ENIGE VAN DE
EERSTE BANKBILJETTEN
VAN INDONESIË.
INDONESISCHE RUPIAH.
De naam "rupiah", een variant van de naam roepie in India, werd voor het eerst geïntroduceerd tijdens de Japanse bezetting in de Tweede Wereldoorlog in plaats van de "gulden", en na het eind van de oorlog gaf de Javasche Bank kort zijn eigen rupia uit als vervanging.
De woorden rupia en rupi zijn afgeleid van het Sanskriet rupya dat zilver betekend. De afleiding van een munteenheid van een edelmetaal komt vaker voor, vergelijk de woorden gulden en goud. Het Indonesische woord voor zilver, perak, werd vroeger ook gebruikt als aanduiding voor geld.
Op 2 november 1949, vier jaar nadat onder leiding van Sukarno de onafhankelijkheid was uitgeroepen, werd de Indonesische rupiah geïntroduceerd als nieuwe nationale valuta.
De rupiah was onderverdeeld in 100 sen.
De rupiah was aanvankelijk een gulden waard, maar onder de heerschappij van Sukarno was de inflatie bijzonder hoog.
In december 1965, kort na de Kudeta (staatsgreep), werd er een nieuwe rupiah van 1000 oude rupia's ingevoerd, die desalniettemin slechts ongeveer 30 cent van de gulden waard was.
Ook daarna bleef de geldontwaarding aanhouden, zij het in een langzamer tempo. Na een devaluatie in 1986 was de US dollar ongeveer 1600 rupiah waard. Daarna een korte periode van stabilisatie. In 1998 werd de US dollar verhandeld voor 2000 tot 3000 rupiah. Door de monetaire crisis (Krismon) van dat jaar kelderde de rupiah tot ongeveer 17.500 voor een dollar, op het diepte punt in juni 1998. In de maanden zou de rupiah zich evenwel weer gedeeltelijk herstellen, tot ongeveer 7700 op een dollar, waarna er weer een periode van relatieve stabilisatie kwam.
De Indonesische munten die worden gebruikt zijn: 100, 200, 500, en 1000 rupiah, in twee verschilende series: aluminiumbronzen en bimetalen munten uit 1991-1998 en lichtgewicht aluminium munten vanaf 1999.
Bankbiljetten zijn er in de waardes van: 1000, 2000, 5000, 10.000, 20.000, 50.000, 75.000 en 100.000 rupiah. Het biljet van 75.000 is een jubileum uitgave vanwege het 75 jarige bestaan van de Republiek Indonesië.
Op een bankbiljet van 1000 rupiah uit 1957 staat aan de voorzijde een olifant afgebeeld, aan de achterzijde een garnalenvisser met zijn net op het strand. Het biljet werd uitgegeven onder het motto 'Natuur en Cultuur'.
INDISCHE OLIFANT.
De Indische olifant (Elephas maximus indicus) is een ondersoort van de Aziatische olifant die voorkomt in India en op Sri Lanka. Hij wordt 5,5 tot 6 meter lang en 3 meter hoog. Hij heeft een gewicht van ongeveer 5 ton. Op de grassteppes en in de bossen voedt hij zich met gras, bladeren en andere planten delen.
SUMATRAANSE OLIFANT.
De Sumatraanse olifant (Elephas meximus sumatranus) is een ondersoort van de Aziatische olifant die uitsluitend voorkomt op het Indonesische eiland Sumatra, vooral in de provincie Riau. De Sumatraanse olifant is kleiner dan zijn Aziatische soortgenoot. Sumatraanse olifanten bereiken een schouderhoogte van twee tot 3,2 meter en wegen tussen de 2.000 en 4.000 kilogram. Ze hebben 20 paar ribben, terwijl de andere ondersoorten van de Aziatische olifant er 19 hebben. Hun huidskleur is lichter dan van de andere ondersoorten en ze hebben de minste pigmentvlekken.
De geboortes vinden 's nachts plaats en duren ongeveer 10 minuten. het kalf kan zelfstandig opstaan na 10 tot 30 minuten.
BEDREIGING.
Deze ondersoort is zeer bedreigd en onderzoek wees uit dat de populatie in Riau in zes jaar tijd gehalveerd was. Dit is voornamelijk te wijten aan het stijgende aantal plantages, en lokale inwoners die de olifanten doden omdat ze zich bedreigd voelen. Heden zijn er verscheidene olifant reservaten op Sumatra.
CULTURELE VISVANGST.
Generaties achtereen hebben de vissers aan de stranden van de wateren rond de Indonesische eilanden de zelfde methoden gebruikt om vissen en weekdieren te vangen uit de zee.
Het beroep ging vaak van vader op zoon.
Met speciale schepnetten vingen zij garnalen en kleine visjes die ze na de vangst in de zon te drogen legden, een maal gedroogd om naar de markt aftevoeren. Met sleepnetten visten ze uit prauwen waarop soms een hele familie woonde.
Vis is een een van de hoofdvoedingsmiddelen in Indonesië.
Op de voorzijde van een biljet van 1000 rupiah uit 1985 staan een koperslager afgebeeld, en op de achterzijde het Paganruyung paleis bij Payakumbuh van de Minangkabau.
KOPERSLAGER.
Koper is een chemisch element met symbool Cu en atoomnummer 29. Het is een rood/geel overgangsmetaal dat in ongelegeerde vorm ook als roodkoper bekendstaat.
Omdat koper buigzaam is, eenvoudig te vervormen en legeringen ervan, zoals messing en brons worden veel in de industrie gebruikt, maar ook reeds in de oudheid. De Sumeriërs en Egyptenaren gebruikten dit materiaal rond 3000 v.Chr.
Ook in Indonesië en speciaal op Java was dit een zeer oud traditioneel beroep.
Het was niet alleen het produceren van de messing schalen, kannen, schotels en andere artikelen. maar vooral het decoreren hiervan.
Een beroep dat generaties lang werd doorgegeven in de families, die weer samenwerken met andere families en zo een koperslager gemeenschap vormen.
Met kleine beiteltjes en drijver in verschillende vormen worden de versiering aangebracht in het koper, waarna alle ruwe delen worden verwijderd door het geheel te polijsten.
Iedere versiering ontspringt in de gedachte van de bewerker en niets staat op papier afgebeeld. Het zijn afbeeldingen van bloemen en dieren.
PALEIS VAN PAGARUYUANG.
Het paleis van Pagaruyung, ofwel Istano Basa Pagaruyuang is het voormalig paleis van de koninklijke familie van het koninkrijk Pagaruyung dat in 1833 werd opgeheven.
Hierna werd het paleis verlaten maar het gebouw bleef een hoge symbolische waarde behouden en was te bezichtigen.
Het werd in 1804, tijdens de Padri-oorlogen, in 1966 en 2007 door brand verwoest, maar elke keer weer herbouwd. Het gebouw staat in de Ondonesische provincie West-Sumatra en is gebouwd in de Rumah Gadangstijl van het Minangkabauwvolk.
De Minangkabau is een volk dat voornamelijk woont in West-Sumatra, maar dat bijna in geheel Indonesië te vinden is. Het Minangkabau gebied stond in de koloniale tijd ook bekend onder de naam Padangse Bovenlanden. Het volk staat bekend om hun traditioneel matrilineaire verwantschappen.
Vroeger was dan ook het meeste bezit, zoals land en huizen, dan ook in bezit van de vrouw. Door de invloed van de islam is dit systeem niet meer zo dominant aanwezig.
De weeftechniek voor het vervaardigen van songket (brokaattechniek) wordt nog op enkele plaatsen beoefend en is kostbaar.
Het biljet van 1000 rupiah uit 1959 heeft aan de voorzijde een fraaie versiering met midden onder bloemen. Op de achterzijde staat een Paradijsvogel afgebeeld.
PARADIJSVOGEL.
Paradijsvogels (Paradisaeidae) zijn een familie van vogels uit de orde zangvogels, die vrijwel beperkt is tot Nieuw-Guinea en omringende eilanden. Enkele soorten komen ook op de Molukken voor.
Ze zijn uitgedost met zeer weelderige veren. Dit is het resultaat van het doorgeschoten seksuele selectie wat mogelijk was door het ontbreken van natuurlijke vijanden,
Het zijn stevig gebouwde vogels met een vrij zware snavel en krachtige poten en tenen.
De mannetjes van de meeste soorten zijn fel gekleurd en getooid met sluiers, capes, waaiers en dergelijke. Deze zijn polygaam.
Bij de minder opvallende soorten hebben mannetje en vrouwtje een vrijwel eender verenpak. Deze zijn veelal monogaam.
De paradijsvogel komt voor op de vlag van Papoea-Nieuw-Guinea.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten