SINDS DE 8e EEUW
BEVOEREN ZE DE ZEEËN. (3)
JUKUNG TAMBANGAN.
De jukung tambangan is een traditionele boot gemaakt door de Banjar-bevolking van Zuid-Kalimantan. Ze worden voornamelijk gebruikt voor het vervoer over de rivier. Het gebruik van dit vaartuig dateert uit het midden van de 18e eeuw.
Sinds de jaren 1950 werden ze niet meer gezien in Banjarmasin en rond de jaren zeventig aan de rivier Nagara, Hulu Sungai Selatan.
Het woord jukung is een alles overkoepelende term om alle soorten boten te beschrijven.
De junkung tambangan is gemaakt van kayu alin, Borneo's ijzerhout. ter hoogte van de waterlijn is er een versiering uitgesneden. Het is geen uitgekapte boom kano, maar heeft een kiel in haar constructie. Is niet gebouwd met ijzeren spijkers, maar met houten deuvels.
De houten planken zijn volgens het karveel/principe aangebracht.
De houten dakbedekking werd wel met ijzeren spijkers bevestigd.
Een junkung tabangan had een lengte van 12,4 meter+ breedte 1,34 meter en een diepte van 0,59 meter.
Het vaartuig werd gebruikt voor transport, voorheen werden ze alleen gebruikt door een koopman, edellieden en rijke mensen. In het begijn van de 20e eeuw werd het steeds meer een transport middel voor de gewone bevolking. Zij namen ook deel aan de pasar terapung, de drijvende markt.
De drijvende markt van de Banjar-bevolking bestaat al sinds 1600.
Tijdens de Banjar-oorlog (1859-1906) werd de junkung tambangan onder meer gebruikt door de Banjar-strijders toen zij de Nederlanders in Margasari in de nacht van 16 december 1861 aanvielen en vluchtten naar de Jaya-rivier, een zijrivier van de Nagara.
De houten planken zijn volgens het karveel/principe aangebracht.
De houten dakbedekking werd wel met ijzeren spijkers bevestigd.
Een junkung tabangan had een lengte van 12,4 meter+ breedte 1,34 meter en een diepte van 0,59 meter.
Het vaartuig werd gebruikt voor transport, voorheen werden ze alleen gebruikt door een koopman, edellieden en rijke mensen. In het begijn van de 20e eeuw werd het steeds meer een transport middel voor de gewone bevolking. Zij namen ook deel aan de pasar terapung, de drijvende markt.
De drijvende markt van de Banjar-bevolking bestaat al sinds 1600.
Tijdens de Banjar-oorlog (1859-1906) werd de junkung tambangan onder meer gebruikt door de Banjar-strijders toen zij de Nederlanders in Margasari in de nacht van 16 december 1861 aanvielen en vluchtten naar de Jaya-rivier, een zijrivier van de Nagara.
KAKAP.
De kakap is een smalle rivier- of kustboot die wordt gebruikt in de visserij in Maleisië, Indonesië en Brunei. Ze werden ook gebruikt als hulpschepen voor grotere oorlogsschepen voor piraterij en kustaanvallen.
De naam "kakap" komt van het Maleisische woord dat "spion", "verkenner", "uitkijk" betekend.
De kakap lijkt op de pangajava, maar is kleiner en lichter. Het maakt ook gebruik van een mast en een rechthoekig tanja zeil. De planken van de romp zijn niet bevestigd met ijzeren spijkers, maar met houten deuvels en versterkt met rotanverbindingen. De grotere kakap kan acht meter lang zijn en tien personen vervoeren.
Aan de kust van Selangor wordt de kakap gebruikt als vissersboot, onder de naam kakap Jeram.
Jeram is de naam van een groot vissersdorp in het district Kuala Selangor.
KALULIS.
De kalulis is een traditionele boot uit Oost-Indonesië. Het is voornamelijk gebouwd op de Kei-eilanden, ten zuidoosten van Seram.
Het scheepje wordt voornamelijk gebruikt voor interinsulair transporty, maar is niet geschikt voor lange reizen tussen de Molukken, Sulawesi en Java.
Deze boten zijn vrij ondiep en opgetuigd met tanja-tuig op één of twee masten, vermoedelijk een statiefmast. Ze worden bestuurd met dubbel zijdelings roer en zijn uitgerust met een roef.
De verbindingen van de planken wordt met behulp van houten deuvels gedaan.
In het verleden werden ze met behulp van vezels aan elkaar vastgemaakt, maar deze manier is heden van de Kei-eilanden verdwenen.
