maandag 16 september 2024

INDONESISCHE BANKBILJETTEN 5000 RUPIAH MET VERHAAL.

 

OOK VAN DE 5000 RUPIAH 

          BESTOND EENS 

         EEN MUNTSTUK.




5000 RUPIAH BANKBILJETTEN.


Op het biljet van 5000 rupiah uit 1958 staat aan de voorzijde een vrouw die rijst aan het oogsten is en op de achterzijde een landschap met rivier en sawa's.

RIJST EN SAWAH.

De rijstplant is vermoedelijk afkomstig uit Oost-Bengalen. De oudste berichten uit China dateren van 2800 v.Chr; in India was rijst ongeveer 2500 v.Chr al een belangrijk volksvoedsel.
Ongeveer 1600 v.Chr werd het gewas naar Indonesië gebracht.
In Indonesië kent men twee soorten rijstbouw: droge rijstbouw welke op Java voorkomt en natte rijstbouw welke bijna in het gehele land voorkomt.
In Indonesië spreekt men over het gebied waar de rijst op verbouwd wordt over een sawah.
Rijst wordt verbouwd tot op 1200 meter hoogte, zelden boven de 2000 meter hoogte.



Als de rijsplant groeit spreekt men over padie, is de korrel geoogst dan spreekt men over beras en als ze is gekookt over nasi. Men onderscheidt van regen afhankelijke sawahs en sawahs met technische bevloeiing; bij de laatste is het risico van misoogsten natuurlijk kleiner. Door de terrassen waarop de rijst wordt verbouwd en deze vaak klein in oppervlakte zijn is ook het oogsten hiervan handwerk dat veelal door vrouwen wordt gedaan. Het ploegen van de sawah wordt door de boer gedaan met een ploeg voortgetrokken door een waterbuffel of een kleine gemotoriseerde ploeg. Ook het aanplanten van de jonge rijstplanten is meestal vrouwen werk. Zo ook het bereiden van de maaltijd met rijst is een vrouwen aangelegenheid. Het eiland Bali heeft de meest  fraaie schitterende aangelegde sawahs op haar berghellingen.



Op het biljet van 5000 rupiah uit 1986 staat aan de voorzijde Teuku Umar afgebeeld en op de achterzijde de Menara Kudus.

TEUKU UMAR.

Teuku Umar, werd in 1854 geboren te Atjeh en overleed op 11 februari 1899 te Suak Udjumg Kalak.
Hij was een aanvoerder in de Atjehoorlog en is uitgeroepen tot nationale held van Indonesië. 
Hij speelde een belangrijke rol in de guerrilla tegen het Nederlands koloniale bewind, evenals zijn derde vrouw Tjut Nja Dinh. 
"Teuku" is een adellijke titel, wat zoiets als 'heer' betekend.

Teuku Umar stamde uit een invloedrijke familie in het sultanaat Atjeh. Zijn vader was teuku Mahmud, en deze was de tweede zoon van teuku Nanta, omstreeks 1880 de heerser van het gebied dat VI Mukims werd genoemd. Umars moeder was een zuster van de vorst van Meulaboh.


Na zijn huwelijk met Tjut Nja Dinh in 1880 was hij de ziel van het verzet tegen het in 1873 naar Atjeh gekomen Nederlands-Indische Leger dat er het koloniaal gezag moest vestigen.
Vanaf 1883 onderwierp hij zich enkele malen, steeds tijdelijk, aan het Nederlands gezag, om daarna telkens weer in opstand te komen.

In 1883 had hij te maken met de gijzeling van de bemanning van het gestrande Britse stoomschip Nisero.
Op 14 juni 1886 overviel hij met een bende het schip Hok Canton dat onder Nederlandse vlag voer. De kapitein en echtgenote en de Europese machinist werden gegijzeld.
 Het Nederlandse gouvernement besloot de gegijzelden te bevrijden en teuku Umar gevangen te nemen. 
Op 24 juni werd een 500 man sterke troepenmacht aan wal gezet voor de aanval op Umar's huis. De kapitein was inmiddels overleden en de overige gegijzelden waren naar het binnenland afgevoerd, maar Umar was niet te vinden.

In 1896 werden extra troepen aan land gezet en werd het het huis van Umar te Lampisang veroverd en met de grond gelijk gemaakt, maar Umar was wederom de dans ontsprongen. Op 20 januari 1898 slaagde Umar erin het gebied van Pedir te bereiken waar hij werd aangesteld als aanvoerder van de opstand Op 9 februari 1899 liep Umar met zijn troepen in een hinderlaag en werd hij gedood.

Zijn lichaam werd door zijn medestrijders begraven bij kampong Putjok Luëng. Zijn graf werd enkele malen verplaatst om te voorkomen dat het lichaam in handen van de Nederlandse autoriteiten zou vallen Hij ligt nu ongeveer 80 kilometer landinwaarts in Mugo Rayeuk. In de buurt van Meulaboh is een gedenkteken opgericht in de vorm van een kupia meukeutob, het Atjehse hoofddeksel dat Umar altijd droeg.

MENARA KUDUS-MOSKEE.


De Menara Kudus-moskee, in het Indonesisch: Masjid Menara Kudus, van de Al-Aqsha-moskee bevindt zich in Kudus in de Indonesische provincie Midden-Java.
De moskee dateert uit 1549 en is een van de oudste moskeeën in Indonesië. De moskee bewaart het graf van Sunan Kudus, een van de negen islamitische heiligen van Java, de Wali Sanga, en is een populaire bedevaartsplaats. Het gebouw bewaart pre-islamitische architectonische vormen zoals oude Javaanse gespleten deuropeningen, oud door het hindoeïsme en boeddhisme  beïnvloed Majapahit-stijl rood metselwerk en een piramidevormig dak met drie banden. Het meest ongebruikelijke is de houten minaret waarbij een paviljoen gelegen dat een grote huidentrommel herbergt, die wordt gebruikt om  de gelovigen op te roepen tot gebed in plaats van de meer gebruikelijke muezzin. Terwijl een bedug (trommel) normaal gesproken onder de dakrand van een moskeeveranda hangt, zit hij in de Kudus-moskee in een toren zoals bij een Balinese hindoetempel kul-kul of signaaltrommel die wordt gebruikt om er krachtig op te slaan bij een dreigende aanval, brand of gemeenschappelijke gebeurtenis.
Er is geen enkele andere moskee op Java bekend met een trommeltoren van dit type.


Op de voorzijde van het 5000 rupiah uit 1968 staat een Javaanse arbeider afgebeeld en op de achterzijde een fabriekscomplex. Hierover geen gegevens gevonden.


Op de voorzijde van het bankbiljet van 5000 rupiah uit 1975 staat een visserman afgebeeld en op de achterzijde vissersscheepjes met de boeg op het strand.

VISVANGST IN INDONESIË.

Op iedere markt, of het nu is in een klein dorpje of in een grotere stad, altijd is er vis te koop. 
Vis is een van de hoofd voedingsbronnen van de Indonesische bevolking.
Vissersscheepjes in mooie kleuren geschilderd sieren vaan de stranden, maar er wordt ook gevist met gemotoriseerde schepen.
Indonesië is de op een na grootste visproducent van de wereld. Overbevissing en schade aan het kwetsbare zeeleven is hier een enorme bedreiging: zo'n 6,4 miljoen mensen zijn werkzaam in de visserijsector en 54% van de visproducten zijn voor nationaal gebruik.
het is de belangrijkste eiwitbron voor de Indonesische bevolking. Duurzame visserij is dus essentieel voor het behoud van gezonde zeeën rondom Indonesië.
Illegale visserij is een groot probleem in Indonesië, er zijn momenteel naar schatting 5.400 illegale schepen in hun wateren. De illegale vissers komen onder meer uit Papoea-Nieuw-Guinea en Thailand.
De regering treedt de afgelopen jaren hard op tegen illegale visserij. De autoriteiten controleren streng op diefstal van hun vis uit hun wateren. De Indonesische marine heeft reeds in totaal 37 vissersschepen aangehouden, hun vangsten in beslag genomen, de bemanningen gearresteerd, waarna hun schepen werden opgeblazen en tot zinken gebracht.


Op het bankbiljet van 5000 rupiah uit 1980 staat aan de voorzijde een edelstenen slijper afgebeeld en op de achterzijde de traditionele woningen van Tana Toraja op Sulawesi.

EDELSTENEN.

Edelstenen, ware geschenken van de natuur, vinden hun oorsprong in zeldzame hoeken van onze planeet zoals mijnen en rivierbeddingen.
In hun ruwe vorm zijn deze stenen nog niet geschikt voor verwerking in sieraden, omdat ze niet de prachtige lichtreflectie vertonen waar de mensen zo van houden.
Het geheim zit het in het slijpen, waarbij de stenen hun ware glans onthullen en hun kleuren tot leven komen.



Edelstenen zijn pure natuurproducten, altijd uniek in hun verschijning. Zij vertonen variaties in eigenschappen zoals hardheid en kleur, zelfs als ze van de zelfde soort zijn.
Deze verschillen ontstaan doordat ze op diverse locaties worden gevonden, waar de samenstelling van de grond hun kleuren beïnvloed.
De waarde van de edelsteen wordt bepaald door verschillende factoren, waaronder kleur, helderheid, zuiverheid, glans en reflectie. 
Sommige edelstenen zijn uiterst zeldzaam, wat hun prijs aanzienlijk kan verhogen.
Het is aan de steen- of diamantslijper om al deze facetten uit een ruwe steen te halen, wat ook de waarde ervan kan verhogen. Globaal zijn er drie klassen van stenen: Traditionele edelstenen, creatieve edelstenen en mystieke edelstenen. Ook in Indonesië worden vooral veel ringen gedragen met stenen door mannen. Het zijn vaak grote oversized ringen met stenen die niet alleen als sieraad worden gedragen, maar ook voor de mystieke krachten van de stenen.

TORAJA.


Tana Toraja, het Land van de Toraja's, is een gebied in het zuiden van het eiland Sulawesi. De meeste inwoners van Tana Toraja zijn gedurende het kolonialen bewind tot het christendom bekeerd, maar beleven het met hun eigen  oude religieuze gebruiken. Deze oude gebruiken; zoals voorouderverering worden hoog aangeschreven.
Traja staat bekend om de uitgebreide en kostbare uitvaartrituelen. Vele waterbuffels, de karbouwen, en varkens worden op deze festiviteiten ter ere van de overledene geslacht. Honderden genodigden worden van voedsel en palmwijn voorzien. Er is dans en muziek.
Overledenen worden vaak een tijdje gebalsemd bewaard in of bij het huis van de familie voor ze in speciale grotten in een steile bergwand of een enorme zwerfsteen worden geplaatst.
De doden worden omringt door houten beeldjes, een afbeelding van de overledene zelf, ter bescherming.
De huizen van de bevolking in Toraja hebben een speciale vorm, en zijn zoals bij de Batak in Noord-Sumatra ook op palen gebouwd. De met geometrische patronen versierde daken zijn gekromd en lijken enigszins op omgekeerde schepen. Voor het huis staat vaak een paal met buffelhorens.
Het landschap in Toraja is bergachtig en indrukwekkend mooi. De bevolking is vriendelijk. hartelijk en gastvrij.



Op het bankbiljet van 5000 rupiah uit 1990 staat aan de voorzijde een muziekinstrument afgebeeld, de Susando Rote. Op de achterzijde staan vulkanische meren afgebeeld onder de naam Danau Kelimutu.

SASANDO ROTE.

De naam Sasando Rote verwijst naar het muziekinstrument de Sasando en het eiland Rote in Oost-Nusa tenggara in Indonesië
Het is een buisciter, een harpachtig traditioneel snaarinstrument dat volgens overleveringen al sinds de 7e eeuw bekend is bij het Rote volk.
Sasando is afgeleid van het Rote dialectwoord "sasandu", wat "vibrerend" of "klinkend instrument" betekend.
Het hoofdonderdeel van de sasando is een bamboebuis die dient als het frame van het instrument. Rondom de buis bevinden zich verschillende houten stukken die dienen als wiggen waar snaren van boven naar beneden op worden gespannen. De wiggen dienen om de snaren hoger te houden dan het oppervlak van de buis en om verschillende lengtes snaren te produceren om verschillende muzieknotaties te creëren. De besnaarde bamboebuis wordt omgeven door een zakachtige waaier van gedroogde lantar- of palmyrabladeren, die fungeert als een resonator van het instrument. Het instrument wordt bespeeld met beide handen die door de opening aan de voorkant in de steken van de bamboebuis reiken. De vingers van de speler plukken vervolgengs de snaren op een manier die lijkt op het bespelen van een harp.


LEGENDE.

Volgens de lokale traditie is de oorsprong van de sasando verbonden met het volksverhaal van het Rote-volk over Sangguana. Het verhaal gaat over een jongen met die naam en woonde op Rote Eiland. Op een dag, terwijl hij de sabana verzorgde, voelde hij zich moe en viel in slaap onder een palmyraboom. Hij droomde dat hij een prachtige muziek speelde met een uniek instrument waarvan het geluid en de melodie zo betoverend waren. Toen hij wakker werd, kon hij ziche verassend genoeg nog steeds de tonen herinneren die hij in zijn droom speelde. Om dat hij het nog een keer wilde horen, probeerde hij weer in slaap te vallen. Opnieuw droomde hij van hetzelfde lied en hetzelfde instrument. Hij genoot van zijn droom, maar uiteindelijk moest hij wakker worden. Omdat hij de prachtige klanken uit zijn droom niet wilde verliezen, probeerde hij de klanken opnieuw te creëren en creëerde hij snel een muziekinstrument van palmyrabladeren met snaren in het midden, gebaseerd op zijn herinnering uit de droom, die de basis werd van de sasando. 

DANAU KELIMUTU.

Danau Kelimutu. vertaald Kelmutu meer, ligt in een complexe vulkaan van 1639 meter hoogte op het Indonesische eiland Flores in de provincie Oost-Nusa Tenggara.
Op het eiland Flores bevindt zich bovenop de vulkaan Kelimutu een uniek natuurverschijnsel.
Daar bevinden zich namelijk drie kratermeren die door mineralen elk een andere kleur hebben: donkergroen, blauwgroen en lichtgrijs.
In de loop der jaren zijn de meren verschillende keren van kleur veranderd.


Zo was het groen/blauwe kratermeer eind jaren tachtig van de 20e eeuw nog rood gekleurd, in december 1991 werd het zwart en daarna kreeg het de huidige kleur. Het helgroene kratermeer was ooit blauw en het zwarte kratermeer wit. Men vermoedt dat dit merkwaardige fenomeen wordt veroorzaakt doordat het water in de loop van de tijd op andere  mineraallagen stoot. 
Vroeger waren de meren  een belangrijke rituele plaats en werden er waterbuffels en varkens in de meren geofferd. Nog steeds geloven de lokale bewoners dat de meren de laatste rustplaats zijn van de zielen van hun overleden familieleden. Ze noemen het daarom de berg van de geesten.


Op het bankbiljet van 5000 rupiah uit 1999 staat aan de voorzijde Iman Bonjol afgebeeld en op de achterzijde een vrouw achter een weefgetouw uit Pandai Sikek. 

IMAN BONJOL.

Tuanku Iman Bonjol, geboren in 1772 te Tanjung Bunga Sumatra en overleden op 6 november 1864 te Pineleng op Sulawesi. Hij was een van de populaire leiders van de Padribeweging in West Sumatra en was stichter van de staat Bonjol. Zijn echte naam was Peto Syarif Ibnu Pandito Buyanudin.


In 1832 werd hij gevangen genomen na de Nederlandse aanval op Pandai Sikek. Na drie maanden gevangenschap wist hij te ontsnappen om de strijd vanuit Bonjol voor te zetten.
In 1837 werd Bonjol opnieuw door de Nederlanders gevangengenomen en daarna verbannen. Hij verbleef achtereenvolgens in Cianjur te West-Java, Ambon en later in Manado te Sulawesi.
Iman Bonjol; overleed in 1864 op 92 jarige leeftijd in de buurt van Pineleng op Sulawesi. Op de plaats van zijn graf staat een gebouwtje in de vorm van een traditioneel Minangkabaus huis (rumah gadang).
Iman Bonjol werd in 1973 door president Suharto uitgeroepen tot Nationale held van Indonesië, maar hierbij werd vergeten dat hij misdaden tegen de Batak bevolking had gepleegd.

PANDAI SIKEK.


Pandai Sikek is een van de dorpen in het subdistrict Sepuluh Koto, in het regentschap Tanah Datar, in de provincie West-Sumatra. 
Nagari Pandai Sikek  staat ook bekend als een plaats voor ambachtslieden die songkets weven, en dit werd door de Indonesische regering gewaardeerd als afbeelding op het 5000 rupiah biljet 1999.
In dit dorp zijn de weef- of sonket-ambachtslieden de belangrijkste bron van inkomsten voor de lokale gemeenschap. De motieven van geweven stof in deze nagari zijn altijd ontleend aan monsters van oude stof die nog goed bewaard zijn gebleven en vaak worden gebruikt als kleding bi traditionele ceremonies. Songket-weefwerk is een traditioneel textiel product dat in de oudheid alleen door vrouwen werd geweven.


Het weven van een songket is geenkwestie van dagen of weken, maar kan maanden duren. Het weven hiervan op Sumatra wordt over het algemeen geassocieerd als cultureel erfgoed uit de glorieperiode van de Srivijaya dynastie. Een songket te ;aten weven was in het verleden synoniem met luxe, sociale status en waardigheid  van de gebruikers. Volgens historische  gegevens werd bij het weven van sonkets in het verleden echt gouddraad gebruikt. Dit maakt het songketweven niet alleen van grote waarde intermen van esthetiek, maar ook van intrinsieke waarde.



In 2016 werd een nieuw bankbiljet van 5000 rupiah uitgegeven en in 2022 werd het zelfde biljet, maar in andere kleuren opnieuw uitgegeven. Op de voorzijde staat Dr. K.H. Idham Chalid afgebeeld en op de achterzijde de vulkaan Bromo met een lokale vrouwelijke danseres.

IDHAM CHALID.

Idham Chalid werd geboren op 27 augustus 1921 in Satui, regentschap Tanah Bumbu in het zuidoostelijke deel van Zuid-Kalimantan.
Hij was een Indonesisch politicus, religieus leider  en minister, die van 1972 tot 1977 voorzitter was van de People's Consultative Assembly en voorzitter van de People's  Representative Council.
Hij was ook een vooraanstaand leider van de Nahadlatul Ulama (NU) en leider van de United Development Party (PPP) van 1956 tot 1984.
Idham stierf op 11 juli 2010 in Cipete, Zuid-Jakarta, tien jaar na een beroerte.
Hij werd benoemd tot nationale held van Indonesië op basis van presidentieel decreet onder de regering van president Suharto.

BROMO.


De Bromo is een actieve vulkaan gelegen op het Tenggermassief op het eiland Java. De berg is met een hoogte van 2329 meter niet de hoogste berg van de regio, maar de ligging geldt als bijzonder.
De vulkaan ligt samen met twee andere vulkanen in een zandzee van acht bij tien kilometer en is gelegen in het Nationaal Park Bromo Tengger Semeru dat in Oost-Java ligt. Het is als het ware een maanlandschap.
Aan de voet van de vulkaan ligt een hindoeïstische tempel.
Lokale bevolking offert nog steeds klein vee aan de vulkaan, door deze in de krater te werpen.


De danseres op de afbeelding is uit een traditionele dans welke eens per jaar wordt uitgevoerd tijdens het Tengger-festival. Het festival behoort toe aan een kleine etnische gemeenschap welke leeft op het Tenggermassief.


Op een bankbiljet van 5000 rupiah uit 1959 staat een gespleten poort afgebeeld met daartussen witte bloemen. Het biljet komt uit de serie natuur en vogels. Of dit de voorzijde van het biljet is, of de achterzijde is me niet bekend.



zondag 8 september 2024

STEENSPRINGEN. NIAS. NOORD-SUMATRA.

 


ONDERDEEL VAN HET 

YA'AHOWU FESTIVAL

OP HET EILAND NIAS, 

  NOORD-SUMATRA.


NIAS EILAND.

Nias ligt in de Indische Oceaan ongeveer 85 zeemijlen van de plaats Sibolga aan de westkust van de provincie Noord-Sumatra.
Nias is een archipel met 27 kleine eilandjes.
Het aantal kleinen eilandjes dat door mensen wordt bewoond, bedraagt 11, en er zijn er 16 die onbewoond zijn.


De oppervlakte van het eiland Nias bedraagt 5121 km², dat is 4,88% van de oppervlakte van de provincie Noord-Sumatra, gelegen oostelijk van Nias. Het eiland bestaat grotendeels uit laagland dat ligt om om een bergrug met een hoogte van 800 meter

Het eiland Nias is verdeeld in vier districten en één stad, bestaande uit de districten, Zuid-Nias, Noord-Nias, West-Nias en de hoofdstad Gunungsitoli.

De Nias-stam is een gemeenschapsgroep die op het eiland Nias woont. In hun oorspronkelijke taal noemen de bewoners zichzelf "Ono Niha". Ono betekend kind of afstammeling; Niha betekend mens. Het eiland zelf als "Tanö Niha", waarbij Tanö land berekend.


De Nias-stam is een volk dat leeft in een omgeving met hoge gebruiken en cultuur. Het gewoonterecht van Nias wordt over het algemeen fondrakö genoemd en regelt alle aspecten van het leven, van geboorte tot dood.


(Van links naar rechts: Met mankracht wordt een enorm steenblok getransporteerd; Een Osa-osa midden in de natuur; Een offerplaats.)

Het oude Nias-volk leefde in een megalithische cultuur, zoals blijkt uit historische overblijfselen in de vorm van gravures op grote stenen die vandaag de dag nog steeds in het binnenland van het eiland te vinden zijn.

KASTE.

De Nias-stam kent een kastensysteem van twaalf niveaus.
Hier is het hoogste kasteniveau "Balugu". Om dit niveau te bereiken moet iemand een groot feest kunnen geven en duizenden mensen kunnen uitnodigen. Op een dergelijk feest worden dan ook dagenlang duizenden varkens geslacht. Welstand en welvaart wordt door de maag van de gasten bepaald.

OORSPRONG.

Het verhaal gaat; dat er eens eeuwen geleden mensen varend met een junk uit China in een storm op het eiland strandde en zich hier gevestigd hebben.
De huidige bewoners hebben ook allemaal de typische Chinese gelaatstrekken en tonen geen enkele gelijkenis met de bewoners van Sumatra. Zo ook de typische vorm van de huizen, die op palen staan en de vorm hebben van de romp van een oude Chinese junk.


( Het "koningshuis", met op het voorplein de 'jumping stone' en de stenen tafels. In het koningshuis een enorme alarmtrom en een verkleind model van de "koningstroon")

STEENSPRING TRADITIE.

De plurale en diverse samenleving in Indonesië betekend dat de cultuur divers is en zijn eigen kenmerken heeft.
Eén daarvan is steenspring-traditie in Nias, die werkelijk uniek is. Het steenspringen staat ook bekend als "stone fahombo" en is het kenmerk geworden van het Nias-volk.
Niet alle bewoners van Nias voeren deze traditie uit. Alleen degenen  in Zuid-Nias, vooral in het Teluk Dalam gebied, voeren deze acrobatische traditie uit. Dit zou te wijten zijn aan verschillen in de cultuur van de voorouders of voorouders van het Nias-volk. Deze traditie toont ook de kracht en behendigheid van de jongeren die het doen. 

De traditie van het springen over de stenen die zijn gerangschikt tot een hoogte van 2 tot 2,2 meter, met aan de top een breedte van 40 centimeter bij 80 centimeter, aan de voet een lengte van 2 meter bij 1,20 meter.
Het zijn allemaal steenblokken uit de natuur gehouwen.
Voor het "jumping-stone" ligt een afzetblok voor de springer.


Naast het toeristische aspect, wat jaarlijks duizenden en nog een duizenden bezoekers naar het eiland doet trekken, en daarbij financieel bijdraagt in het onderhoud van de oude woningen, toont deze traditie  ook de kracht en behendigheid van de jonge mannen die dit doen.
Iemand die erin slaagt deze traditie uit te voeren, wordt als heldhaftig en prestigieus beschouwd. Niet alleen voor de persoon die het doet, maar ook voor de familie van die persoon, zelfs de hele dorpsgemeenschap. Daarom zal, nadat jongens deze traditie met succes hebben uitgevoerd, meestal een eenvoudige dankzegging worden gehouden door het slachten van een kip of een ander dier.
Mensen die deze traditie met succes uitvoeren zullen ook als volwassen worden beschouwd en verdedigers van hun dorp worden als er een conflict ontstaat met andere dorpelingen.


Vanwege het prestatieniveau van deze traditie beoefend elke jongeman in de Nias-samenleving die sinds hij zeven jaar oud is. Naarmate het kind groeit, zal het blijven oefenen met het springen over een touw dat dat steeds op grotere hoogte wordt gespannen, afhankelijk van de leeftijd. Ten slotte zal deze praktijk worden bewezen in de Stone Jumping traditie. Het is zeker niet eenvoudig om deze traditie uit te voeren. Het is bewezen dat niet alle jongeren deze steenspringtraditie kunnen uitvoeren, ook al beoefenen ze deze al heel lang.

Soms wordt tijdens de oefeningen de lat een stukje hoge gelegd.

Veel mensen geloven dat er, afgezien van oefenen, een magisch element schuilt in het feit dat iemand die erin slaagt over de rots te springen, perfect betekend dat hij gezegend is door de geesten van zijn voorouders en eerdere rotsspringers die zijn gestorven.
Het is niet duidelijk waar en waarom deze traditie vandaan komt, maar verschillende lokale mensen beschrijven dat deze traditie begon in de oudheid, toen behendigheid van het rotsspringen hard nodig was voor de Nias-stam. Vroeger werd elk dorp omheind en versterkt met een stenen muur. Daarom is deze vaardigheid nodig om te ontsnappen of het doeldorp binnen te gaan.

Een springer moet over techniek beschikken om spierblessures of gebroken botten te voorkomen.
Zelfs werd in het verleden de rots bedekt met gesleten bambu, waardoor springers werden getraind om door vijandelijke vestingwerken te breken. Deze traditie is dus specifiek voor mannen.

Voordat iemand over de rots springt. moet hij toestemming vragen aan de geesten van zijn voorouders die voor hem over de rots zijn gesprongen.



Het steenspringen wordt tegenwoordig ieder jaar uitgevoerd gedurende het Ya'a Howu Festival, wat duizenden bezoekers trekt.
Ya'a betekend hoop en Howu betekend zegen of genade.

Tijdens dit festival worden ook de oorlogsdans en de Maena en Moyo dans uitgevoerd.


De Fatele of Faluya of Faluaya is de felle oorlogsdans die alleen door de mannen wordt uitgevoerd.






De Tari Moyo dans,
ook wel de adelaarsdans genoemd wordt door de vrouwen uitgevoerd.
Deze dans imiteert de vlucht van een adelaar








woensdag 4 september 2024

ZEER OUDE BANKBILJETTEN VAN 1000 RUPIAH INDONESIË.

 

          ENIGE VAN DE 

EERSTE BANKBILJETTEN 

      VAN INDONESIË.




INDONESISCHE RUPIAH.


De naam "rupiah", een variant van de naam roepie in India, werd voor het eerst geïntroduceerd tijdens de Japanse bezetting in de Tweede Wereldoorlog in plaats  van de "gulden", en na het eind van de oorlog gaf de Javasche Bank kort zijn eigen rupia uit als vervanging.

De woorden rupia en rupi zijn afgeleid van het Sanskriet rupya dat zilver betekend. De afleiding van een munteenheid van een edelmetaal komt vaker voor, vergelijk de woorden gulden en goud. Het Indonesische woord voor zilver, perak, werd vroeger ook gebruikt als aanduiding voor geld.

Op 2 november 1949, vier jaar nadat onder leiding van Sukarno de onafhankelijkheid was uitgeroepen, werd de Indonesische rupiah geïntroduceerd als nieuwe nationale valuta.
De rupiah was onderverdeeld in 100 sen.
De rupiah was aanvankelijk een gulden waard, maar onder de heerschappij van Sukarno was de inflatie bijzonder hoog.
In december 1965, kort na de Kudeta (staatsgreep), werd er een nieuwe rupiah van 1000 oude rupia's ingevoerd, die desalniettemin slechts ongeveer 30 cent van de gulden waard was.

Ook daarna bleef de geldontwaarding aanhouden, zij het in een langzamer tempo. Na een devaluatie in 1986 was de US dollar ongeveer 1600 rupiah waard. Daarna een korte periode van stabilisatie. In 1998 werd de US dollar verhandeld voor 2000 tot 3000 rupiah. Door de monetaire crisis (Krismon) van dat jaar kelderde de rupiah tot ongeveer 17.500  voor een dollar, op het diepte punt in juni 1998. In de maanden zou de rupiah zich evenwel weer gedeeltelijk herstellen, tot ongeveer 7700 op een dollar, waarna er weer een periode van relatieve stabilisatie kwam.


De Indonesische munten die worden gebruikt zijn: 100, 200, 500, en 1000 rupiah, in twee verschilende series: aluminiumbronzen en bimetalen munten uit 1991-1998 en lichtgewicht aluminium munten vanaf 1999.
Bankbiljetten zijn er in de waardes van: 1000, 2000, 5000, 10.000, 20.000, 50.000, 75.000 en 100.000 rupiah. Het biljet van 75.000 is een jubileum uitgave vanwege het 75 jarige bestaan van de  Republiek Indonesië.


Op een bankbiljet van 1000 rupiah uit 1957 staat aan de voorzijde een olifant afgebeeld, aan de achterzijde een garnalenvisser met zijn net op het strand. Het biljet werd uitgegeven onder het motto 'Natuur en Cultuur'.

INDISCHE OLIFANT.

De Indische olifant (Elephas maximus indicus) is een ondersoort van de Aziatische olifant die voorkomt in India en op Sri Lanka. Hij wordt 5,5 tot 6 meter lang en 3 meter hoog. Hij heeft een gewicht van ongeveer 5 ton. Op de grassteppes en in de bossen voedt hij zich met gras, bladeren en andere planten delen.

SUMATRAANSE OLIFANT.


DEe Sumatraanse olifant (Elephas meximus sumatranus) is een ondersoort van de Aziatische olifant die uitsluitend voorkomt op het Indonesische eiland Sumatra, vooral in de provincie Riau. De Sumatraanse olifant is kleiner dan zijn Aziatische soortgenoot. Sumatraanse olifanten bereiken een schouderhoogte van twee tot 3,2 meter en wegen tussen de 2.000 en 4.000 kilogram. Ze hebben 20 paar ribben, terwijl de andere ondersoorten van de Aziatische olifant er 19 hebben. Hun huidskleur is lichter dan van de andere ondersoorten en ze hebben de minste pigmentvlekken.

De maximale levensduur in het wild is ongeveer 60 jaar. In gevangenschap worden vrouwelijke exemplaren wel 75 jaar oud, terwijl de mannelijke slechts 60 jaar halen.
De geboortes vinden 's nachts plaats en duren ongeveer 10 minuten. het kalf kan zelfstandig opstaan na 10 tot 30 minuten.

BEDREIGING.
Deze ondersoort is zeer bedreigd en onderzoek wees uit dat de populatie in Riau in zes jaar tijd gehalveerd was. Dit is voornamelijk te wijten aan het stijgende aantal plantages, en lokale inwoners die de olifanten doden omdat ze zich bedreigd voelen. Heden zijn er verscheidene olifant reservaten op Sumatra.

CULTURELE VISVANGST.

Generaties achtereen hebben de vissers aan de stranden van de wateren rond de Indonesische eilanden de zelfde methoden gebruikt om vissen en weekdieren te vangen uit de zee.
Het beroep ging vaak van vader op zoon. 
Met speciale schepnetten vingen zij garnalen en kleine visjes die ze na de vangst in de zon te drogen legden, een maal gedroogd om naar de markt aftevoeren. Met sleepnetten visten ze uit prauwen waarop soms een hele familie woonde.
Vis is een een van de hoofdvoedingsmiddelen in Indonesië.



Op de voorzijde van een biljet van 1000 rupiah uit 1985 staan een koperslager afgebeeld, en op de achterzijde het Paganruyung paleis bij Payakumbuh van de Minangkabau.

KOPERSLAGER.

Koper is een chemisch element met symbool Cu en atoomnummer 29. Het is een rood/geel overgangsmetaal dat in ongelegeerde vorm ook als roodkoper bekendstaat.
Omdat koper buigzaam is, eenvoudig te vervormen en legeringen ervan, zoals messing en brons worden veel in de industrie gebruikt, maar ook reeds in de oudheid.  De Sumeriërs en Egyptenaren gebruikten dit materiaal rond 3000 v.Chr.

Ook in Indonesië en speciaal op Java was dit een zeer oud traditioneel beroep.
Het was niet alleen het produceren van de messing schalen, kannen, schotels en andere artikelen. maar vooral het decoreren hiervan. 
Een beroep dat generaties lang werd doorgegeven in de families, die weer samenwerken met andere families en zo een koperslager gemeenschap vormen.
Met kleine beiteltjes en drijver in verschillende vormen worden de versiering aangebracht in het koper, waarna alle ruwe delen worden verwijderd door het geheel te polijsten.
Iedere versiering ontspringt in de gedachte van de bewerker en niets staat op papier afgebeeld. Het zijn afbeeldingen van bloemen en dieren.

PALEIS VAN PAGARUYUANG.

Het paleis van Pagaruyung, ofwel Istano Basa Pagaruyuang is het voormalig paleis van de koninklijke familie van het koninkrijk Pagaruyung dat in 1833 werd opgeheven.
Hierna werd het paleis verlaten maar het gebouw bleef een hoge symbolische waarde behouden en was te bezichtigen.
Het werd in 1804, tijdens de Padri-oorlogen, in 1966 en 2007 door brand verwoest, maar elke keer weer herbouwd. Het gebouw staat in de Ondonesische provincie West-Sumatra en is gebouwd in de Rumah Gadangstijl van het Minangkabauwvolk.




De Minangkabau is een volk dat voornamelijk woont in West-Sumatra, maar dat bijna in geheel Indonesië te vinden is. Het Minangkabau gebied stond in de koloniale tijd ook bekend onder de naam Padangse Bovenlanden. Het volk staat bekend om hun traditioneel matrilineaire verwantschappen.
Vroeger was dan ook het meeste bezit, zoals land en huizen, dan ook in bezit van de vrouw. Door de invloed van de islam is dit systeem niet meer zo dominant aanwezig.
De weeftechniek voor het vervaardigen van songket (brokaattechniek) wordt nog op enkele plaatsen beoefend en is kostbaar.



Het biljet van 1000 rupiah uit 1959 heeft aan de voorzijde een fraaie versiering met midden onder bloemen. Op de achterzijde staat een Paradijsvogel afgebeeld.

PARADIJSVOGEL.


Paradijsvogels  (Paradisaeidae) zijn een familie van vogels uit de orde zangvogels, die vrijwel beperkt is tot Nieuw-Guinea en omringende eilanden. Enkele soorten komen ook op de Molukken voor.
Ze zijn uitgedost met zeer weelderige  veren. Dit is het resultaat van het doorgeschoten seksuele selectie wat mogelijk was door het ontbreken van natuurlijke vijanden,
Het zijn stevig gebouwde vogels met een vrij zware snavel en krachtige poten en tenen.
De mannetjes van de meeste soorten zijn fel gekleurd en getooid met sluiers, capes, waaiers en dergelijke. Deze zijn polygaam.
Bij de minder opvallende soorten hebben mannetje en vrouwtje een vrijwel eender verenpak. Deze zijn veelal monogaam.

De paradijsvogel komt voor op de vlag van Papoea-Nieuw-Guinea.