vrijdag 24 april 2020

INDONESIË. KLASSIEKE VAARTUIGEN. (DEEL 4)


              SINDS DE 8e EEUW

       BEVOEREN ZE DE ZEEËN. (4)


LAMBO.

De naam lambo of lamba verwijst naar twee soorten traditionele boten uit Indonesië.

BUTONESE LAMBO.

Lambo is de Indonesische versie van kleine koopvaardijschepen in westerse stijl met een mast uit het einde van de 19e eeuw.
het is direct ontwikkeld als koopvaardijschip, en in tegenstelling tot andere boten uit Indonesië, was het niet afgeleid van lokale visserij perahu of kano.

(Een Buton lambo uit Jinato, West-Sulawesi.) 

De oorsprong van het woord "lambo" en de betekenis ervan is niet duidelijk. het is waarschijnlijk dat dit woord een ruw dialoogwoord is dat "geen moeder" betekend, wat betekend dat deze boot geen voorouder tradities bevat, wat wil zeggen ontwikkeld vanuit westerse schepen.
Het kan ook zijn dat het woord komt van Kawi en het oude Javaanse woord "lambu" wat een soort boot betekend.



 (Een lambo in Wayabula, Morotai , Molukken.)

De lambo heeft twee masten, met zijn stevige tuig en gaffel die gemakkelijk van ver te herkennen is. De bepaalde kenmerken van deze boot zijn de vorm van de kiel, de boeg en de achtersteven. De meesten hadden een gewicht tussen de 19 en 40 ton. Zoals bi de meeste van deze boten was er een dekhuis aanwezig.
Ze hebben een kort dek aan de voorkant van de mast, meestal met kookfornuis in een verplaatsbare keukenkast en een canvas gordijn bovenop het achterdek.
De oudere boten hebben een verticale boeg en een diepere kiel. Van de buitenkant lijkt het misschien een kopie van een westerse boot, of nu het romptype, de rompvorm of de lijnen van de planken zijn, maar als je van dichterbij bekijkt, laat het zien dat deze boot is gebouwd met frames van dik hout, gesneden vormen en hoek voor hoek gecombineerd met pluggen. Vloeren en ribben in westerse stijl worden vervolgens aangebracht nadat het frame is gevormd. Dit type lambo kan ongeveer 44 ton vracht vervoeren, met een totale bemanning van slechts 6 tot 7 koppen.  De lengte van de Buton lambo is ongeveer 12 tot 17 meter aan de waterlijn. met een totale lengte van 18 tot 25 meter.


WEST-SULAWESISCHE LAMBO.

Dit type perahu is het resultaat van het combineren vaneen voor- en achtertuig met een inheemse pajala-achtige romp gemaakt door de Bugis en Makassar.
Ze zijn te vinden in de riviermondingen en kreken in het noorden van Makassar. Ze zijn ook te zien met zeeschildpadden naar Kampung Benoa, Bali, met Mandarese bemanning.
Daar staan ze bekend als bago door andere zeilers, maar voor Mandarese mensen in Sulawesi is bago een term die verwijst naar kleine boten voor het vangen van vis.

Deze lambo had een traditionele romp van zuidwest Sulawesi, de stuurpen en de achtersteven vormden een vloeiende bocht met de kiel. De romp is hetzelfde aks de Makassar en Mandarese boot met een paal om het roer te ondersteunen. In het midden van de romp bevindt zich een roef met een boegspriet om het voorzeil te ondersteunen. Het scheepje is eenmastig, met vrijdragende steunbalk, groot enkel voorzeil en grootzeil, in de vorm van een nat zeil. De West-Sulawesische lambo is ongeveer 14 tot 18,5 meter lang over alles, 9 tot 12 meter op de waterlijn. Het laadvermogen tussen de 19 en 22 ton, minder dan een palari van dezelfde grootte, maar ze zijn sneller en kunnen worden afgehandeld door een kleinere bemanning.


MODERNISERING.

 In de jaren zeventig vorige eeuw werden de Indonesische lokale schepen geleidelijk uitgerust met motoren. Omdat de machine-installatie niet goed paste in traditionele pinisi-ontwerpen, werd de lambo-romp een algemeen alternatief.
In latere jaren werd hun laadvermogen vergroot tot het huidige gemiddelde van 300 ton, met de zogenaamde PLM (perahu layar motor - motorzeilboot).
Bijna elke vrachtboot die tegenwoordig in de havens van Jakarta, Soerabaja en Makassar wordt gezien, zijn zulke gemodificeerde lambo's, die nog steeds kenmerken van de oorspronkelijke ontwerpen hebben behouden.


LEPA.

De lepa staat ook bekend onder de naam lipa of lepa-lepa. Het is het schip van de Sama-Bajau-volk uit de Filippijnen, Maleisië en Indonesië.
Ze werden traditioneel gebruikt als woon boten door de zeegaande Sama Dilaut. 
Aangezien de meeste Sama het leven op zee hebben verlaten, wordt de modernere lepa nu gebruikt als vissers- of vrachtboot.

