JAVA IN DE KOLONIALE PERIODE
GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.
DEEL 5.
JAVA .....
DE PASAR MALAM.
Over in de avonduren gewoonlijk verlaten en stille alun alun krioelt een gonzende mensenmassa.
De vergeelde grasstengels zijn allang plat getrapt in de stoffige bodem, een nevelachtige waas van fijn stof bedekt het gehele veld; en het rossige licht van honderden walmende petroleumlampen flakkert ongedurig heen en weer tussen de donkere contouren van de kraampjes en de tenten.
Een voortdurende stroom van komende en gaande bezoekers passeert de primitieve bambu toegangspoortjes en schuifelt langzaam voorbij de uitstallingen van vruchten, batikweefsels, ikat doeken, koperen huisraadartikelen en andere voortbrengselen van inlandse volkskunst, kinderspeelgoed en Japanse en Europese snuisterijen.
Om en bij de eetkraampjes voor de inlandse bezoekers, evenals in de tenten, waar Europese restaurateurs het voor het zeggen hebben, is geen plaatsje onbezet. Om draaimolens, schiet- en kermistenten verdringen zich drommen nieuwsgierigen: Javanen, Maleiers, Chinezen, Arabieren en Europeanen: Pasar malam in een binnenstadje op Java, de pasardrukte en pasarblijheid bij uitnemendheid.
(Gezicht op Pasar Gambir. Batavia.)
Ter gelegenheid van koninginnedag of op andere nationale feest- of herdenkingsdagen houden tal van plaatsen in Indië een pasar malam, een soort marktweek, ten dele een kermis in het klein. Want behalve de reeds genoemde talloze kleine uitstalkramen, waar voortbrengselen van de inlandse volkskunst en van land- en tuinbouw worden verkocht, zijn er ook draaimolens, schiet- en werptenten, zweef- en rödelbanen. en worden overdag bovendien gedurende enkele dagen nog volksspelen gehouden. Alhoewel in kleine woonplaatsen alles van eenvoudige opzet is, worden dergelijke pasar malam in de regel door de overheid en plaatselijkbestuur aangemoedigd als middel tot bevordering van volksnijverheid, land- en tuinbouw en veeteelt. De kroon in deze spant wel de Pasar Gambir te Batavia.
Door de zorg van het pasar Gambir comité verrijst dan op het Koningsplein (Gambir) een uit bambu, gedeg en ander licht materiaal opgebouwd fantasie-dorp met poorten, torens, zuilen, paleizen, enz. Nu eens is de stijl geïnspireerd door de Balinese bouwtrant, dan weer door die van Minangkabau of het Batak land uit Noord-Sumatra of Toraja van Midden-Celebes. Een zee van elektrisch licht overstroomt 's avonds deze inlandse kermis-jaarbeurs van de Indische hoofdstad; ambachtslieden, batiksters en weefsters uit alle delen van de archipel bieden hun artikelen te koop en oefenen zelfs hun bedrijf in het openbaar uit, terwijl tuinbouwers stekken, zaailingen en marcotte's op de markt brengen.Onnodig te zeggen, dat op deze wijze ook de vruchtenteelt en verspreiding van goede soorten fruit-bomen bevorderd wordt. Tjangkoks (marcotten) van djeruk Garut ( een Citrus aurantium, een oranje appel soort, die om zijn sappigheid algemeen gezocht is), djeruk Bali en djeruk Betawi pompelmoezen (Citrus decumana), waarvan de eerste om zijn frisse aromatische smaak bekend is, rambutan si matjan en rambutan lengkeng, variëteiten van de Nephelium lapaceum, welke smakelijke, frisse vruchten overal op Java en ook elders in de archipel tegen het einde van de west moeson te krijgen zijn.
Vooral in de laatste jaren is de belangstelling van de inlandse bevolking voor stekken en marcotten van fruitbomen en sierheesters, en zaden voor groenten en tweede gewassen, welke op verschillende pasar malam verkocht worden, zeer toegenomen.
Als 's avonds laat de pasar malam geleidelijk begint leeg te stromen, draagt Pak Atma met dezelfde bescheiden trots zijn mango-marcotte's naar huis, als waarmee de kleine Simin haar nieuw, kleurig papieren molentje in de frisse avondlucht laat draaien. Zo stappen zij weer huiswaarts, tevreden napratend over de smulpartij in een van de vele rijstwarungs, de wajang vertoning en al het andere mooie en nieuwe, dat de pasar malam te zien gaf. En zowel vader en moeder als de kleine peuters met hun fluitjes en toetertjes zijn op hun terugweg naar huis nog even onberispelijk gekleed als 's morgens vroeg bij het verlaten van het woonerf. Zelfs hoofddoeken, kains en sarongs vertonen zich nog netjes volgens de regels van de kunst in evenwijdige vouwen geplooid en glad gestreken.
( Transport van passagiers en lading met een ossenkar.)
DE ERF BEPLANTING.
De volgende ochtend is Pak Atma al weer voor dag en dauw op zijn erf aan het werk. Ineen afzonderlijke hoek op het achtererf, welk geheel vrij is gehouden van bambu en kokospalmen, staan een paar fruitbomen, die tot hu toe op bevredigende wijze hebben meegeholpen om het budget van inkomsten te helpen versterken. Een paar Jambu-bomen, enkele mangistan en een tweetal mango's.
De oude, grote mango boom, doe zo lang zijn jaarlijkse oogst van kleine zoete, goudgele vruchten heeft geleverd, is echter de laatste jaren hoe langer hoe meer uit de gratie geraakt.
Want de laatste tijd is ook de desa bevolking gaan inzien, dat de vruchten welke uit de marcotten gegroeide mango bomen veel betere prijzen maken dan die van het geboomte, dat in het wilde weg uit toevallige ontkiemde pitten is opgegroeid. Daarom heeft ook Pak Atma bij het verlopen van het getij de bakens verzet. De mango marcotte, die hij het vorige jaar had aangeplant is prachtig aangeslagen, en heeft hem goede moed gegeven om het dit jaar met een aantal andere exemplaren te proberen.
De plaats voor de nieuwe plantgaten is al enige tijd geleden uitgezocht. Bovendien heeft de oudste telg uit het gezin, Atma, zich verdienstelijk gemaakt met van te voren al vast enige bambu latten, vlechtreepen (tali bambu uit bambuvezels gedraaid touw) en tutus (uiterst dunne reepjes bambu in gebruik als bindkoordjes) in gereedheid te brengen.
DE MANGO MARCOTTE.
De plantgaten zijn binnen enkele minuten op diepte; ofschoon Pak Atma zich in de regel niet bezorgd maakt over meer of minder bemesting van zijn aanplant, heeft hij in dit geval toch wat bladaarde bij elkaar gescharreld om dat met de uitgegraven grond te vermengen en zijn nieuwe mango daarin te planten. van Bambu latten en repen wordt een soort van schanskorfvormige omheining om de jonge boompjes gevlochten om ze te beschermen tegen aanvallen van geiten, die het vooral op de bast van de jonge bomen gemunt hebben, en daarmee is de nieuwe aankoop bij de bescheiden boomgaard ingelijfd.
A, entboompje; B, te enten twijg van moederboom; C, entboompje en enttwijg aan elkaar gebonden, nadat de raakvlakken van de bast zijn weggenomen; D, marcotte na het uitsnijden van de top van het entboompje en het doorsnijden van de verbinding met de moederboom.
Voor de nieuwe aanplant op Pak Atma's erf belandde, had hij echter reeds een langdurige behandeling achter de rug. het maken van een goede marcotte is trouwens een werkje, dat enige bijzondere vakkennis vereist. Op een jong, uit een pit gegroeid mangoboompje moet n.l. een tak van een mango variëteit worden geënt, welke grote, sappige, veel gevraagde vrucht geeft. Uit de praktijk is gebleken, dat voor entboom of "onderstam" de mango madu (madu=honing) het meest geschikt is. In de regel plant men de pit voor de onderstam in een bloempot. Zodra het boompje enige decimeters hoog is, wordt de onderstam met pot en al op een bambu vork opgesteld in de nabijheid van de moederboom, van welke men een tak op de onderstam wil enten. Een dergelijke 'moederboom" wordt kunstmatig laag gehouden door er steeds de hoofd- en topvertakkingen uit te snijden. Deze tak wordt tegen het stammetje aangebogen, en op de plek, waar tak en stammetje elkaar raken, wordt de buitenbast verwijderd, waarna de ontblote gedeelten stevig tegen elkaar gebonden worden. Na enige tijd zijn beide op de plek, waar de bast is weggesneden, stevig aan elkaar vergroeid, en kan de verbinding met de moederboom worden doorgesneden. Men heeft dus nu verkregen een krachtige, uit een pit gegroeide onderstam, waarop een tak van de moederboom met goede vruchten is geënt, en behoeft dus alleen nog slechts de top van de onderstam weg te snijden.
TJANGKOK'S.
Als aanvulling van het kleine boomgaardje op zijn achtererf heeft Pak Atma in een van de hoeken van het voorerf nog een paar jeruk boompjes. Zoals veel erven van de Javaanse kampongs deze hebben en in de regel aan een dicht beschaduwde, lommerrijke, maar onregelmatige boomgaard doen denken, waar de huizen schuil gaan in de koele schaduw van de hoge bambu bossen, de fruit- en loofbomen en de slanke, pluimvormige kokospalmen. OP het voorerf is echter binnen de levende haag, die als omheining dienst doet, het erf netjes schoon gemaakt. Hier is dan ook meestal wel voldoende zon voor de lage jeruk boompjes, die het elders onder het hoge geboomte niet lang zouden maken.
Want afgescheiden van de schoongemaakte leefgrond moet Pak Atma met de overige ruimte van zijn erf woekeren. Zijn aandeel in de dorpsrijstvelden is al even bescheiden als de oppervlakte van zijn droge bouwgrond ; de opbrengst van zijn erftuin is dan ook een niet te versmaden aanvulling van zijn inkomsten. Bovendien hebben zijn gezin en hij zelf bambu en kokos dagelijks nodig; wat hij daarvan van eigen erf kan kappen of oogsten, is winst.
Overigens kan hij ook de meeste vruchten van zijn erf op de pasar te gelde maken, en in tijden van een onverwacht geld te kort helpen zij hem ook wel uit de nood. Want al zijn de vruchten nog niet rijp, op de oogst van een fruitboom, die zich goed laat aanzien, kan hij altijd een voorschot ven de Chinese opkoper krijgen. Hij weet wel dat dat niet verstandig is, want in de totale geldelijke opbrengst scheelt het natuurlijk heel wat. Maar . . . wat moet hij anders doen als hij in geldverlegenheid zit? De landbouwkredietbank? Ja, die zou wel een kunnen helpen, hij heeft daarvan trouwens wel eens gebruik van gemaakt, maar dan alleen als het om een wat hoger bedrag ging. Voor kleinere bedragen vindt hij het gemakkelijker om maar bij de een of andere Chinese geldschieter of opkoper aan te kloppen. Maar laat ons Pak Atma's jeruk boompjes niet vergeten! Die heeft al jaren geleden geplant en ze zijn de trots van de eigenaar.
Als tjangkok's heeft hij ze op een pasar malam gekocht en nooit heeft hij spijt van gehad, want bijna ieder jaar is de oogst overvloedig en de sappige oranje vruchten zijn gewild en brengen goed geld op.
Tjangkok's zijn over het algemeen veel gemakkelijke te maken dan de marcotten van mango en zijn dus veel goedkoper. Voor het maken van een tjangkok wordt een jonge, krachtige opwaarts groeiende tak van de moederboom uitgezocht.
Op de plaats, waar men later de tak zal afsnijden, wordt eerst over een afstand van ongeveer 10 centimeter de bast rondom verwijderd en om dit ontschilde gedeelte plakt men een bal van vochtige, fijne aarde, van ongeveer een vuistgroot.
Vervolgens wordt deze aarden ingepakt in kokosvezel, soms nog versterkt door een laagje iduk (de zwarte vezels uit de bladoksels van de suikerpalm) en het geheel met een omwinding van vezeltouw aan de tak verbonden.
De voorbereidende werkzaamheden voor het maken van de tjangkok zijn hiermee afgelopen en men behoeft hem verder slechts regelmatig begieten om de wortelvorming vanzelf te doen intreden. Na enige tijd beginnen zich aan de afgesneden bastrand boven het ontschilde gedeelte worteltjes te vormen, die in de aarden bal verder groeien en na enige weken ziet men reeds de wortelkapjes uit de vezelomhulling naar buiten groeien. Dat is het ogenblik om de tjangkok af te snijden vlag beneden de aarden bal, en om hem, nadat de touwomwinding voorzichtig is doorgesneden te planten.
In niet al te dicht bevolkte gebieden hebben de erven hier een oppervlakte van 100 en meer vierkante meter. Bij een rationele beplanting kan de desa man dan ook niet alleen van zijn erf de meeste gewassen trekken, welke hij voor eigen gebruik aan vruchten, groenten, kokosolie, bijspijzen, e.d. nodig heeft, maar bovendien leveren bambu en kokospalm hem tal van materialen, welke hij voor huizenbouw, het vervaardigen van meubels, gereedschap, vlechtwerk, draagmanden, enz. kan bezigen. gelegen aan een rivier komt daarbij ook het leveren van verse vis bij.
De eenvoudige, uit bambu opgetrokken woning bevindt zich meestal ongeveer in het midden van het erf, zodat de verschillende huizen van een kampong op onderlinge gelijke afstanden onregelmatig in de dichte begroeiing verspreid liggen. Een net van smalle, niet meer dan twee tot tweeënhalve meter brede, met fijn grint bestrooide rijpaden, geeft toegang tot de verschillende erven.
Van bambu latten gevlochten omheiningen of vierkant bijgeknipte, levende hagen vormen de afscheiding tussen de wegen en erven en tussen deze onderling.
(Van links naar rechts: Verkoop van kokosnoten en mais op de markt; Verkoper van ijzerwaren op de markt.)
KAMPONG ERVEN OP WEST JAVA.
Woont dus in Midden-Java de desa man midden op zijn erf, in West-Java, bij de Sundanezen, is dat meestal niet het geval. Vooral in de grote kampongs bestaat het bewoonde gedeelte uit twee rijen van dicht tegen elkaar aan gebouwde huizen, ter weerszijden van een ongeveer vijfmeter brede weg. Op de smalle stukjes terrein tussen de weg en de woningen, speelt zich een deel van het dagelijkse kampongleven af. Hier spelen de kinderen, bieden venters hun waren te koop, en verricht de Sundanees allerlei kleine werkjes als het drogen van rijst of gezouten vis en van bambu repen voor vlechtmateriaal, het maken van een bambu rek of bank, het binden van bezems uit palmbladeren enz. het terrein van dergelijk huizenblok is in verhouding tot het Midden-Javaanse erf zeer schaars begroeid, toch maakt door meerdere bedrijvigheid een veel levendiger indruk.
Om en in de nabijheid van deze dubbele, aaneengesloten huizenrij heeft de Sundanese kampong echter zijn met bambu, palmen, vruchtbomen en heesters dicht begroeide tuinen (kebun), welke voor de Sundanezen dezelfde betekenis hebben als de erven voor de bewoners van Midden-Java.
(Van links naar rechts: Verkopers van houtskool op weg naar de markt; Verkopers van maanden en aardewerk trekkend langs de woningen en door naar de markt.)
DE TUKANG DERES.
Tot nu toe was slechts sprake van vruchtbomen en andere beplanting op het erf, welke iedere desa bewoner op zijn tijd weet te exploiteren.
Het winner van palmsuiker is echter een bedrijf, dat niet ieder zo maar kan uitoefenen. Dat is de taak van de tuklang deres.
In zijn vak is de tukang deres een man met ervaring, die beter dan anderen weet welke arengpalm soorten het meeste nectar geven, wanneer het tijd is om de bloemsteel door te snijden, hoe lang de steel beklopt moet worden, en (wat is zijn ogen van bijzonder belang is) met welke rapals (bezweringsformules) de aren-palm moet worden toegesproken. Een karakteristieke stoffering van het landschap vormen de typische plukjes en groepen van deze aren palmen, met hun ruige stam, grotendeels bezet met grove stompen van afgestorven bladstelen, de bladoksels opgevuld met dikke, slordige dotten van koolzwarte, harige vezels. Uit de grijsgroene, gehavende, bezemvormige palmkruinen hangen de nog ontloken bloesemtrossen in dikke zwartbruine slierten langs de stam neer en verliezen zich tussen de zwarte vezelbossen en de sappig groene varens, die hier bescheiden uit de zwarte warhoop opduiken.
Met hun korte stam hun slordig, gehavende uiterlijk zijn ze in alles het tegenstelde van de rijzige kokospalmen, die hun sierlijk wuivende pluimen hoog boven het geboomte verheffen.
Veel dichter op elkaar gedrongen dan de kelapa (kokospalm) staan ze onregelmatig hier en daar in groepjes verspreid: nu eens in een kampongrand of in de hoek van een of ander erf, dan weer ion een kebun, langs de rand van een weide veld, van een wildhoutbosje of in het lage gedeelte van een terrein plooiing.
Waar ze zich ook mochten hebben opgeborgen, de tukang deres weet precies, waar hij ze alle vinden kan, welke de goede soorten zijn, hoe ver de bloesemknoppen zich hebben ontwikkeld.
Meestal heeft er vijf of zes of zelfs meerdere bomen onder handen.
Zodra er weer een geheel is afgetapt, weet hij reeds van te voren, waar hij een vervanger kan uitzoeken.
De eerste bloemkolf van een areng-palm ontwikkeld zich uit de top van de boomkruin en hangt dan als een sierlijke kwast met gesloten, bolvormige bloesemknopjes bedekt uit de kruin. Enige tijd later komt iets meer naar beneden een tweede tros te voorschijn, en zo ontwikkelen zich van lieverlee verschillende bloemkolven, de volgende steeds lager dan de voorgaande.
HET TAPPEN VAN DE SUIKERPALM.
De bovenste kolf komt voor het aftappen het eerst aan de beurt, Een bloemkolf afsnijden en een bambu koker onder de overblijvende stomp van de bloemsteel hangen om de uitdruppelende nectar op te vangen zou een eenvoudig werkje zijn. Maar aan een dergelijk gemakkelijk, kort proces denkt de tukang deres geenszins. Een behoorlijk voorbereiding en herhaalde bezweringsformules zijn voor succes onmisbaar. Wanneer de tukang deres een tapbare boom meent te hebben gevonden, spreekt hij de areng-palm in bloemrijke taal toe: O, moeder endang reni: ik heb mij voor u doornat laten regenen en mij laten verschroeien door de zon; lang heb ik reeds gezocht. Nu heb ik u dan eindelijk gevonden. Zo innig heb ik naar u verlangd! Vroeger kreeg ik reeds van u de borst, veel en dikwijls. Desniettemin lijd ik toch nog gebrek. Nu vraag ik u nog eens vierpotten". Op deze inleiding volgt een vraag en antwoordspel, waarbij de nectartapper de areng-boom laat antwoorden, en tenslotte de voorbereidingen treft voor het tapklaar maken van de areng-palm.
Voorlopige insnijdingen in de bloemtros geven uitsluitsel in hoeverre deze tapbaar is.
Teneinde het proces te bevorderen, moet de steel van de kolf soepel worden gemaakt, de tukang deres draait de gehele tros naar alle richtingen rond, beklopt de steel met een knuppelvormig houten hamertje en maakt vleierig een praatje met de bloemkolf, als een dienbare vriendin, belooft hij haar een zorgvuldige behandeling en smeekt haar om goed haar best te doen en vooral veel nectar te laten vloeien.
Een dergelijk toneeltje herhaalt zich enkele dagen, zolang, totdat bij het geven van een insnijding in een der bloemknopjes geen harsachtig vocht meer aan het mes blijft kleven. Dan is de tijd aangebroken om de gehele bloemkolf af te snijden, echter niet nadat eerst in de eenvoudige woning van de tukang deres, een slametan (offermaal) is gegeven van djenang abang , dit is rijst met palmsuiker, wierook gebrand en de hulp is ingeroepen van de dorpsgeesten en profeten, waarbij ook Allah een bescheiden beurt krijgt.
In de steel door het het tapproces geleidelijk weggesneden en resterende stomp verdroogd, dan is inmiddels een volgende bloemkolf iets lager aan de stam uitgesproten, die dan voor bewerking aan de beurt komt. Een goede areng-palm, op vakkundige wijze aldus behandeld, kan tien jaar en zelfs langer getapt worden. Na bewerking van de laagste en laatst uitgesproten bloemkolf is de stam echter van zijn sap beroofd, het merg uitgedroogd en zal de boom afsterven. Dan heeft mbok endang reni voor de tukang deres afgedaan, hoort zij geen vleiende toespreken meer en heeft hij geen belangstelling meer voor haar.
In de vruchten bevinden zich drie tot vier noten, waarin een witte vruchtvlees bolster zit.
Bij het eruit verwijderen van het vruchtvlees moet men oppassen, dat het sap niet in aanraking komt met de huid, daar dit irritatie kan veroorzaken.
Dit witte vruchtvlees is rauw niet smakelijk, daar het zeer bitter van smaak is. Het wordt daarom eerst gekookt, en op de markt aan de man gebracht opgeslagen in een grote glazencontainer gevuld met water. Het vruchtvlees is zo goed als smakeloos, maar in es campur (een vruchtensalade met ijs) verwerkt een verfrissing.
DE ARENG-SUIKER (GULA-DJAWA)
Als de areng-bomen van de tukang deres in de kebun of op de ladang staan, kan zijn vrouw, bijgestaan door de dochters en andere familieleden
de suikerbereiding thuis verrichten,
de suikerbereiding thuis verrichten,
In veel gebieden evenwel staan de areng-bomen grotendeels buiten het ontgonnen gebied, in de wildernis verspreid. In een dergelijk geval bouwt de areng-tapper zich gewoonlijk een huisje in de nabijheid van het areaal van zijn werkzaamheid.
Soms ook wonen enkele gezinnen in paar hutjes bij elkaar.
Het grootste deel van de ruimte in de hut is ingericht als kookplaats. Een langwerpige, oven opgetrokken uit kali-stenen en met klei bepleisterd, met verschillende kookgaten, staat in het midden.
De legèn, het areng-sap, wordt eerst gezeefd en van onreinheden gezuiverd en vervolgens in grote pannen op het vuur gezet. Al naar gelang het inkookproces vordert, wordt de suikerbrei van de ene pan in de andere geschept, en wanneer men denkt dat de suiker van de laatste pan voldoende is ingekookt, giet men een lepel van het kooksel in koud water. Als dit dadelijk tot bruine suiker stolt, kan de pan van het vuur worden genomen, en de suiker worden gegoten in vormen, bestaande uit halve kokosnoot schalen of bambu-ringen. Is de suiker goed uitgehard dan is het aan de vrouwen deze op de pasar te verkopen.
Zie vervolg: JAVA. TWEEDE DEEL 1934. (DEEL 6)