HET VERLEDEN VAART NOG
HEDEN.
De hoogaars is een Nederlands platboomd vissersvaartuig dat vooral gebruikt werd voor de oester- en mosselkweek in Zeeland, de garnaalvisserij in de zeegaten, de visserij en het transport van visserijproducten in Zuid-Holland en België. Tegenwoordig nog in gebruik als plezierjacht.
Het vlak van de hoogaars is druppelvormig met de ronde kant naar voren. Het vlak kan horizontaal zijn of voor- en achter opgebogen, soms over de gehele lengte gebogen.
Het voorschip steekt dieper dan het achterschip. beide stevens zijn recht. De voorsteven is sterk hellend, de achtersteven veel minder.
Het boord bestaat uit drie overnaads gelegde boorden die breed openvallen. In het voor- en achterschip zijn nochtans kleinere delen gladboordig bevestigd. Het boeisel valt binnenwaarts, is smal aan de uiteinden en breed ter hoogte van het middenschip. Het berghout accentueert op het achterschip de S-vormige lijn van de onderkant van het boeisel. Meestal is de romp in het voorschip gedekt tot aan de mast.
Achter de mast volgt een open ruim en daarna de roef. Achter de roef is eenstuurkuip.
Sommige hoogaarsen hebben achter het ruim een volledige achterplacht. De tuigage is ofwel een spriettuig, ofwel een bezaantuig. De zwaarden zijn lang en smal. Het schip heeft een vissend roer, wat betekend dat men het roer kan verwijderen.
De benaming hoogaerts of hoogeers werd al in de 16e eeuw gegeven aan een vrachtschip van de Bovenmaas. Het was een open schip met een laadvermogen van 30 tot 40 ton. Er zijn aanwijzingen dat toen al een soort vissershoogaars bestond. In het begin van de 18e eeuw was de hoogaars in gebruik in Zuid-Holland; ze werd onder andere gebouwd te Kinderdijk.
In de loop van de 19e eeuw ontwikkelde het schip zich in Zeeland tot een groter type, dat voorkwam in verschillende varianten naargelang de plaats van herkomst.
De voornaamste onderdelen van een hoogaars.
Verklaring van de cijfers: 1. - Ring voor kluiverboom; 2. - Muilboord (klapmuts); 3. - Rol;
4. - Schouw vooronder; 5. - Plecht (voorplecht); 6. - Luik vooronder; 7. - Vulling; 8. - Mastkaak;
9. - Mast (srijkend); 10. - Voordogt (mastdogt); 11. - Schot vooronder; 12. - Waterlijst; 13. - Klamp voor loopplank; 14. - Mastklos en -knie; 15. - Conterhamer; 16. - Zwaardklos en -knie; 17. - Klos;
18. - Dolboom; 19. - Knie; 20 . - Onderboord (kimboord); 21. - Middelboord; 22. - Bovenboord;
23. - Boeisel ( boei, boeiing); 24. - Gaffel; 25. - Boom; 26. - Luik achteronder of beun; 27. - Beun;
28. - Spuigat van beun; 29. - Schootoog; 30. - Schoottalie; 31. - Helmstok; 32. - Klossen van achterdogt of zeikbank; 33. - Stuurbak; 34. - Nagel (knecht); 35. - Luierbak (luiwagen); 36. - Klap;
37. - Klik (roerkop); 38. - Roerbeslag; 39. - Beslag helmstok; 40. - Roerklamp; 41. - Roertalie;
42. - Roerkoning; 43. - Vingerling; 44. - Klamp voor helmstok; 45. - Berghout; 46. - Beslag berghout; 47. - Zwaardloper; 48. - Las; 49. - Gistplank (op voorkant schild); 50. - Vloerlegger;
51. - Klampje voor vulling van vloer; 52. - Ligger (legger); 53. - Kalf; 54. - Vlak;
55. - Vloer (buikdenning, buikdelling); 56. - Halfmaan van zwaard; 57. - Zwaard; 58. - Schuifklamp;
59. - Sluitbeugel voor mast; 60. - Strijkklamp; 61. - Overloop voor fok; 62. - Kop van zwaard;
63. - Zwaardbout; 64. - Rust voor dirktalie; 65. - Spuigat voorplecht; 66. - Naad; 67. - Kluis.
ARNEMUIDENSE HOOGAARS.
Dit type hoogaars hoorde oorspronkelijk thuis te Arnemuiden en het werd en wordt daar ook gebouwd, de laatste jaren alleen voor de pleziervaart.
Het schip had een over de gehele lengte gebogen vlak, een iets steilere voorsteven en meer zeeg met nadrukkelijke vormen. Het oude spriettuig werd tot aan de verdwijning van het type, rond 1930, gevoerd. De lage paalmast torste een zware spriet met grootzeil en een topzeil.
Aan de ijzeren stag werd een stagfok gevoerd en op de kluiverboom een kluiver. Achter het grootzeil kon ook nog een aap of druil bijgezet worden.
Arnemuiders visten vooral garnaal in de zeegaten van Zeeland. De grootste schepen waren 14 meter lang, De meest voorkomende afmetingen waren: lengte 12,5 meter,; breedte 4,2 meter en een holte van 1,6 meter.
KINDERDIJKSE HOOGAARS.
Dit is een klein hoogaars type dat in de 18e eeuw te Kinderdijk werd gebouwd en op de Zuid-Hollandse stromen gebruikt werd voor de visserij, het vervoer en de veerdienst tot het begin van de 20e eeuw. Dit soort hoogaars had een in de lengte gebogen vlak dat lancetvormig was en niet echt druppelvormig. Verder had het alle kenmerken van een hoogaars. De romp was geheel open, behalve een kleine voorplecht.
Achter de mastbank bevond zich een bun. De tuigage was een sprietzeil met grootzeil en vliegende fok op de voorsteven en een kluiver op de kluiverboom, waarvan de hiel tot tegen de mast reikte.
De zwaarden waren ronde rivierzwaarden. Dit type hoogaars had een lengte van 7,9 meter; breedte 2,08 meter en een holte van 0,67 meter.
THOLENSE HOOGAARS.
Deze werd gebouwd te Tholen en was wel de meest elegante en verfijnde hoogaars, die ook als jacht zeer in trek was.
Het vlak was voor en achter licht opgebrand. Hij stond bekend als een uitstekende zeiler.
Het scheepje was vlakker gebouwd dan de Arnemuidense hoogaars en met een minder snellere voorsteven.
Het voerde een bezaantuig met grootzeil, stagfok en op de kluiverboom een kluiver.
Een bijzonder soort Tholense hoogaars was de Lemsterhoogaars of Lemmerhoogaars die gebouwd was met een rond achterschip (lemmergat of boeiergat). Het scheepje werd ook wel gatter genoemd. Gladboordig beplankt noemde men dit soort jachthoogaars.
De eerste Lemsterhoogaars liep van stapel te Willemstad op de werf 'Volharding'.
ZEEUWSVLAAMSE HOOGAARS.
Dit zijn hoogaarsen die op een paar werven in Zeeuws-Vlaanderen ( Paal, Kruispolder) gebouwd werden.
Zij hoorden thuis in de kleine havens van de Westerschelde.
Zij hadden meestal een geheel recht vlak, behalve aan de achterkant die licht opgebrand
was.
Zij waren getuigd met een bezaantuig.
JACHTBOOT.
Dit is een gladboordige of overnaadse hoogaars zoals ze in Nieuw-Lekkerland (Zuid-Holland) gebouwd werd. Ze hadden soms een rond voor- en achterschip.
OOSTDUIVELANDER.
Deze hoogaars wordt ook wel de platte duivelander genoemd, werd eveneens te Nieuw-Lekkerkerk, te Kinderdijk en te Alblasserdam gebouwd.
Zij werden vooral aan Oost-Duiveland geleverd en onderscheiden zich door hun gestrekte vorm en laag silhouet.
VIJFKNIEËR.
Dit is een klein soort hoogaars die slechts vijf knieën in het ruim had en dus korter was.
In Zeeland gebruikte men ook nog een ander soort kleine hoogaars, die enigszins op de Kinderdijkse gel;eek, maar geen bun had, geen voorplecht, geen spil, maar soms wel een klein roefje.
Ze waren getuigd met een spriettuig.
Omstreeks 1930 werd er begonnen met de inbouw van een motor voor de voortstuwing en vele hoogaarsen werden rond die tijd omgebouwd.
De vissershoogaars verdween omstreeks 1950, maar leeft nog voort in een aantal jachten die de Nederlandse en Belgische wateren bevaren.