Ze hebben een lengte tussen de 4,5 en 14 meter, met een lengte-breedte verhouding variërend van 1:2,33 tot 1:3. De gemiddelde diepte van de 5,25 tot 7,5 meter lange kalulis was 1,3 meter.
Ze worden gebruikt voor de middellange afstanden tussen de kusten van Geser, Gorom, Watubela, Teor, Kei, Tayandu, Aru en Papoea.
Ze vervoeren hoofdzakelijk passagiers, vracht en af en toe worden ze gebruikt om te vissen, op schildpadden te jagen en het verzamelen van rode-alg.
De scheepjes zijn de traditionele steunpilaar voor de handel in de sag-eilanden.
Sinda 1945 zijn ze voorzien van vaste houten ribben en hebben ze 5 tot 8 planken. ook materialen zoals touwen en zeil zijn van modern materiaal gemaakt. Het oude zeil was gemaakt van sagoblad of bananenblad en het touwwerk van de kokosnootbast.
KELULUS.
De kelulus os kalulus is een soort roeiboot die in Indonesië werd gebruikt.
Het is meestal klein van formaat en wordt voortbewogen met een roeiriem of peddel.
Voor een langere reis kan het schip worden uitgerust met zeilen.
Het is niet hetzelfde als de prahu kalulis van het oostelijke deel van Indonesië.
Volgens de vroegste gegevens uit de Hikayat Raja-Raja Pasai (Geschiedenis van de koningen van Pasai) uit de 14e eeuw, waarin ze worden genoemd als één type vaartuig dat wordt gebruikt door het Majapahit-rijk. Hoewel ze niet goed zijn beschreven, is kelulis na Jong en Malangbang een van de belangrijkste scheepstypen van Majapahit.
De naam kelulis zou zijn afgeleid van het Maleisische en Javaanse woord "lulus", wat betekend "om ergens doorheen te gaan".
Het is meestal klein van formaat en wordt voortbewogen met een roeiriem of peddel.
Voor een langere reis kan het schip worden uitgerust met zeilen.
Het is niet hetzelfde als de prahu kalulis van het oostelijke deel van Indonesië.
Volgens de vroegste gegevens uit de Hikayat Raja-Raja Pasai (Geschiedenis van de koningen van Pasai) uit de 14e eeuw, waarin ze worden genoemd als één type vaartuig dat wordt gebruikt door het Majapahit-rijk. Hoewel ze niet goed zijn beschreven, is kelulis na Jong en Malangbang een van de belangrijkste scheepstypen van Majapahit.
De naam kelulis zou zijn afgeleid van het Maleisische en Javaanse woord "lulus", wat betekend "om ergens doorheen te gaan".
KLOTOK.
De klotok is niet zozeer een klassiek schip, maar een traditionele rivierboot om door de binnenwateren van Indonesië te navigeren.
Deze scheepjes zijn uitgerust met een binnenboord- of buitenboordmotor.
Klotoks zijn te vinden op drijvende marktplaatsen, nationale parken voor het vervoer van toeristen en in visgebieden.
De naam klotok verwijst naar het geluid dat de motor maakt, "klok tok tok tok".
Men onderscheidt een open type en een type met een opgebouwde accommodatie. het scheepje heeft een geringe diepgang. Ge grootte varieert enigszins door gebruik.
De gebruikelijke afmetingen zijn; lengte 12 meter; breedte 2,5 meter. Het type kan zelfs groter zijn tot een woonboot van 17 meter.
De klotoks met een opbouw hebben verschillende accommodatieniveaus, sommige hebben voor toeristen slaapgelegenheden, eetruimtes en toiletfaciliteiten.
Drijvende markten, die al meer dan 400 jaar bestaan , gebruiken klotoks voor de handel, waaronder het kopen en verkopen van landbouw- en handwerkproducten die vanuit het binnenland van Indonesië naar de kustgebieden worden gebracht.
KNABAT BOGOLU.
De knabat bogolu is een traditioneel oorlogsschip uit de Mentawi-eilanden, West-Sumatra, Indonesië. het schip heeft de vorm van een kora-kora, maar met een andere plaatsing van de drijver.
Net als de kora-kora heeft het ook een dekhuis in het midden van de romp. Het schip heeft aan iedere zijde een drijver. Boven het schip bevindt zich een giekspar, waarvan het ene uiteinde op het dek rust. Het heeft twee masten met tanja zeil. De achtersteven van het schip is sterker gebogen dan de boeg, Zowel voor als achter waren ze voorzien van decoratieve versieringen.
KORA-KORA.
De kora-kora is een traditionele kano van de Molukken eilanden. Het is ongeveer tien meter lang en vrij smal, vrij open, erg laag en weegt vier ton.
Het scheepje had drijvers van bamboe met ongeveer 5 voet aan elke zijde, die een bamboe platform ondersteunde dat zich over de gehele lengte van het schip uitstrekte.
Aan de uiterste buitenkant zitten twintig roeiers, terwijl de binnenkant een gemakkelijke doorgang was voor en achter, het middelste gedeelte van de boot is gedekt met een rieten huis, waarin bagage en passagiers plaats vonden. het dolboord ligt niet meer dan een voet boven water en heeft het grote gewicht aan de boven- en zijkant. Deze boot werd voor zowel handel als oorlogsvoering gebruikt.
( Kora-kora vloot uit Ternate en Tiodore op weg naar Ambon. 1817.)
Grotere kora-kora's werden tijdens de oorlog met de Nederlanders op de Banda-eilanden in de 17e eeuw gebruikt als oorlogsschepen.
Sommige grotere schepen konden meer dan 100 roeiers hebben en bij gebruik op het maritieme oorlogspad, tijdens bijvoorbeeld een zogenaamde hongitocht (een oorlogsexpeditie voor de V.O.C. in de 17e eeuw), sloeg de nadering van de kora-kora toe angst in de harten van de dorpelingen uit het aangevallen kustdorp.
Elke belangrijke leider in de regio van de Molukken had zijn eigen schip, de status van de leider hing af van het aantal slaven dat afkomstig was van een ver eiland die hij gevangen had genomen.
Elk schip kan zodoende ruim 300 roeiers, ondersteund door mannen gewapend met speren, blaaspijpen, pijlen en zwaarden op een hoger gevechtsplatform, genaamd 'balai' herbergen.
Het schip had twee roeren, een hoge paal in de achtersteven en een sierlijk achterschip en voorschip, dat was versierd met linten. In het verleden was deze paal versierd met de hoofden van de veroverde vijanden.
De kotta mara wordt gebruikt in oorlogsvoering op de rivier, als gewapend vaartuig of gewoon als een blokhut of versterking om vijandelijke opmars op de rivier tegen te gaan.
het woord komt van het Maleisische woord kota, dat op zijn beurt komt Sanskrietwoord kota of fort, kasteel, versterkt huis, fortificatie, stad of plaats omringt door muren betekend.
Het woord muara war estuarium betekend, dus de naam kotta mara betekend estuariumfort.
In Indinesische bronnen spreekt men van lanting kotamara, met het woord lanting dat vlothuis betekend, een traditioneel Banjar drijvend huis.
De kotta mara heeft de vorm van een fort op een vlot in een rechthoekige vorm. Er zijn ook versies met een bastionachtige structuur die op elke hoek uitsteekt.
het geheel rust op een vlot samengesteld uit zware boomstammen welke een raam vormen waarop de vloer is gelegd van gespleten bamboe.
De muur van het fort is dubbel; de buitenbekleding bestaat uit verticale naar binnen hellende bomen die, tegen elkaar geplaatst, een borstwering vormen van 50 centimeter dikte, een tweede muur van ijzerhouten balken, eveneens met een dikte van ongeveer 35 centimeter ligt horizontaal tegen de buitenzijde.
Door verankering en versteviging wordt voorkomen dat deze wand naar achteren valt of loskomt.
Het vlot is bovenaan afgesloten door een luik van vrij zware delen, was volledig bomvrij door een zolder van balken.
De kotta mara hadden een bewapening van 4 tot 16 kanonnen voor 8 schietgaten die zich net boven de waterlijn bevonden.
In de kotta mara was ruimte voor ongeveer 50 personen, maar de bediening van het geschut moet moeilijk zijn geweest, omdat de beugels en stutten elkaar vaak kruisten, maar alles vertoonde tekenen van een solide constructie.
(ZM. Stoomschip Celebes in een treffen met een kotta mara op 6 augustus 1859, vurend met haar achterste 30-ponder.)
Het vlot dat op 27 juli 1859 vanuit de Bandjarmasinsche Krijg werd aangetroffen had de volgende afmetingen: lengte van het vlot 28 meter; breedte 8,4 meter; lange zijde palissade 17,5 meter; korte zijde palissade 3,5 meter; hoogte 2,45 meter; dikte van de wand onder 0,85 meter; dikte van de wand boven 0,7 meter en gemiddelde diepgang 1,8 meter.
Zie vervolg: INDONESIË; KLASSIEKE VAARTUIGEN. (DEEL 4)
Het scheepje had drijvers van bamboe met ongeveer 5 voet aan elke zijde, die een bamboe platform ondersteunde dat zich over de gehele lengte van het schip uitstrekte.
Aan de uiterste buitenkant zitten twintig roeiers, terwijl de binnenkant een gemakkelijke doorgang was voor en achter, het middelste gedeelte van de boot is gedekt met een rieten huis, waarin bagage en passagiers plaats vonden. het dolboord ligt niet meer dan een voet boven water en heeft het grote gewicht aan de boven- en zijkant. Deze boot werd voor zowel handel als oorlogsvoering gebruikt.
( Kora-kora vloot uit Ternate en Tiodore op weg naar Ambon. 1817.)
Grotere kora-kora's werden tijdens de oorlog met de Nederlanders op de Banda-eilanden in de 17e eeuw gebruikt als oorlogsschepen.
Sommige grotere schepen konden meer dan 100 roeiers hebben en bij gebruik op het maritieme oorlogspad, tijdens bijvoorbeeld een zogenaamde hongitocht (een oorlogsexpeditie voor de V.O.C. in de 17e eeuw), sloeg de nadering van de kora-kora toe angst in de harten van de dorpelingen uit het aangevallen kustdorp.
Elke belangrijke leider in de regio van de Molukken had zijn eigen schip, de status van de leider hing af van het aantal slaven dat afkomstig was van een ver eiland die hij gevangen had genomen.
Elk schip kan zodoende ruim 300 roeiers, ondersteund door mannen gewapend met speren, blaaspijpen, pijlen en zwaarden op een hoger gevechtsplatform, genaamd 'balai' herbergen.
Het schip had twee roeren, een hoge paal in de achtersteven en een sierlijk achterschip en voorschip, dat was versierd met linten. In het verleden was deze paal versierd met de hoofden van de veroverde vijanden.
KOTTA MARA.
Een kotta mara is een drijvend fort met geschut, uit Borneo (Kalimantan). Het werd gebruikt door de inheemse bewoners, de Banjarese en Dayak in oorlogsvoering. Het gebruik nam duidelijk toe tijdens de Banjarmasin-oorlog van 1859-1906.De kotta mara wordt gebruikt in oorlogsvoering op de rivier, als gewapend vaartuig of gewoon als een blokhut of versterking om vijandelijke opmars op de rivier tegen te gaan.
het woord komt van het Maleisische woord kota, dat op zijn beurt komt Sanskrietwoord kota of fort, kasteel, versterkt huis, fortificatie, stad of plaats omringt door muren betekend.
Het woord muara war estuarium betekend, dus de naam kotta mara betekend estuariumfort.
In Indinesische bronnen spreekt men van lanting kotamara, met het woord lanting dat vlothuis betekend, een traditioneel Banjar drijvend huis.
De kotta mara heeft de vorm van een fort op een vlot in een rechthoekige vorm. Er zijn ook versies met een bastionachtige structuur die op elke hoek uitsteekt.
het geheel rust op een vlot samengesteld uit zware boomstammen welke een raam vormen waarop de vloer is gelegd van gespleten bamboe.
De muur van het fort is dubbel; de buitenbekleding bestaat uit verticale naar binnen hellende bomen die, tegen elkaar geplaatst, een borstwering vormen van 50 centimeter dikte, een tweede muur van ijzerhouten balken, eveneens met een dikte van ongeveer 35 centimeter ligt horizontaal tegen de buitenzijde.
Door verankering en versteviging wordt voorkomen dat deze wand naar achteren valt of loskomt.
Het vlot is bovenaan afgesloten door een luik van vrij zware delen, was volledig bomvrij door een zolder van balken.
De kotta mara hadden een bewapening van 4 tot 16 kanonnen voor 8 schietgaten die zich net boven de waterlijn bevonden.
In de kotta mara was ruimte voor ongeveer 50 personen, maar de bediening van het geschut moet moeilijk zijn geweest, omdat de beugels en stutten elkaar vaak kruisten, maar alles vertoonde tekenen van een solide constructie.
(ZM. Stoomschip Celebes in een treffen met een kotta mara op 6 augustus 1859, vurend met haar achterste 30-ponder.)
Het vlot dat op 27 juli 1859 vanuit de Bandjarmasinsche Krijg werd aangetroffen had de volgende afmetingen: lengte van het vlot 28 meter; breedte 8,4 meter; lange zijde palissade 17,5 meter; korte zijde palissade 3,5 meter; hoogte 2,45 meter; dikte van de wand onder 0,85 meter; dikte van de wand boven 0,7 meter en gemiddelde diepgang 1,8 meter.
Zie vervolg: INDONESIË; KLASSIEKE VAARTUIGEN. (DEEL 4)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten