donderdag 25 januari 2018

SCHELDE. LEVENSADER VAN BELGIË.

      DE RIVIER  

   DIE WALLONIË 

  EN VLAANDEREN 

     MET ELKAAR 

       VERBINDT.


SCHELDE.

De Schelde is een rivier en belangrijke scheepvaartweg in Frankrijk, België en Nederland.

STROOMGEBIED.

(Scheldebron te Gouy FR.)


De Schelde ontspringt te Gouy op de hoogvlakte van Saint Quentin in het Franse departement Aisne en stroomt noordwaarts  door het departement du Nord langs Bléharies België binnen, voorbij Doornik in de provincie Henegouwen, en Gent in Oost-Vlaanderen.
Hier neemt de Boven-Schelde een einde en begint de Beneden-Schelde.







De zeer bochtige rivier vervolgt zijn weg in oostwaartse richting, stroomt daarna noordwaarts en vormt dan de grens tussen de provincies Oost-Vlaanderen en Antwerpen tot Lillo bij de Nederlandse grens, waar hij uitmondt in de Hont of Westerschelde.
Ten westen van Vlissingen mondt  hij via de Westerschelde uit in de Noordzee.
De belangrijkste zijrivieren zijn in Frankrijk: de Scarpe; in België: de Hene, Leie, Dender, Durne en de Rupel. Belangrijke steden aan de rivier zijn in Frankrijk: Cambrai, Valenciennes en Condé; in België: Doornik, Oudenaarde, Gent, Antwerpen; in Nederland: Vlissingen.


(Gent.)

Beneden Gentbrugge is de Schelde een getijrivier. het gemiddelde tijverschil bedraagt er 2 meter; te Antwerpen 4,5 meter. Bij hoogwater is de diepte te Antwerpen ongeveer 15 meter.
De Schelde heeft een lengte van ongeveer 384 kilometer, waarvan 107 kilometer in Frankrijk. 207 kilometer in België en ongeveer 70 kilometer in Nederland. 
De  breedte neem toe naar de monding en is aan de Frans-Belgische grens 20 meter; te Gent 40 meter; te Antwerpen 500 meter; aan de Nederlands-Belgische grens 1200 meter.


KANALISATIE EN BEVAARBAARHEID.

De Schelde is een belangrijke scheepvaartweg voor de binnenvaart, en van Antwerpen af naar de monding ook voor de zeevaart. De rivier is bevaarbaar vanaf Cambrai, door middel van een uitgebreid net van kanalen, verbonden met de Somme, de Oise, de Amber, de Dender, de Leie, de Maas en de Noordzee.
De Schelde is een belangrijke schakel in de verbinding van Parijs met de haven van Antwerpen, en verder ook met losplaatsen in Nederland en Duitsland.
De aansluitende vaarwegen zijn: kanaal de la Sensée, kanaal Mons-Condé, kanaal Nimy-Blaton-Péronnes, Spiezevaart, kanaal Bossuit-Kortrijk, ringvaart om Gent, de vaarwegen in de stad Gent, de gekanaliseerde Dender, de haven van Antwerpen en het Albertkanaal, kanaal van Zuid-Beveland, zeekanaal van Gent naar Terneuzen en via de haven Vlissingen het kanaal door Walcheren.


(Onderaan fort Liefkeshoek en aan de overzijde van de Schelde het fort van Lillo.)

Tot Lillo, een dorp dat is opgegaan in het industriegebied van de haven van Antwerpen, 
is de bevaarbare Schelde bijna 260 kilometer lang; hiervan 60 kilometer in Frankrijk en 199 kilometer in België.
In Frankrijk en België wordt de Schelde telkens in drie stukken onderscheiden; in Frankrijk: van Canbrai tot Bouchain (12,3 km); van Bouchain tot het kanaal van Mons naar Condé (34,2 km); van Condé tot de grens (14,3 km); in België: de Boven-Schelde van de Franse grens tot Gentbrugge (14,3 km); de Boven-Zeeschelde vanaf Gentbrugge tot Antwerpen (77 km); de Beneden-Zeeschelde tussen Antwerpen en Lillo (30,1 km).

In Frankrijk zijn er op de Schelde 15 schutsluizen, waarvan sommige slechts toegankelijk voor schepen tot 300 ton. Heden heeft men reeds begonnen met werkzaamheden om tussen Denain en de Frans-Belgische grens de Schelde bevaarbaar te maken voor schepen tot 1350 ton. In België zijn deze aanpassingen van de Boven-Schelde reeds afgerond. Sinds 1968 zijn er sluizen voor de Antoing, Kain, Spierre, Berchem-Kerkhoeve, Oudenaarde en te Asper. Behalve de sluis van Antoing (41,47 x 5,52 m) zijn de andere sluizen ongeveer 125 x 14 meter. De Gentse Ringvaart is in dienst sinds mei 1969.


(Zicht op Antwerpen en de Schelde.)

Van Gent af is de Boven-Schelde aan het getij van de Noordzee onderhevig. Tot Dendermonde is de rivier bevaarbaar voor schepen van 600 ton, verder voor schepen van 1350 ton en ter hoogte van de monding van de Rupel voor schepen van 2000 ton en meer.
In de praktijk kunnen geladen schepen groter dan 300 ton geen gebruik maken van de Schelde op het traject Gent - monding van de Rupel, daar dit door de vele bochten en de ondiepe plaatsen te gevaarlijk is. Ook hier worden en zijn reeds aanpassingen gedaan, zodat schepen boven de 1000 ton hier kunnen varen.



Van Lillo af, op Nederlandse bodem, heet de Schelde officieel Westerschelde. De rivier is gelegen in de provincie Zeeland, tussen Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Beveland en Walcheren.
Het Nederlandse looswezen en het Belgische loodswezen verzorgen de loodsdienst op de Westerschelde en de beneden-Schelde te Antwerpen. Bij Vlissingen is de Westerschelde 4000 tot 5000 meter breed. De breedte van de vaargeulen in minstens 150 meter, maar de beperkte diepte van de Westerschelde laat niet toe dat de haven van Antwerpen de allergrootste schepen kan ontvangen. men is constant bezig de bevaarbaarheid van het Schelde-estuarium te verbeteren.

(Zandvlietsluis in de haven van Antwerpen.)

Tot 1960 waren de meeste havenbekkens van Antwerpen alleen via een sluis te bereiken om het gebied te vrijwaarden van het getij. 
Zodoende werden de haven uitgebreid buiten dit gebied en werden het getijhavens.
In 1966 liepen slechts 15 schepen met een diepgang van meer dan 12 meter de haven van Antwerpen binnen, maar in 1969 deden 220 schepen met een diepgang van 12 meter de haven aan. In 1972 konden bij zeer gunstige omstandigheden schepen met een diepgang van 13 meter de Schelde opvaren. Naast de technische moeilijkheden waren er ook politieke verwikkelingen. omdat de Schelde over Nederlands grondgebied toegang geeft tot een Belgische haven.


STUKJE SCHELDE GESCHIEDENIS.

(Blokkade van de Schelde in 1585.)

In 1572 werd de scheepvaart op de Schelde voor de eerste maal geblokkeerd door de Watergeuzen in aanloop op het Beleg van Middelburg. het was het begin van de oproer tegen de Spaanse bezetting. Toen de Spaanse troepen tijdens het beleg van Antwerpen, werd op bevel van Parma een scheepjesbrug over de Schelde aangelegd en zo was vanaf maart 1585 weer geen scheepvaart mogelijk over de Schelde. Nadat de stad zich had overgegeven, werd de Schelde weer geblokkeerd door de Republiek der Nederlanden. Ondanks het twaalfjarig bestand werd de blokkade niet opgeheven. In 1648 viel het gebied, Staats Vlaanderen, in Hollandse handen. Deze blokkade werd later bekrachtigd door het Verdrag van Munster. Door het Verdrag van Utrecht in 1713 gingen de Zuidelijke-Nederlanden over naar de Oostenrijkse tak der Habsburgers. België werd achter een volgens door Karel VI (1714-1740), Maria-Theresia (1740-1780) en Jozef II (1780-1790) geregeerd. De buitenlandse politiek Van Jozef II was gericht op de vrijmaking van de Schelde.
met de komst van de Fransen, was na twee eeuwen sluiting, de Schelde weer vrij voor de scheepvaart. Na de nederlaag van Napoleon Bonaparte werden op het Congres van Wenen in 1815 de Zuidelijke  en de Noordelijke  Nederlanden verenigd. Koning Willem I, niet ten onrechte 'the merchant king' genoemd, werkte verder aan de economische heropstanding van de Scheldestad Antwerpen.


( Van Speijk blaast zich met de kanonneerboot op.)

In 1830 brak de Belgische Opstand uit en poogde Nederland opnieuw de Schelde te sluiten, maar de grote mogendheden kwamen kwamen tussen beide.
Op 5 februari 1831 toen de Belgische opstandelingen trachten de kanonneerboot nr.2 over te bezetten besloot luitenant-ter-zee 2e klasse van Speijk zich met het schip op te blazen, om te voorkomen dat het in handen van de opstandelingen zou vallen.


Het Verdrag der 24 artikelen (Londen 19-04-1839) erkende de Belgische onafhankelijkheid, maar schiep voor de Schelde een speciaal regiem. het internationaal statuut van de Schelde regelde tegen betaling van een Scheldetol, de vrije scheepvaart van alle naties. Deze Scheldetol bestond uit een enkelvoudig van 1,50 gulden per ton, namelijk 1,12 gulden per ton voor schepen die van zee komend de Schelde opvoeren. Verder voorzag het verdrag erin dat Nederland en België, elk op eigen grondgebied, verantwoordelijk waren voor de veiligheid, bebakening en de bevaarbaarheid van de rivier. teneinde de haven van Antwerpen te redden, aanvaarde de Belgische regering de wet van 8 juni 1839, waarin was bepaald dat de tolgelden voor de vreemde schepen die Belgische havens aandeden door België werd betaald. Dit was, vooral met het steeds toenemende scheepvaartverkeer, een zware last voor België.


(Schelde Vrijmonument 1883 op de Marnixplaats Antwerpen.)

Inmiddels was, tijdens de tweede helft van de 19e eeuw, het economisch klimaat verbeterd. In 1863 nam België met Nederland contact op om de Schelde vrij te maken, en op 12 mei 1863 werd tussen beide landen een verdrag afgesloten, waarbij Nederland met een afkoopbedrag van 36.278.560 Belgische Franc voor eeuwig afzag van het tolrecht op de Schelde. Tijdens de internationale conferentie te Brussel van 15/16 juli 1863 tekende 20 staten het algemeen verdrag tot afkoping van de Scheldetol.
Hoewel België, in verhouding tot het goederenvervoer op de rivier slechts moest bijdragen voor een bedrag van 3.683.160 Franc, had de Belgische regering zich bij aanvang van de onderhandelingen bereid verklaard om ongeveer 1/3 van de afkoopsom voor haar rekening te nemen. België betaalde 13.328.000 Franc en schoot ook de bijdragen van de andere landen voor. Maar daarmee was de Schelde-kwestie niet definitief van de baan. 
In artikel IX van het Verdrag van 1839 werd bepaald dat België en Nederland gezamenlijk voor de betonning. de bebakening en de loodsdienst van de Schelde stroomafwaarts zouden zorgen. Indien ingevolge natuurlijke evenementen of werken de vaargeulen niet meer bevaarbaar zouden zijn, zou Nederland aan de Belgische scheepvaart andere vaarwegen aanwijzen, die evengoed en veilig zouden zijn.


(Positie Schelde-Rijn Kanaal.)

Bij de afdamming in Kreekrak en Sloe in 1860 ten behoeve van de spoorweg naar Vlissingen, voldeed Nederland aan zijn verplichtingen met het graven van het kanaal van Hansweert naar Wemeldinge en het kanaal door Walcheren, wat België slechts in beperkte mate kon bevredigen, daar het traject langer en minder vlug was.
België eiste een rechtstreekse verbinding tussen Antwerpen en de Moerdijk.
De onderhandelingen over de Schelde-Rijn verbindingen werden pas in 1949 hervat. Het duurde nog tot 31 mei 1963, alvorens een Nederlands/Belgisch verdrag werd ondertekend, later bekrachtigd in mei 1965, waarbij ter verbetering van de verbinding tussen Schelde en Rijn een vaarroute werd overeengekomen.


SCHEEPVAART EN GOEDEREN VERVOER.

(Het huidige havengebied van Antwerpen aan de Schelde.)

Na de jaren zeventig twintigste eeuw is het vervoer van goederen sterk toegenomen op de Boven-Schelde en de Zeeschelde.
Ook de zeevaart nam sterk in tonnenmaat toe.
In het stroomgebied van de Schelde hebben zich zeer belangrijke industrieën gevestigd, waardoor de Schelde een economische slagader van Vlaanderen is geworden.
Antwerpen is uitgegroeid tot een van de belangrijkste zeehavens van de wereld.
Een ander groot project om diverse havens met elkaar te verbinden is het te graven Schelde-Seine kanaal van Cambrai naar Compiégne.




maandag 22 januari 2018

MAAS. DRIE LANDEN RIVIER.

       "MOEDER MAAS", 

ZOALS DE LIMBURGERS 

    DE RIVIER NOEMEN.

MAAS.

(Ontspringen van de Maas op het plateau van Langres FR.)

STROOMGEBIED.

De Maas ontspringt op het plateau van Langres bi Avrecourt op een hoogte van 409 meter, is in totaal 925 kilometer lang, waarvan 492 kilometer in Frankrijk, 194 kilometer in België en 239 kilometer in Nederland. De rivier heeft een stroomgebied van 36.000 km².
Tot de belangrijkste zijrivieren in Frankrijk behoren de Chiers, de grotendeels Belgische Semois, in België de Lesse ten zuiden van Dinant., de Samber bij Namen komend uit Frankrijk en de Ourthe bij Luik. In Nederland bi Roermond de Roer komend uit Duitsland, maar ontspringend in de Hoge Venen in België bezuiden Luik.


(Slot Loevestein bij Woudrichem.)

Bij Woudrichem, waar het slot Loevestein ligt, kwam oorspronkelijk de Maas samen met de Waal, om vandaar via het deltagebied van Maasland naar de Noordzee te stromen. 
In 1904 werd de oude loop van de Maas echter afgedamd bij Hedikhuizen en sindsdien bereikt het water van de Maas de gegraven Bergsche Maas en de Amer ten zuiden van de Biesbosch het Hollands Diep.

Belangrijker dan de zijrivieren zijn voor de scheepvaart de kanalen die in de Maas uitmonden.
Dit zijn in Frankrijk het Marne-Rijnkanaal bij Troussey, het Ardennenkanaal ten noorden van Sedan, onderdeel  van de verbinding met het stroomgebied van Aisne-Oise-Seine; in België het Albertkanaal bij Luik, dat de verbinding naar Antwerpen vormt en tevens via de Zuid-Willemsvaart aansluiting geeft op het Kanalensysteem van Noord-België en Zuid-Nederland; in Nederland het Kanaal Wesem-Nederweert naar de Zuid-Willemsvaart, het Maas-Waalkanaal, bij Heunen en het Kanaal van Sint Andries, die beide een verbinding met de Waal vormen.



De Nieuwe Maas, de rivier waaraan Rotterdam ligt, behoort niet tot het stroomgebied van de Maas, maar vormt de voortzetting van de Lek en ontvangt in hoofdzaak water van de Rijn.
De nieuwe Maas werd tot in de 17e eeuw ook wel Merwe of Merwede genoemd en kreeg zijn huidige naam van beneden af, vooral nadat in de brede Brielse Maasmonding het eiland Rozenburg was ontstaan. De Oude Maas, een van de vroegere mondingsarmen van de Maas, vormt thans de weg naar zee vanaf Dordrecht.


KANALISATIE EN BEVAARBAARHEID.

(De Maas meandert door het landschap.) 


Daar de Maas een regenrivier is zijn de waterstanden zeer afhankelijk van de neerslag en de rivier meandert sterk.
Ter bevordering van de bevaarbaarheid zijn daarom in de loop der jaren vele verbeteringswerken uitgevoerd en sluizen en stuwen gebouwd.
In Frankrijk en België werd met de verbeteringswerken en kanalisering een aanvang gemaakt in het midden van de 19e eeuw.
van het Marne-Rijnkanaal bij Troussey af is de rivier bevaarbaar en weliswaar vandaar tot de Belgische grens gekanaliseerd, maar slechts bruikbaar voor schepen van 38 tot 47,5 meter lengte, van verdun tot Givet. Er zijn in dit gedeelte, dat Canal de l´Est Nord wordt genoemd, 59 schutsluizen die grotendeels met de hand bediend worden.

(Canal de l'Est Nord.)


Ook het Belgische gedeelte van de rivier is geheel gekanaliseerd.
In 1850 werd een begin gemaakt met de bouw van het laterale kanaal tussen Luik en Maastricht en in 1843 werd te Luik de eerste stuw gebouwd.
Tot 1884 werd de Maas aldus bevaarbaar gemaakt voor schepen tot 600 ton draag- vermogen, waarbij sinds 1865 door de bouw van grotere sluizen reeds rekening gehouden werd met een toekomstige verbetering van de bevaarbaarheid.  De stuw bij Monsin kwam gereed na de WO-I, die bij Ivoz-Ramet en Neiville-Ampsin in 1934 en 1960. Tegenwoordig telt de rivier in België 17 sluiswerken en is van Givet tit nabij Hoei (Huy) geschikt voor schepen tot 1350 tot en benedenstroom daarvan tot 2000 ton, waarbij dan van Luik tot Ternaaien van het Laterale Albertkanaal gebruik wordt gemaakt.


                             (Links het Albertkanaal en rechts Ternaaien, Julianakanaal en de Maas.)

De verbinding tussen het Albertkanaal en het Nederlandse Julianakanaal, dat van Maastricht tot aan Maasbracht de laterale vaarweg vormt stond in 1961 bekend als de 'Stop van Ternaaien', omdat daar slechts schepen van 600 ton konden passeren. Het kanaal is thans geschikt voor schepen van 2000 ton. Het laterale Julianakanaal, eveneens bevaarbaar voor schepen tot 2000 ton, kwam in 1934 gereed en bestaat uit 2 panden met 3 sluizen, die alle een groot verval hebben. Borm zelfs 11,35 meter. Heden ten dage is ook de bevaarbaarheid van het kanaal voor grotere tonnage aangepast.



De Maas is dan weer bevaarbaar van de sluis bij Maasbracht naar Wessem tot bij de stuw in de Maas bij Linne. Hier vandaan gaat de scheepvaart gebruik maken via de sluis in Heel, het lateraal kanaal langs de Maas van Linne tot Buggenum, met een lengte van 8,9 kilometer, om weer bij Roermond in de Maas uit te komen. ten westen van de reeds bestaande sluis Linne kwam ook de sluis Heel gereed.
Het kanaal werd in 1972 geopend en sneed hierdoor vele bochten af, waardoor de Lus van Linne ontstond.


(Stuw in de Maas bij Linne.)

De kanalisatie van de Maas beneden Maasbracht tot Grave kwam tot stand tussen 1918 en 1929 en omvatte vijf beweegbare stuwen, ten einde bij de laagste waterstanden voldoende vaardiepte, van drie meter, te verkrijgen, met schutsluizen voor de scheepvaart.
In totaal telt de Maas zeven stuwen.  Van deze heeft de sluis bij Grave een iets hogere drempel, maar schepen met daarvoor grotere diepgang kunnen gebruik maken van het Maas-Waalkanaal, dat ten noorden van Mook aansluiting geeft op de Waal.
verder kanalisatie van de rivier benedenstrooms van Mook af tot de reeds in 1904 voltooide nieuwe uitmonding in de Bergsche Maas en Amer kwam tot stand in de dertig vorige eeuw. De rivier werd daarbij  verbeterd door een aantal bochtafsnijdingen, een bekorting van 19 kilometer, verbredingen en verdiepingen, terwijl de stuw bij Lith tot stand kwam. tevens werd daarbij een eind gemaakt aan de overstromingen, in die tijd, door zeer hoge waterstanden van Waal en Maas bij de Beersche Overlaat.
Deze overlaat, die waarschijnlijk reeds uit de 12e eeuw dateerde werd in 1942 opgeheven.
Voor duwkonvooien die tot 180 meter lang zijn en 22,8 meter breed, zijn vele sluiswerken in de Maas een belemmering, maar een mogelijkheid van een aanpassing is pas in 1972 begonnen.


SCHEEPVAART EN GOEDERENVERVOER.

De Maas in België en Nederland is een druk bevaren waterweg, waarlangs aanzienlijke hoeveelheden goederen in het internationale en binnenlandse verkeer worden vervoerd.
In de periode dat in België en Nederland de kolenmijnen nog geopend waren was het vervoer van kolen op een hoogte punt.
In de tweede helft van de vorige eeuw was het vooral, door de grind- en zandwinning langs de oever van de Maas, het vervoer van deze producten voor projecten in de wegenbouw en de aanleg van de deltawerken in Zeeland.
De belangrijkste binnenvaarthavens langs de rivier zijn Luik, Maastricht, Maasbracht, Roermond en Venlo. Verder is de rivier geliefd bij de recreatievaart.


STRIJD TEGEN OVERSTROMINGEN.

(Overstroming door hoge waterstand.)

De Maas heeft door de eeuwen heen van zich laten spreken door de overstromingen welke ontstonden door zware regenval en dooi van sneeuw in de stroomgebieden van Frankrijk en België.
Deze overstromingen koste de gemeenschap kapitalen om de schade te herstellen.
Door de zand- en grindwinning in de uiterwaarden ontstonden er enorme waterbuffers om in dergelijke perioden zoveel mogelijk water op te vangen.

 Hierdoor ontstonden bij Roermond enorme waterplassen tussen de Maas en het Lateraal kanaal. 
Deze plassen zijn in de afgelopen jaren uitgegroeid tot een enorm watersport gebied met recreatie bewoning.
Doch dit bleek niet voldoende met de huidige klimaat- wisseling om overstromingen te voorkomen. Zo ontstond het enorme Grens-Maas project.
Zo werden veel dode Maasarmen terug gegeven aan de rivier. De Lus van Linne werd grotendeels uitgebaggerd voor grindwinning en om later als opslag buffer te dienen.
Ook ten zuiden van Wessem werden zowel op Belgisch als op Nederlands grondgebied enorme projecten ontwikkeld langs de beide oevers van de Maas waar deze niet bevaarbaar is om waterbuffers te creëren.
Deze gebieden werden uitgebaggerd voor winning van zand en grind en later aan het landschap teruggegeven in de vorm van natuurgebieden en recreatie gebieden.
Dit enorme project de rivier weer ruimte te geven moet het landschap beschermen tegen overstromingen in de toekomst.

(Het Grens-Maas project bij Meers.)


(Het gebit van een Mammoet.)

Het uitbaggeren van deze gebieden, waar vroeger de rivier vrij spel had, leverde ook veel archeologische vondsten op van oude nederzettingen en dieren die wij alleen nog kennen van getekende afbeeldingen.





zaterdag 20 januari 2018

RIJN; RIVIER IN WEST-EUROPA.

   DE BELANGRIJKSTE

      VERKEERSADER 

     OVER WATER VAN 

        WEST-EUROPA.


DE RIJN.

De Rijn; in het Duits 'Rhein', Frans 'Rhin' en vroeger in het Oud Nederlands 'Rhijn', is met een lengte van 1233 kilometer de langste rivier van West-Europa. De rivier behoort tot het stroomgebied van de Noordzee en heeft een totale oppervlakte van 224.400 km².
De Rijn stroomt door; Zwitserland, Liechtenstein, Oostenrijk, Duitsland, Frankrijk en Nederland.
Dagelijks stroomt er, buiten regen en sneeuw perioden, gemiddeld 2.200 m³ water per seconde door deze rivier naar zee.
In Duitsland spreekt men ook over "Vader Rijn", die zijn drie Rijndochters het Rijngoud toevertrouwde om te beschermen. Het is een opera van Richrrd Wagner.

LOOP VAN DE RIVIER.


(Paradiegletsjer in Zwitserland.)

De Rijn ontstaat in Graubünden  op de 2,27 km lange Paradiegletsjer in de Leponische Alpen van Zwitserland op een hoogte van 2216 meter. Men spreekt hier van de Achter Rijn welke een lengte heeft van 61 kilometer.
De Voor-Rijn die zich samenvoegt met de Achter-Rijn ontspringt op 2435 meter hoogte uit het Tomameer in de buurt van de Oberalp-pas.
Het meer heeft een oppervlakte van 25 ha. en wordt als de bron van de Rijn gezien. De Achter- Rijn stroomt in het begin in noordelijke richting en neemt bij Thusis de rivier de Albula op om daarna de Voor-Rijn op te Nemen., die door een breed dal stroomt. Bij de samenvloeiing ligt de plaats Reichenau. Met een boog stroomt de Rijn dan in noordelijke richting door een steeds breder wordend dal. Beneden St. Margarethen (450 m) mondt de Rijn uit in het Bodenmeer. Om overstromingen te voorkomen is hier de loop gereguleerd in de periode van 1892 tot 1923. Bij de stad Konstanz verlaat de Rijn de Obersee. Hier begint de kilometering met km 0 bij de brug van Konstanz.



                                                       (Waterval bij Schaffhausen.)

Na 4 kilometer stroomt de Rijn in de Untersee, om deze te verlaten na 22 kilometer te verlaten bij Stein. Van Stein stroomt de Rijn in zig-zagloop in de westelijke richting door de brede lacune tussen de Zwitserse en Zwabische Jura en langs de zuidrand van het Zwarte Woud en vormt daar grotendeels de grens tussen Zwitserland en Duitsland. Bij Schaffhausen bevindt zich de grootste waterval van West-Europa met een valhoogte van ongeveer 25 meter en een breedte van 150 meter
Tussen Stein en Bazel zijn sedert 1898 over een afstand van 140 kilometer met een hoogte verschil van 150 meter elf stuwen met elektrische waterkrachtcentrales aangelegd, die tezamen ongeveer 4,5 miljard kWh per jaar produceren.

(De stroom van de Rijn.)











(De samenvloeiing van de Aare en Rijn bij Koblenz CH.)

Bij Koblenz in Zwitserland (km 102) neemt de Rijn links de Aare op, de langste puur Zwitserse rivier die zeer waterrijk is, en ter plaatse van de samenvloeiing breder is dan de Rijn.
Bij de stad Rheinfelsen ( km 149,2) wordt de Rijn voor het eerst bevaarbaar voor schepen met een maximum tot 1300 ton.
De stuwen bij Augst (km 155,6) en Birsfelden zijn voorzien van enkele schutsluizen met een schutlengte van respectievelijk 90 en 180 meter en een breedte van 12 meter.



Bij Bazel buigt de Rijn zich in Noordelijke richting en stroomt door een zzw-nno gesterkte brede laagte, de Bovenrijnse laagvlakte, tussen het Zwarte Woud en de Vogezen.
Tussen Bazel en Straatsburg bedraagt het hoogte verschil over een afstand van 127 kilometer ongeveer 110 meter, waardoor de stroomsnelheid groot is en de bevaarbaarheid gering.
Op grond van enige artikelen van het verdrag van Versailles, dat in 1918 na WO-I tussen de oorlogvoerende partijen gesloten werd, kreeg Frankrijk het recht op eigen gebied, westelijk van de Rijn, enige kanalen aan te leggen die door het water van de Rijn gevoed zouden worden en zowel ten dienste van de scheepvaart zouden staan als benut zouden worden voor de opwekking van elektriciteit. 
Bij Mulhouse werd het kanaal tussen de Rhône en de Rijn aangelegd, bij de stad Colmar een verbinding met de Rijn en een lateraal kanaal van de Rijn naar Straatsburg.
Van Zwitserse en Duitse zijde was er grote belangstelling voor het bevaarbaar maken van dit traject door een regulering van de rivier. De Centrale-Rijnvaartcommissie keurde in 1925 beide projecten goed; in 1929 werd tussen Zwitserland en Duitsland een verdrag tot uitvoering van de regulering gesloten. Zwitserland droeg 60% en Duitsland 49% van de kosten. In 1936 waren de werkzaamheden voltooid en was geregelde scheepvaart naar Bazel mogelijk.



                                                                    (Rijn bij Bazel.)

Inmiddels bouwde Frankrijk van 1929 tot 1932 ongeveer 5 kilometer stroomafwaarts van Bazel bij Kembs de eerste stuw met een waterkrachtcentrale en twee sluizen voor de scheepvaart, respectievelijk 185 en 100 meter lang en 25 meter breed, van het geprojecteerde laterale Grand Canal d' Alsace.


Eerst na WO-II werd de aanleg voortgezet met de bouw van de installaties bij Ottmarsheim (1952), Fessenheim (1956), Vogelgrün (1959), Marckolsheim (1960), Rhinau-Sundhouse (1963), Gerstheim (1967) en Straatsburg (1970).
De totale productie van de acht waterkrachtcentrales bedraagt 7 miljard kWh.
De sinds 1952 gereedgekomen stuwen zijn elk voorzien van twee scheepvaartsluizen van 185 meter lengte en respectievelijk 24 en 12 meter breedte.
De breedte van het vaarwater varieert van 150 meter tot 300 meter, de diepte van 6,75 meter tot 8,50 meter. Het Grand Canal d' Alsace loopt van Bazel tot Vogelgrün parallel aan de Rijn.

Op verzoek van de regering van de West-Duitse Bondsrepubliek werd bij later stuwen afgezien van de bouw van een volledig lateraal kanaal, om uitdroging van het Duitse oeverland te voorkomen, en werd het water na het passeren van de stuwen in de oorspronkelijke Rijnbedding teruggeleid.
Even stroomafwaarts bij Straatsburg maakt het Marne-Rijnkanaal aan de linkeroever verbinding met de Rijn. Dit Kanaal dateert uit het begin van de 19e eeuw.
Stroomafwaarts van Straatsburg worden krachtens een in 1969 gesloten overeenkomst tussen Frankrijk en de West-Duitse Bondsregering nog twee stuwen gebouwd bij Gambsheim (km 308) en Iffezheim (km 331), die respectievelijk  in 1974 en 1977 in gebruik werden genomen. De dubbele scheepvaartsluizen hebben elk een lengte van 270 meter en een breedte van 24 meter. 


(De rivier Neckar.)

Tussen Straatsburg en Mannheim werd de Rijn tussen 1818 en 1876 gereguleerd volgens de plannen van de overste Tulla. Talrijke meanders werden afgesneden, waardoor vele dode Rijnarmen ontstonden. Van 1907 tot 1916 werden  verdere verbeteringen in de rivierloop aangebracht om de bruikbare vaardiepte te vergroten en de waterafvoer te verbeteren.
Bij Mannheim neemt de Rijn rechts de Neckar op, die over een lengte van 200 kilometer tot Plochingen, 14 kilometer van Stuttgart gekanaliseerd is. Bij Mainz stroomt rechts de Main in de Rijn. 



De Main is tot Bamberg gekanaliseerd over een lengte van 386 kilometer; vandaar is een kanaal aangelegd dat Neurenberg sinds 1972 met de Main verbindt, als onderdeel van het Rhein-Main-Donau-Kanaal, dat omstreeks 1980 een doorgaande binnenscheepvaartverbinding van de Noordzee met de Zwarte Zee mogelijk maakt.
Bij Biebrich buigt de Rijn zich in westelijke richting om de het Taunus gebergte heen tot Bingen, waar hij weer naar het noorden ombuigt. De rivier bereikt tussen Mainz en Bingen een breedte van 500 tot 800 meter.


(De Muizentoren op het eilandje in de Rijn en burcht Ehrenfels bij Bingen.)

Van Bingen tot Bonn stroomt de Rijn door het Rijnleisteenplateau. De rivier heeft hier een scherp ingesneden, in het algemeen nogal nauw dal met op verschillende plaatsen stroomversnellingen.
Tussen Bingen en Assmannshausen vormde het Binger Loch sinds oudsher een hindernis voor de scheepvaart. Een rug van kwartsiet doorsnijdt bij kilometer 530,7 de Rijnstroom en vormt als het ware een stuw, waarvan bij lage waterstanden gedeelten boven water zichtbaar worden. De opening tussen de rotsen bij de rechter oever werd tussen 1830 en 1832  van 9 meter  op 23 meter gebracht, Van 1850 tot 1860 werd langs de linker oever een afzonderlijke doorgang, het Neue Fahrwasser, vrijgemaakt, die tussen 1925 en 1932 verder verbeterd werd. Van 1893 tot '94 werd de doorgang in het Loch verwijd tot 30 meter.



                                                                (Binger Loch.)

Het is voor schippers die in dit deel van de Rijn niet bekend zijn om een loods aan boord te nemen om het Loch te passeren.


(Samenloop van de Moezel en de Rijn bij Koblenz D.)

Bij Konlenz (km 592) stroomt de Moezel in de Rijn. De Moezel is gekanaliseerd tot voorbij Metz over een afstand van ongeveer 300 kilometer en bevaarbaar voor schepen tot 1350 ton.
Aan de linker zijde van de Rijn wordt bij Sinzig de rivier de Ahr opgenomen, aan de rechterzijde bij Lahnstein de Lahn, bij Ierlich de Wied en bij Monsdorf de Sieg.
Bij Köningswinter reiken de uitlopers van het Rijnse leisteengebergte nog tot de oevers van de Rijn (Zevengebergte met Drachenfels); van dit punt af stroomt de rivier als brede, machtige stroom met grote bochten als de Beneden-Rijn naar de mondingsdelta. 



                                                    (Panorama stad Keulen en de Rijn.)

Aan de oevers liggen de steden Keulen, Krefeld-Uerdingen, Neus, Düsseldorf en Duisburg, met grote industrie gebieden met ijzer- en staalindustrie, chemische- en voedingsmiddelenindustrie, raffinaderijen). Bij Duisburg-Ruhrort wordt aan de rechteroever de gekanaliseerde Ruhr opgenomen. Tevens begint daar het Rijn-Hernekanaal, dat de Rijn verbindt met het Dortmund-Emskanaal.
Bij Wesel stroomt de Lippe in de Rijn en begint het Wesel-Dattelnkanaal, een tweede verbinding tussen de Rijn en het Dortmund-Emskanaal.


Bij Lobith-Tolkamer stroomt de Rijn het Nederlands grondgebied binnen. Hij wordt daar Boven-Rijn genoemd.
Bij Pannerden splitst de Rijn zich in de Waal en de Neder-Rijn die respectievelijk 2/3 en 1/3 van de waterafvoer opnemen. De Waal stroomt voorbij Nijmegen, Tiel, Zaltbommel en Gorinchem en verandert van naam bij Woudrichem, waar tot 1904 de Maas met de Waal samenvloeide. Bij Tiel mondt het Amsterdam-Rijnkanaal in de Waal uit. Aldaar zijn in het kanaal twee schutsluizen, respectievelijk 260 meter lang en 24 meter breed, en 350 meter lang en 18 meter breed.


(Luchtfoto van Dordrecht.)

Als Boven-Merwede gaat de rivier verder tot Werkendam waar een zijtak de, Nieuwe Merwede, zuid-westwaarts stroomt naar het Hollands Diep.
De hoofdrivier stroomt als Beneden-Merwede tot Dordrecht waan een tak , de Noord noordwaarts gaat en de Oude Maas westwaarts.
Vanaf het kruispunt Noord-Lek (km 985' verandert de naam in Nieuwe Maas tot de Koningsbrug in Rotterdam )km 1000' en vandaar, tot de monding in de Noordzee (km 1033), in Nieuwe Waterweg.
Bij Westervoort takt de IJssel van de Neder-Rijn  af. Bij Wijk bij Duurstede, verandert de naam in Lek. De twee sluizen, waardoor het Amsterdam-Rijnkanaal toegang heeft tot de Lek hebben de zelfde afmetingen als de sluizen bij Tiel. Bij Driel, Amerongen en Hagenstein zijn stuwen in de rivier gebouwd, met schutsluizen van 260 meter lang en 18 meter breed, met een tweedelig doel: vermeerdering van de watertoevoer naar de IJssel en het IJsselmeer, als zoetwaterreservoir, en verbetering van de bevaarbaarheid van de IJssel, Neder-Rijn en Lek voor de scheepvaart. 
Bij Krimpen vloeit de Lek samen met de Noord en de Nieuwe Maas.


HYDROGRAFIE.

Hydrografisch kan men de Rijn in twee delen splitsen, die van elkaar gescheiden worden door de mond van de Neckar.
In het bovendeel wordt de waterstand beheerst door de Alpen. het Alpengebied houdt in de winter een groot deel van de neerslag vast in de sneeuwvelden en gletsjers en geeft in de zomermaanden smeltwater af. het Meer van Constanz (Bodenmeer) speelt hierbij een regulerende rol,  evenals de meren die door de Aare en haar zijrivieren Reuss en Limmat doorstroomd worden, waar onder Breinzer- en Thunermeer, Zürichermeer, Meer van Neuchatel etc.
De meren vangen de grote waterhoeveelheid op en geven ze geleidelijk weer af. Bij het Meer van Konstanz is de verhouding bij de ingang tussen laag en hoogwater 1:60 en bij de uitgang 1:10. Van de totale hoeveelheid water die de Rijn naar de Noordzee voert, is jaarlijks gemiddeld de helft afkomstig uit het Alpengebied; in de winter bedraagt het 30% en in de zomer bijna 75%. Beneden de Neckarmonding overweegt de toevoer uit de Midden-gebergten en het vlakke land.
De waterstanden worden dagelijks aan een aantal peilschalen afgelezen en door radiozenders van de Rijnoeverstaten op vaste tijden omgeroepen ten behoeve van de Rijnscheepvaart, die op grond van deze standen de aflaaddiepte voor de schepen vaststelt. Vooral de peilschalen bij Maxau, Kaub, Keulen en Rhuhrort zijn daarbij van belang.
Tegenwoordig worden de dode Rijnarmen weer geopend, zodat zij dienst kunnen doen als buffer bij extreem hoog water in de Rijn.

REGIME. (Rechtsregelingen)

(Akte van Mannheim.)

In 1815 werd op het Congres te Wenen een Rijnvaartconventie gesloten, waardoor de vaart op de Rijn en zijn zijrivieren tot aan de zee vrij verklaard werd.
Door vertegenwoordigers van de Rijnoeverstaten, die samen de Centrale Rijnvaartcommissie vormden, kwam in 1831 de Rijnvaartakte tot stand die als de Akte van Mainz door alle Rijnoeverstaten bekrachtigd werd.
In 1968 werd bij de Akte van Mannheim een aantal bepalingen herzien. deze akte werd laatstelijk gewijzigd op 20 november 1963.

VERVOER.

(Gestremde scheepvaart op de Rijn.)

De Rijn is van Bazel tot aan de Noordzee de drukst bevaren rivier van West-Europa. 
Het vervoer vindt plaats met motorschepen, duwconvooien, sleepboten en vroeger veel sleepschepen, zowel het vervoer van droge lading als vloeibare brandstoffen en chemicaliën.
Sleepboten en sleepschepen verliezen steeds meer terrein door de toeneming van de duwvaart.
Ongeveer de helft van de schepen vaart onder Nederlandse vlag. Toename van de industrie en vraag en aanbod van materialen vormen een belangrijke factor in de groei van de Rijnvloot.
Voor het vervoer van en naar zee vervult Rotterdam de functie van ashaven, terwijl de havens die met de Rijn  of het Rijngebied zijn verbonden door kanalen en/of spoorwegen, als dwarshavens fungeren.
De voornaamste daarvan zijn Bremen, Emden, Amsterdam en Antwerpen.
De lading stroomopwaarts bestaat onder andere uit ijzererts, vloeibare brandstoffen zoals benzine en gasolie, steenkolen, fosfaat, graan, voedermiddelen voor dieren, oliehoudende zaden, nonferro-ertsen.hot, papier, cellulose en voedingsmiddelen.
Stroomafwaarts  worden onder andere vervoerd: grind en zand, ijzer- en staalproducten, kunststoffen, meststoffen, automobielen, machinerie, kali, kalk en cement, vloeibare brandstoffen, steenkolen en zout.