak voor zich, zo prachtig achter de grote glazen deuren uitgestald. Zij zijn één en al aandacht als kakek met zijn rustige stem in korte zinnetjes ierdere keer weer iets nieuws weet te vertellen: over de tijd dat hij als budjang (bediende) met zijn tuwan, die toen kapitein was, naar Nias is geweest en van de mooie krijgsdansen die hij daar op de grote, bestrate dorpspleinen heeft zien uitvoeren door duizenden en duizenden Nias krijgers; daar in de kast hangen plaatijzeren helmen en krijgsjakken, en daarnaast de zwaarden en de lansen en in de volgende kast een hele rij van voorouder- en andere beeldjes van de bewoners van het eiland Nias.
Zo kuieren zij steeds verder, van de griezelige kasten met gesnelde koppen van de Papoea's naar de Buddha beelden van de Borobudur', van fraai besneden toverstokken van de Batak's naar de prachtige pradadoeken van Bali en de zware goudweefsels van Minangkabau.
Geen zondag gaat voorbij zonder dat het volkenkundig museum op het Koningsplein zich in een bezoek van duizenden inlanders en Chinezen mag verheugen, er was zelfs een telling van 8500 bezoeker op een dag. Dan gonst door de meestal stille zalen een opgewekte, maar rustige menigte bezoekers allen in zondagsstemming en in hun mooiste kleding uitgedost. Maat alleen ook vol belangstelling voor de vreemde en interessante zaken, die hiervan al die meer en minder beschaafde, heidense en islamitische volken van de archipel zijn uitgestald. Hier voelt de Bataviaan zich bewoner van een wereldstad, hoofdstad van een tropisch rijk. Hier straalt iets op hemzelf af van de glorie van Batavia, dat al sinds eeuwen de taak heeft overgenomen, welke eenmaal, in lang vervlogen tijden is toebedeeld geweest aan een Mataram en Madjapahit. Hier voelt hij zich ook één met de Compagnie en begrijpt men ook beter, waarom er altijd iets van de bescheiden trots ligt in de wijze, waarop hij vertelt, dat hij is "Orang Betawi".
Met een tekening gemaakt in 1934 is weinig verschil te zien in de huidige leefomstandigheden in de buitenwijken van het huidige Jakarta. Helaas zeer slechte leefomstandigheden van de bevolking aan door afval in alle soorten vervuild water. Hier is met recht de klok stil blijven staan in de vooruitgang van deze wereldstad.
SLOT VAN JAVA 1934.
De tani (landbouwer) keert met zijn buffel na het ploegen van zijn sawa huiswaarts in de laatste zonnestralen die door het dichte bladerdak breken, gevolgd door zijn zoon met twee manden beras aan een draag bambu over zijn schouder. Zo verlichten de laatste zonnestralen hun pad naar huis in de kampong.
Hiermee kom ik aan het einde van de verwerking met oude- en nieuwe afbeeldingen van de door de toenmalige chocolade fabriek Droste uitgeven plaatjes albums over Java, deel een en twee.
Veel gebruikte woorden die in het oud Javaans voorkwamen, waren helaas niet vertaalbaar in het huidige Bahasa Indonesia, dus heb ik het zomaar gelaten. Het was veel werk deze twee oude beschadigde albums een nieuw leven te geven. Veel zoekwerk in eigen fotobestand en op internet, maar dit met plezier gedaan en er zelfs wat van geleerd. Ik hoop dat u er ook van kan leren en genieten.
Rest mij nu nog het album Bali nieuw leven in te blazen, wat enige tijd zal duren. TERIMA KASI !
Geen opmerkingen:
Een reactie posten