De lepa is een middelgrote boot met een lengte van 9 tot 15 meter en een breedte van 1,5 tot 2 meter, met een romp van ongeveer 1,5 meter hoog. De familie lepa is een boot met grotere afmetingen en deze neemt kleinere dochter scheepjes mee op sleeptouw.

De kiel van de lepa is gemaakt van een ondiepe uitgeholde bvoomstam die bekend staat als de tadas of lunas. Het is aan de zijkant opgebouwd met banden die smaller zijn dan de kiel. Nog een drie zijboorden zijn van rand tot rand verbonden met de bovenste lijn, de gangboorden, die zich uitstrekt vanaf de achtersteven. Ze strekken zich niet volledig uit naar de voorsteven en vormen een opvallende opening aan de voorkant van het schip. De romp loopt scherp af naar de boeg en achtersteven. De romp van de lepa wordt traditioneel in elkaar gezet door pluggen en vezelsjorringen in plaats van ijzeren spijkers. Een afneembare huisachtige structuur, de kubu of balutu, wordt vaak gebouwd in het midden van de romp, met een verwijderbare veranda die bekend staat als de lantai vloer.
Het dak is gemaakt van de bladeren van de nipa-palm die op afneembare Y-vormige palen zijn gemonteerd. De draagbare kookhaard bevindt zich in het achterdek, samen met het opgeslagen voedsel en waterkruiken.



De lepa heeft een enkel zeil, lamak, gemonteerd op een mast die door het voordek in de kiel is gestoken. net als de dakstijlen kan deze indien nodig wortden verwijderd. Lepa kan ook worden voortbewogen door peddels. De moderne lepa's zijn bijna universeel uitgerust met motoren.
De lepa maakt geen gebruik van drijvers. De boeg en de achtersteven zijn gemaakt van plat gesneden houtblokken en niet van gebogen planken of palen. De boeg, mundá, en de achtersteven, bulí, staan laag op het water om het werpen en het verzamelen van visnetten te vergemakkelijken.
De lepa is traditioneel versierd met uitgebreide bloemmotieven die bekend staan als okil. Vooral de boeg heeft vaak een grote , prachtig gesneden boegspriet.

In de Filippijnen en Maleisië zijn er vanwege het islamitisch geloof van de Sama rituelen betrokken bij het bouwen van het schip.
In Oost-Indonesië worden gebeden en rituelen geassocieerd met het verbinden van de kiel met de boeg- en hekblokken en het boren van de mastpaal, de "naval" van het schip.


Daarna wordt de boot voor het eerst te water gelaten en wordt symbolisch het kind van de booteigenaar.
In het nomadische verleden van de Sama Dilaut, werd voordat een jongeman ging trouwen, door zijn familie een lepa gebouwd of gekocht, zodat hij en zijn vrouw als een onafhankelijke visserseenheid konden leven. Na zijn dood zou zijn lepa worden gedemonteerd en als zijn doodskist dienen.

In Sempora, Maleisië, is er jaarlijks een lepa festival van de Sama-Bajau-gemeenschappen, dat de traditie van het bouwen van deze boten in Saba viert.


LANCARAN.


De lancaran is een type zeilschip dat werd gebruikt in de Nusantara-archipel.
Het is een Oud-Javaanse term die letterlijk "buitenste eilanden" betekend. In Indonesië spreekt men over het algemeen over de Indonesische Archipel.
Hoewel de lancaran qua vorm vergelijkbaar is met mediterrane galeien, was het de ruggengraat van de regionale vloot voordat de mediterrane invloed kwam.



Lacaran is afgeleid van het Maleise woord lancar, wat 'snel', 'niet gehinderd'en 'snelheid zonder moeite'betekend. Het woord lancaran kan dus worden geïnterpreteerd als 'snel vaartuig'. 


De lancaran was een snel, lokaal schip aangedreven door roeiriemen en zeilen met twee roeren, aan weerszijden van de achtersteven.
Ze hadden een, twee of drie masten met troepzeil of tanjazeilen, een gekanteld rechthoekig zeil.
De lancaran had een bemanning van 150 tot 200 koppen en een bewapening van kleine falconet en zwenkpistolen.
Een vracht lancarnan kon 150 ton aan vracht vervoeren.

De lancaran werd zowel als oorlogsschip als voor de handel beruikt. In de 14e-15e eeuw had het koninkrijk van Singapura en Sungai Raya elk 100 driemastlancaran.
Het type schip werd onder andere ingezet in 1568 gedurende de Atjehse belegering van Malakka.


LEPA-LEPA.

De lepa-lepa is een traditionele kano uit het oostelijke deel van Indonesië.
De kano heeft twee drijvers en wordt gebruikt door kustvissers, maar kunnen ook worden ingezet voor reizen tussen de eilanden.
Hun vaargebied lag tussen Seram en Ambon, binnen Banda en kei-eilandengroep.
Ze bestaan al sinds het jaar 1500. 

Deze kano is gemaakt van een enkel stuk hout en hun grootte is afhankelijk van de lengte van de boomstam waaruit se vervaardigd worden.
Ze kunnen gebruikt worden met of zonder zeil, omdat ze kunnen worden voortbewogen door peddels. De lepa-lepa kan worden vergroot door planken aan de zijkanten toe te voegen.
De zeilen die worden gebruikt zijn van het type nade, gaff en tanja.
Na de jaren tachtig 20e eeuw werden ze gemoderniseerd en uitgerust met een buitenboordmotor.
De moderne lepa-lepa is gemaakt van glasvezel. De lepa-lepa kan een gemiddelde lengte hebben tussen de 3,4 en 9,3 meter, een breedte van 0,4 tot 0,8 meter met een diepgang van 0,3 tot 0,55 meter.


De lepa-lepa wordt voornamelijk gebruikt om te vissen.
Ze worden ook gebruikt voor transport, zoals het vervoeren van handelsproducten zoals sago, vis,
groenten en mensen.
De lepa-lepa is geschikt om door ondiep smal water te varen.






LETI LETI.

De leti leti is een traditioneel transportschip uit Oost-Madura, vooral uit Sumenep.
Het schip is een recente ontwikkeling, de rompvorm en het zeil zijn ontwikkeld in de 19e eeuw. In 1979 bestonden er nog ongeveer 1000 zeilende leti leti's, waarna er veel werden gemotoriseerd.
De oorsprong van de naam is onbekend.

De leti leti is een "dik" schip met korte achtersteven, met korte mast aan de voorzijde van de roef. Ze gebruiken een driehoekig zeil.
Het dak van het dekhuis was vaak steil met de achterkant hoger.
Op zee wordt het kleine voorzeil vaak in de boeg geplaatst en kan het derde zeil boven het dekhuis worden geplaatst. De Madurese leti leti heeft een puntdak met een verticale paal om het roer te ondersteunen.


De leti leti is in wezen een koopvaardijschip dat door de Madures bevolking wordt gebruikt, net als de pinisi van de Bugis van Sulawesi.
het schip is te vinden aan de noordelijke zijde van de Timor-eilanden tot Singapore en zelfs aan de noordkust van Australië.
Traditioneel vervoerden ze koeien naar Oost-Java vanaf het Roti-eiland en Kupang in Timor, maar ze vervoerden ook zout, rijst en losse goederen vanuit Surabaja.
De leti leti heeft een brutotonnage van ongeveer 12 tot 41 ton, terwijl het grotere type ongeveer 50 ton brt heeft. Het schip heeft geladen vrijwel geen vrijboord en heeft twee bemanningsleden aan boord, een bediend het roer en de ander de zeilen.


LIS-ALIS.

De lia-ali is een tradionele boot van Madura. Het schip is meestal te vinden in inbhammen die zoutwinning bieden in het zuidelijke deel van Madura en rond Surabaja.
Tot op heden is de lis-alis nog steeds populair als vissersvaartuig in Bankalan en Sukolilo, terwijl een grotere versie, de kroman, in dit gebied al minstens een eeuw gebruikt wordt voor vervoer naar andere eilanden.




De naam komt van het Indonesische woord alis wat "wenkbrauwen" betekend. Dit kan verwijzen naar een ornamentaal motief dat lijkt op een paar wenkbrauwen, vaak aangebracht op de bovenkant van de boeg. Wenkbrauwen zijn een belangrijk aspect van vrouwelijke schoonheid in de traditionele Indonesische cultuur, en deze boten worden sterk geassocieerd met het vrouwelijke.
Aan de noordwestkust werden ze gewoonlijk aangeduid als parao bini, wat 'vrouwelijke boot' betekend.

Deze boten variëren in grootte van 5 tot meer dan 10 meter. Meestal is de lengte niet meer dan vier keer de lengte van de mast.
De romp wordt bij elkaar gehouden door houten deuvels in de hoek van de planken.
Aan de achterzijde is een brede opslagruimte, zo breed als de boot zelf, met een afdekking tegen de regen van bamboe.
Onder het afdak een rij vuurpotten voor water te koeken.
De scheepjes zijn licht gebouwd zodat ze snel kunnen zijn, voor het vervoeren van vis van de mayangs (drijvende vis-eilanden) in de Javazee.

MALANGBANG.

De malangbang is een soort middeleeuws zeilschip uit Indonesië. Het komt voor in het verhaal van koning Banjar. De naam "malangbang"wordt verondersteld afkomstig te zijn van de Oude-Javaanse taal, malanbang die verwijst naar een typisch type schip.
Malangbang is een van Majapahit's belangrijkste marineschip type na de jong en kelulus. Van dit type schip is niet veel bekend, afgezien van het feit dat het naast de zeilen ook roeispanen gebruikte om het voort te stuwen. Het was een middelgroot schip tussen de grootte van de jong en de kelulus, groter en sneller dan de pelang.
Lambu Mangkurat van Banjarmasin gebruikte een malangbang genaamd Si Prabayaksa om naar Majapahit te reizen.

CITAAT UIT DE KRONIEK VAN BANJAR.

(Javaanse malangbang's tijdens het beleg van Batavia in 1628.)

Hij zeilde in volledige staat aan boord van het jacht (malangbang) genaamd Prabajaksa, gebruik makend van het insigne van royalty's achtergelaten door zijn vader Ampu Jatmaka: twee verticale wimpels versierd met goud, twee met kwastjes versierde staven versierd met goud, vier vaandels versierd met goudverf, een gevlochten wimpel die eruit ziet als een duizendpoot geborduurd met gouddraad en twintig snoeken met plukjes rode veren versierd met gouden lovertjes; zijn lansen hadden 'brandende'bladen ingelegd met goud, hun schachten waren versierd met donkerrode en gouden verf, om nog maar te zwijgen van twee staatsparasols versierd met goudverf, twee staatslansen in de vorm van fragipaniknoppen, ingelegd met goud en met hun schachten omrand met goud.
Het jacht was versierd met inlegwerk van goud; de zeilen waren van de fijnste stof; de schoothoeklijnen, de schoren en de lakens waren van zijde en hadden kwastjes van parels; het roer was van timbaga suasa, een koper- en goudlegering, de roeiriemen van ijzerhout en gouden banden en het ankertandwiel van onbeschadigd staal. De achter haar varende schepen waren ook volledig aangekleed.


                        Zie vervolg: INDONESIË. KLASSIEKE VAARTUIGEN. (DEEL 5)

zondag 12 april 2020

INDONESIË; KLASSIEKE VAARTUIGEN. (DEEL 3)

 

                SINDS DE 8e EEUW 

       BEVOEREN ZE DE ZEEËN. (3)


JUKUNG TAMBANGAN.

De jukung tambangan is een traditionele boot gemaakt door de Banjar-bevolking van Zuid-Kalimantan. Ze worden voornamelijk gebruikt voor het vervoer over de rivier. Het gebruik van dit vaartuig dateert uit het midden van de 18e eeuw.
Sinds de jaren 1950 werden ze niet meer gezien in Banjarmasin en rond de jaren zeventig aan de rivier Nagara, Hulu Sungai Selatan.
Het woord jukung is een alles overkoepelende term om alle soorten boten te beschrijven.

De junkung tambangan is gemaakt van kayu alin, Borneo's ijzerhout. ter hoogte van de waterlijn is er een versiering uitgesneden. Het is geen uitgekapte boom kano, maar heeft een kiel in haar constructie. Is niet gebouwd met ijzeren spijkers, maar met houten deuvels. 
De houten planken zijn volgens het karveel/principe aangebracht.
De houten dakbedekking werd wel met ijzeren spijkers bevestigd.
Een junkung tabangan had een lengte van 12,4 meter+ breedte 1,34 meter en een diepte van 0,59 meter.



Het vaartuig werd gebruikt voor transport, voorheen werden ze alleen gebruikt door een koopman, edellieden  en rijke mensen. In het begijn van de 20e eeuw werd het steeds meer een transport middel voor de gewone bevolking. Zij namen ook deel aan de pasar terapung, de drijvende markt. 
De drijvende markt van de Banjar-bevolking bestaat al sinds 1600. 
Tijdens de Banjar-oorlog (1859-1906) werd de junkung tambangan onder meer gebruikt door de Banjar-strijders toen zij de Nederlanders in Margasari in de nacht van 16 december 1861 aanvielen en vluchtten naar de Jaya-rivier, een zijrivier van de Nagara.


KAKAP.

De kakap is een smalle rivier- of kustboot die wordt gebruikt in de visserij in Maleisië, Indonesië en Brunei. Ze werden ook gebruikt als hulpschepen voor grotere oorlogsschepen voor piraterij en kustaanvallen.

De naam "kakap" komt van het Maleisische woord dat "spion", "verkenner", "uitkijk" betekend.

De kakap lijkt op de pangajava, maar is kleiner en lichter. Het maakt ook gebruik van een mast en een rechthoekig tanja zeil. De planken van de romp zijn niet bevestigd met ijzeren spijkers, maar met houten deuvels en versterkt met rotanverbindingen. De grotere kakap kan acht meter lang zijn en tien personen vervoeren.
Aan de kust van Selangor wordt de kakap gebruikt als vissersboot, onder de naam kakap Jeram.
Jeram is de naam van een groot vissersdorp in het district Kuala Selangor.

KALULIS.

De kalulis is een traditionele boot uit Oost-Indonesië. Het is voornamelijk gebouwd op de Kei-eilanden, ten zuidoosten van Seram.
Het scheepje wordt voornamelijk gebruikt voor interinsulair transporty, maar is niet geschikt voor lange reizen tussen de Molukken, Sulawesi en Java.

Deze boten zijn vrij ondiep en opgetuigd met tanja-tuig op één of twee masten, vermoedelijk een statiefmast. Ze worden bestuurd met dubbel zijdelings roer en zijn uitgerust met een roef.
De verbindingen van de planken wordt met behulp van houten deuvels gedaan.


In het verleden werden ze met behulp van vezels aan elkaar vastgemaakt, maar deze manier is heden van de Kei-eilanden verdwenen.
Ze hebben een lengte tussen de 4,5 en 14 meter, met een lengte-breedte verhouding variërend van 1:2,33 tot 1:3. De gemiddelde diepte van de 5,25 tot 7,5 meter lange kalulis was 1,3 meter.

Ze worden gebruikt voor de middellange afstanden tussen de kusten van Geser, Gorom, Watubela, Teor, Kei, Tayandu, Aru en Papoea.
Ze vervoeren hoofdzakelijk passagiers, vracht en af en toe worden ze gebruikt om te vissen, op schildpadden te jagen en het verzamelen van rode-alg.
De scheepjes zijn de traditionele steunpilaar voor de handel in de sag-eilanden.

Sinda 1945 zijn ze voorzien van vaste houten ribben en hebben ze 5 tot 8 planken. ook materialen zoals touwen en zeil zijn van modern materiaal gemaakt. Het oude zeil was gemaakt van sagoblad of bananenblad en het touwwerk van de kokosnootbast.

KELULUS.

De kelulus os kalulus is een soort roeiboot die in Indonesië werd gebruikt. 
Het is meestal klein van formaat en wordt voortbewogen met een roeiriem of peddel.
Voor een langere reis kan het schip worden uitgerust met zeilen.
Het is niet hetzelfde als de prahu kalulis van het oostelijke deel van Indonesië.

Volgens de vroegste gegevens uit de Hikayat Raja-Raja Pasai (Geschiedenis van de koningen van Pasai) uit de 14e eeuw, waarin ze worden genoemd als één type vaartuig dat wordt gebruikt door het Majapahit-rijk. Hoewel ze niet goed zijn beschreven, is kelulis na Jong en Malangbang een van de belangrijkste scheepstypen van Majapahit.
De naam kelulis zou zijn afgeleid van het Maleisische en Javaanse woord "lulus", wat betekend "om ergens doorheen te gaan".


KLOTOK.

De klotok is niet zozeer een klassiek schip, maar een traditionele rivierboot om door de binnenwateren van Indonesië te navigeren.
Deze scheepjes zijn uitgerust met een binnenboord- of buitenboordmotor.
Klotoks zijn te vinden op drijvende marktplaatsen, nationale parken voor het vervoer van toeristen en in visgebieden.

De naam klotok verwijst naar het geluid dat de motor maakt, "klok tok tok tok".


Men onderscheidt een open type en een type met een opgebouwde accommodatie. het scheepje heeft een geringe diepgang. Ge grootte varieert enigszins door gebruik.
De gebruikelijke afmetingen zijn; lengte 12 meter; breedte 2,5 meter. Het type kan zelfs groter zijn tot een woonboot van 17 meter.
De klotoks met een opbouw hebben verschillende accommodatieniveaus, sommige hebben voor toeristen slaapgelegenheden, eetruimtes en toiletfaciliteiten.


Drijvende markten, die al meer dan 400 jaar bestaan , gebruiken klotoks voor de handel, waaronder het kopen en verkopen van landbouw- en handwerkproducten die vanuit het binnenland van Indonesië naar de kustgebieden worden gebracht.

KNABAT BOGOLU.

De knabat bogolu is een traditioneel oorlogsschip uit de Mentawi-eilanden, West-Sumatra, Indonesië. het schip heeft de vorm van een kora-kora, maar met een andere plaatsing van de drijver.
Net als de kora-kora heeft het ook een dekhuis in het midden van de romp. Het schip heeft aan iedere zijde een drijver. Boven het schip bevindt zich een giekspar, waarvan het ene uiteinde op het dek rust. Het heeft twee masten met tanja zeil. De achtersteven van het schip is sterker gebogen dan de boeg, Zowel voor als achter waren ze voorzien van decoratieve versieringen.

KORA-KORA.

De kora-kora is een traditionele kano van de Molukken eilanden. Het is ongeveer tien meter lang en vrij smal, vrij open, erg laag en weegt vier ton.
Het scheepje had drijvers van bamboe met ongeveer 5 voet aan elke zijde, die een bamboe platform ondersteunde dat zich over de gehele lengte van het schip uitstrekte.
Aan de uiterste buitenkant zitten twintig roeiers, terwijl de binnenkant een gemakkelijke doorgang was voor en achter, het middelste gedeelte van de boot is gedekt met een rieten huis, waarin bagage en passagiers plaats vonden. het dolboord ligt niet meer dan een voet boven water en heeft het grote gewicht aan de boven- en zijkant. Deze boot werd voor zowel  handel als oorlogsvoering gebruikt.


( Kora-kora vloot uit Ternate en Tiodore op weg naar Ambon. 1817.)

Grotere kora-kora's werden tijdens de oorlog met de Nederlanders op de Banda-eilanden in de 17e eeuw gebruikt als oorlogsschepen.
Sommige grotere schepen konden meer dan 100 roeiers hebben en bij gebruik op het maritieme oorlogspad, tijdens bijvoorbeeld een zogenaamde hongitocht (een oorlogsexpeditie voor de V.O.C. in de 17e eeuw), sloeg de nadering van de kora-kora toe angst in de harten van de dorpelingen uit het aangevallen kustdorp.

Elke belangrijke leider in de regio van de Molukken had zijn eigen schip, de status van de leider hing af van het aantal slaven dat afkomstig was van een ver eiland die hij gevangen had genomen.
Elk schip kan zodoende ruim 300 roeiers, ondersteund door mannen gewapend met speren, blaaspijpen, pijlen en zwaarden op een hoger gevechtsplatform, genaamd 'balai' herbergen.
Het schip had twee roeren, een hoge paal in de achtersteven en een sierlijk achterschip en voorschip, dat was versierd met linten. In het verleden was deze paal versierd met de hoofden van de veroverde vijanden.


KOTTA MARA.

Een kotta mara is een drijvend fort met geschut, uit Borneo (Kalimantan). Het werd gebruikt door de inheemse bewoners, de Banjarese en Dayak in oorlogsvoering. Het gebruik nam duidelijk toe tijdens de Banjarmasin-oorlog van 1859-1906.
De kotta mara wordt gebruikt in oorlogsvoering op de rivier, als gewapend vaartuig of gewoon als een blokhut of versterking om vijandelijke opmars op de rivier tegen te gaan.

het woord komt van het Maleisische woord kota, dat op zijn beurt  komt Sanskrietwoord kota of fort, kasteel, versterkt huis, fortificatie, stad of plaats omringt door muren betekend.
Het woord muara war estuarium betekend, dus de naam kotta mara betekend estuariumfort.
In Indinesische bronnen spreekt men van lanting kotamara, met het woord lanting dat vlothuis betekend, een traditioneel Banjar drijvend huis.

De kotta mara heeft de vorm van een fort op een vlot in een rechthoekige vorm. Er zijn ook versies met een bastionachtige structuur die op elke hoek uitsteekt.
het geheel rust op een vlot samengesteld uit zware boomstammen welke een raam vormen waarop de vloer is gelegd van gespleten bamboe.
De muur van het fort is dubbel; de buitenbekleding bestaat uit verticale naar binnen hellende bomen die, tegen elkaar geplaatst, een borstwering vormen van 50 centimeter dikte, een tweede muur van ijzerhouten balken, eveneens met een dikte van ongeveer 35 centimeter ligt horizontaal tegen de buitenzijde.

Door verankering en versteviging wordt voorkomen dat deze wand naar achteren valt of loskomt.
Het vlot is bovenaan afgesloten door een luik van vrij zware delen, was volledig bomvrij door een zolder van balken.
De kotta mara hadden een bewapening van 4 tot 16 kanonnen voor 8 schietgaten die zich net boven de waterlijn bevonden.
In de kotta mara was ruimte voor ongeveer 50 personen, maar de bediening van het geschut moet moeilijk zijn geweest, omdat de beugels en stutten elkaar vaak kruisten, maar alles vertoonde tekenen van een solide constructie.

(ZM. Stoomschip Celebes in een treffen met een kotta mara op 6 augustus 1859, vurend met haar achterste 30-ponder.)

Het vlot dat op 27 juli 1859 vanuit de Bandjarmasinsche Krijg werd aangetroffen had de volgende afmetingen: lengte van het vlot 28 meter; breedte 8,4 meter; lange zijde palissade 17,5 meter; korte zijde palissade 3,5 meter; hoogte 2,45 meter; dikte van de wand onder 0,85 meter; dikte van de wand boven 0,7 meter en gemiddelde diepgang 1,8 meter.



                    Zie vervolg: INDONESIË; KLASSIEKE VAARTUIGEN. (DEEL 4)

vrijdag 3 april 2020

INDONESIË; KLASSIEKE VAARTUIGEN. (DEEL 2)


                SINDS DE 8e EEUW 

        BEVOEREN ZE DE ZEEËN. (2) 


GOLEKAN.

De golekan is een traditionele boot van het eiland Madura, Indonesië. Ze voeren tot Singapore, waar ze de Madurese handelaren werden genoemd. Tegenwoordig komen we dit type vooral nog tegen in de beurt van Bankalan in West-Madura en rond de Kangean-eilanden.

(Fraai bewerkte boeg van de golekan.)



De naam zou 'vrachtzoeker' betekenen, maar de naam is afgeleid van het Javaanse woord golek voor 'boot'.
De golekan is een inheemse perahu-type, zonder sporen van moderne invloed in rompvorm, constructie of tuigage, maar heeft meestal twee zeilen.
In het verleden werd de golekan gebruikt als transportschip tot aan Singapore. Rond de vijftiger jaren van de vorige eeuw voer het schip vanuit Sepulu met gemengde ladingen van palmsuiker, koffie, tamarinde, gedroogde vis en matten, samen met een aanzienlijk aantal passagiers van het eiland Bawean.
Madirese schippers kochten vee van de lokale markt en verkochten het voor een mooie winst in Pontinal, Manggar of Pangkal Pinang. De schepen maakten zes reizen per jaar, alleen in het droge seizoen.


De grootste golekan kon tot 40 dieren vervoeren, vastgebonden op een platform in het lange dekhuis. Er moesten grote hoeveelheden voer en water vervoerd worden om ze tijdens de reis te voeden.
Rond de jaren zeventig werden in veel golekan's motoren geïnstalleerd, maar hun uiterlijk bleef behouden.
In de jaren tachtig werden de schepen vooral gebruikt voor het vervoer van hout vanuit Oost-Java.
De grote typen hebben een lengte van rond de 16 meter en een breedte van 4,3 meter.
De kleine golekan met een lengte van 12 meter en een tonnage van 20 ton worden vooral gebruikt voor het vervoer van vis gevangen door de perahu mayang, een schip dat op zee blijft. Ze hebben kookpotten aan boord om de vis te steriliseren.
Te Bankalan kent men twee verschillende soorten boten, de golekan zwaarder en langzamer dan de lis-alis, maar zijn nuttiger op open zee in vergelijking met de lis-alis. Golekan wordt geassocieerd met de man, terwijl de lis-alis wordt geassocieerd met de vrouw, en elk dorp moet er van elke soort verschillende hebben om in elk seizoen te overleven. De golekan wordt gebruikt wanneer de wind vanuit het westen gaat waaien.


JANGGOLAN.

Janggolan verwijst naar twee verschillende soorten perahu uit Indonesië. We onderscheiden de janggolan uit Madura en de nadere uit Bali.
De Madurese janggolan is een op het eiland gebouwde boot, terwijl de Balinese janggolan een inheemse boot is met rompconstructie in westerse stijl.


MADURESE JANGGOLAN.

De Madurese janggolan komt van de westelijke helft van de zuidkust van Madura, van Kamal tot Samoang.
Het is het grootste schip uit de familie van boten met dubbele stuurpen zoals Lis-Alis. In het verleden voeren zij veel op Singapore en worden "oude stijl golekkan" genoemd.

Het woord janggolan betekend transport. het type wordt door de Madurees ook wel perao janggol (wat "transport perahu" betekend) genoemd.
Net als de lis-alis werd janggolan beschouwd als "vrouwelijk"(prao bini - vrouwelijke boot), en het gebruikte siermotief was verbonden met het vrouwelijke.


De Madurese janggolan is herkenbaar aan een vlak gedecoreerd vlak tussen de dubbele stuurpen in de boot en in de verte is het te herkennen aan twee  steunpalen boven de achtersteven die wordt ondersteund door een tijdelijke bamboestok.
Ook is de janggolan niet wit geverfd als de leti leti.
Op zee heeft de janggolan het zelfde tuig als de golekan, maar de vorm is groter.
 De Madurese janggolan is een "grote lis-alis", waarvan sommige een grote solide mast hebben.
Ze zijn de zwaarste vrachtboot van Madura, met een draagvermogen tussen de 65 en 120 ton.
Het roer kan een lengte hebben van drie meter met een dikte van 25 tot 40 centimeter, met een verticale pilaar hoger dan een mens.
De huidige janggolan heeft een groot aantal zware ribben dicht bij elkaar geplaatst, zoals op de romp van westerse boten, met een bindstang en gedekt om de lading droog te houden.
Het houtsnijwerkpatroon op de voorkant van de boot is afkomstig van verschillende bronnen, waaronder het Nederlandse koninklijke embleem.
Ze zijn ook erg vasthoudend en trouw aan het gebruik ervan, een janggolan uit 1978 gebruikt hetzelfde patroon van een versiering van meer dan 60 jaar eerder.


In de 19e eeuw was de janggolan het belangrijkste transportmiddel en werd vooral gebruikt voor het vervoer van eieren van melkvissen, de Chanos chanos, die in de buurt van de kust worden gevangen en verkocht aan eigenaren van viskwekerijen langs de kust van Noord-Java. In de jaren zestig van de 20e eeuw was het schip betrokken bij het vervoer van hout uit Kalimantan, en combineerde dit met het vervoer van zout naar Jakarta en andere plaatsen in het westelijke deel van de Indonesische archipel.
De janggolan wordt langzaam verdrongen door de leti-leti, daar ze niet meer gebouwd worden.


BALINESE JANGGOLAN.

De Balinese janggolan is een klein type boot met een westerse invloed dat op Bali wordt gebruikt en is gebouwd met een sekoci-romp. Het woord sekoci komt waarschijnlijk van het Nederlandse woord schuitje, een kleine boot.
Het scheepje wordt gebruikt als een veerboot, heeft een centraal roer en klein enkel zeil hoog in de mast geplaatst.
De stuurpen maakt een hoek van 70 graden tegen de rechte kiel.
De planken zijn gebogen door verwarming met vuur op lage temperatuur. Boeg en achtersteven zijn puntig en bijna gelijk in vorm. Op de achtersteven was een platform geplaatst op 2 of 3 palen, hierop stond de stuurman met een paal in de hand, één voet op het roer, het zeil vasthoudend.  De romp is lang, dun en bijna rond in het midden van de boot. Er zijn ribben en zitplaatsen aan de rand van de boot en een dek met twee niveaus. De Balinese janggolan heeft een lengte van 11 meter, breedte 2,75 meter en een diepgang van 0,76 meter. De beplanking was 2,5 cm dik en de mast is 4,3 meter hoog. De hoogte van de stuurpen en achtersteven is 1,2 meter.

 JELLORE.

De jellore is een traditioneel Sumatraans zeilschip.
Deze boten zijn lang en smal en uitgerust met dubbele drijvers die zich op een aanzienlijke afstand van de zijkanten van de romp bevinden.
Soms hebben zij maar één enkele drijver, die afwisselend bovenwind en lijzijde is geplaatst.
 Deze boten zijn opgetuigd met een tanja-tuig, een gekanteld rechthoekig zeil. Wanneer het zeil gedeeltelijk is opgetild, buigen de uiteinden van de twee gieken naar beneden en worden op de drijvers vastgemaakt. Dit type vaartuig komt heden niet meer voor.

JONGKONG.

Een jongkong is een uitgekapte kano uit de Maleisische archipel. De jongkong was de eenvoudigste boot uit het Riau-gebied, Sumatra, maar is in kleine aantallen overal in het gebied te vinden. De eerste vermelding van dit soort vaartuig komt uit de 15e eeuw, en zouden door het Majapahit-rijk, dat bestond van 1293 tot 1527 in Zuidoost-Azië, zijn gebruikt tijdens de eerste Majapahit aanval op Singapore in 1350 en tijdens de val van Singapore in 1398.

De naam komt van twee woorden, dat is jong en kong of jegong. Jong betekend een boot of sampan, groot of klein, terwijl kong of jegong de plaats is waar masten op worden gexzet om het zeil vast te houden. Zo kan de naam vertaald worden als een zeilboot die wordt gebruikt door de kustbewoners.


(Verschillende vormen van de jongkong in het Riau-Lingga-gebied.)

In de Riau archipel is het in wezen een kleine kustboot en wordt zelden gebouwd tot een lengte van meer dan ongeveer 3,7 tot 4,3 meter.
Het is typisch een eenpersoonsboot  met een lengte van 2,7 tot 3 meter, met een diepte in het midden van ongeveer 25 tot 30 centimeter.
Het bestaat uit een uitgekapte basis, waarbij de romp enigszins is uitgespreid en de zijkanten zijn opgebouwd door de toevoeging van een enkele plank. De grotere versie heeft een klein driehoekig zeil, de kleinere wordt meestal aangedreven door een korte peddel met één blad.


JUKUNG.

De jukung een soort kano, staat ook wel bekend als cadik. het is een traditionele vissersboot met drijvers.
De kano met dubbele drijvers is een een veel voorkomend vaartuig tot in de Polynesische gebieden.
De mensen van Kalimantan noemden hun boot ook jukung, die dagelijks gebruikt werd voor activiteiten zoals het naar het werk, school of winkelen op de markt, te gaan.




We onderscheiden drie soorten jukung:
1. Jukung gede; in het Balinees betekend gede groot. Een groot type wordt gebruikt voor het vervoer van vee van Bali naar Nusa Penida in de Straat Lombok en worden vaak gezien op het strand van Kusamba.
2. Jukung payangan: Dit is een groot type dat gebruikt wordt voor de visvangst en heeft een romp met een lengte van 15 meter en 5 bemanningsleden. Het woord payang verwijst naar een soort zegen die door de vissers wordt uitgesproken.
3. Jukung polangan; Het gebruikelijke type dat gebruikt wordt bij Sepulu, met uitstekende achterkant en vijf zitplaatsen. De "vinnen" aan de voor- en achterkant waren uitgesneden en beschilderd. De romp was getuigd in Madurese jukung-stijl.



                              Zie vervolg: INDONESIË; KLASSIEKE VAARTUIGEN. (DEEL 3)