" VAN KOKEN EN STOKEN".
Deze afbeeldingen komen uit een boekje dat is uitgegeven door Kompas in Den Haag. Ondanks al de ellende die de mens in die tijd moest door maken was er toch een soort humor (in rijm) over het dagelijkse leven. Hierbij de oorspronkelijke tekst aangehouden.
Na 'n vredig slaapje, heerlijk-droomloos
Radio-Oranje? Mispoes! Stroomloos!
Want de Electrische Centrale
Mist kolen thans ten eenenmale....
Hierdoor bedenk ik, hoe 't me hindert
Dat ook mijn hout en cokes vermindert,
En ginds, die schuit vol anthraciet,
Is Wehrmachtsgoed, dat mij niets biedt!
De gasfabriek heeft dit dilemma:
De mijnen Maurits, Nassau, Emma,
Zijn reeds van 't vrije Nederland!
Dus is de brandstof opgebrand....
Men merkt het vlug in ieder huis,
Aaan 't obstinate gasfornuis,
Ik kan geen gaslucht meer ontwaren,
En 't helpt niet, om er-in te staren!
Neerslachtigheid dient overwonnen,
De jacht op kachels thans begonnen!
De nood is groot, de tijd is rijp,
Dus, bovenal . . . een platte pijp!
De noodkachel, een technisch wonder,
Mist nog de pijp, Dus dan maar zonder.
Het laatste hout gaat in 't fornuisje,
Tenslotte zelfs . . . ons vogelhuisje. . .
O Muze, zing mij thans het lied
Van de geliefde anthraciet!
De maag is leeg, de kamer koud,
Wie helpt aan reddingbrengend hout?
Met energie, den vrouwen eigen,
Weet d`eega wel wat los te krijgen,
"Maar liefste" protesteer ik zwakjes,
"Die takjes zijn verdwenen, strakjes! ! "
Ik ben tot een besluit gekomen,
En heb des melkboers kar genomen,
Ik kreeg, in 't Scheveningse Bosch
Voor één ons shag een boomstam los.
De stad, die zee en bosch en duin had,
De stad, beroemd als schoone tuinstad,
Den Haag, dat toond´ in zonneschijn
Zoo vrolijk/groen, op staat en plein.
Natuurschoon mint de Hagenaar!
Maar honger vindt hij een gevaar,
Dus wil hij koken, via boomen,
Eerst wordt de stut/paal weggenomen.
Mijn buur, die een ras/vandaal is
Zorgt weldra, dat de stoeprand kaal is,
Geen kapper had het hem verbeterd,
De straat is als gemillimeterd!
Balkons met bloemen, o zoo velen,
Ver mochten vroeger ´t oog te strelen,
Doch door de diefstallen, vol stoutheid,
Wordt het balkon één sombere houtmijt!
Niet slechts voor ´t Haagje is het jammer,
Ook Rotter-Zaan-en Amsterdammer
Ontwijden schoonheid der natuur,
Man zaagt en hakt tot ´t nachtelijk uur...
Voor zenuwen, vooral voor zwakke,
Is enerverend 't luide hakken,
De bovenbuur hakt in de zon
Door mijn plafond op zijn balkon.
Buur vóór, buur links, buur boven, achter,
Zelfs 's nachts klinkt het lawaai niet zachter,
De kalk valt neer, het is een kwelling,
Ik leef, als in een egelstelling!
Het hout is op, doch 't meubilair,
Brandt óók! Bijvoorbeeld 'n étagèr!
Nu stook ik Louis-Seize-vuren,
En hak ik tot verdriet der buren.
"Meer hout"! krijscht 't keukenpersoneel,
De kachel torst reeds veel te veel!
Het is één pannen-concentratie,
Zóó kookt de Nederlandse Natie!
Ons Schotje blaft nu uitgelaten:
"Nooit uitgelaten meer, op straten
Langs natte, koude, boomenrij!
De boomen kwamen thuis, bij mij"!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten