dinsdag 31 oktober 2017

HAVEN.

             DE MOOISTE HAVEN

             IS DE THUISHAVEN, 

            NA EEN LANGE REIS.






HAVEN.

Een haven is een natuurlijke of kunstmatig aangelegde veilige ligplaats voor schepen die goederen moeten laden of lossen, passagiers in- of ontschepen, reparaties laten verrichten of beter weer willen afwachten.
Een haven moet beschutting bieden tegen wind en golven en voorzien van faciliteiten voor het doel waarvoor de haven wordt gebruikt. Er zijn havens die uitsluitend zijn bestemd voor binnenschepen of voor zeeschepen, soms ook voor beide.
Sommige havens zijn gespecialiseerd in de behandeling van één soort lading.
Nog geen eeuw geleden kende men deze verschillende soorten havens die heden door de moderne lading behandeling zijn verdwenen. Voorbeelden zijn:

CONTAINERHAVEN.

(Rotterdam)

Een van de modernste manier van vervoer van goederen is het transport in containers.
Voor dit vervoer zijn speciaal containerschepen gebouwd en containerhavens.
In deze haven vindt de behandeling van de containers plaats; het lossen ervan en het laden ervan en de opslag voor verder vervoer per binnenvaartschip of vrachtwagens.
Dit hele gebeuren is een computer gestuurd proces.


(Antwerpen midden boven kolen overslag.)


KOLEN EN ERTSHAVEN.

Voor de overslag van kolen en erts uit bulkcarriers bestaan bijzondere mechanische laad- en losinrichtingen zoals transporteurs, lopende banden en kramen met zware grijpers die zorgen voor een snelle behandeling en afvoer van de lading naar de opslagplaatsen, spoorwagons of binnenschepen. 

(Rotterdam 'toen' graanelevators.)

GRAANHAVEN.

Voor de overslag van graan had men geen speciale haven nodig, behalve als de lading werd opgeslagen in enorme silo's aan de wal.
Meestal lag het schip met de lading op de stroom ten anker. Hier kwamen de elevators langszij die het graan uit de ruimen zuigen en overslaan in gereed liggende binnen binnenschepen.


HOUTHAVEN.

Echte houthavens zijn er niet meer. Het hout werd vanuit Duitsland over de Rijn aangevoerd door de stammen van de bomen naast elkaar vast te maken waardoor er vlotten ontstonden. 
Deze vlotten werden in de houthaven opgeslagen en doorverkocht aan de houtzagerijen. Ook vaak in kleinere vlotten versleept via rivieren en kanalen naar hun eindbestemming.

(Callandkanaal.)

OLIE- CHEMIE OF GASHAVEN.

Deze overslaghavens zijn met het oog op de veiligheid meestal aangelegd en grote afstand van de bewoonde gebieden.
Deze havens zijn uitsluitend bestemd voor olie-, chemie- of gastankers.
De havens beschikken over de benodigde inrichtingen om laad- en losslangen en leidingen aan te koppelen. Vaak zijn ook in deze gebieden ook de raffinaderijen te vinden.

(Merwedehaven Rotterdam.) 

STUKGOEDHAVEN.

Met de opkomst van het container vervoer verdween ook langzaam de stukgoedhaven.
Een stukgoedhaven moest zijn uitgerust met voldoende overdekte loosden om de meest uiteenlopende goederen op de slaan. Deze loodsen waren vaak in het bezit van de rederij zelf of van veembedrijven.
De goederen werden gelost met behulp van op de kade staande verrijdbare walkranen of met de scheepsboom als er geen kraan aanwezig was.
Voor zwaardere lasten zoals bijvoorbeeld een locomotief maakte men gebruik van een drijvende bok.
Stukgoed lading werd vaak aangevoerd met binnenschepen.



BUNKERHAVEN.

(Bunkerschepen langszij in de haven van Rotterdam.)

Ook de bunkerhaven behoort zo goed als tot het verleden sinds de zeeschepen diesel- of zware stookolie als brandstof gebruiken. In de tijd dat de stoomketels nog gestookt werden met steenkolen deden de schepen een bunkerhaven aan om deze steenkool in te nemen.
Tegenwoordig komt voor het bunkeren een kleine tanker langszij terwijl het schip in de haven ligt en zelfs op volle zee kan men op deze wijze brandstof bunkeren.

GETIJHAVEN.

In een getijhaven zijn duidelijk merkbare verschillen tussen eb en vloed merkbaar.
Schepen kunnen hierdoor droog komen te liggen.
Een grote getij zeehaven is de haven van Londen, waar diep geladen schepen alleen bij vloed kunnen binnenvaren of vertrekken. Veel Havens aan de Engelse kust kennen dit niveau verschil.






INDUSTRIEHAVEN.

Een industriehaven is meestal speciaal gegraven voor de daar gelegen industrie te voorzien van goederen  of grondstoffen voor deze industrie en het afvoeren van de geleverde producten van deze industrie.

INSTEEKHAVEN.

Een insteekhaven mondt meestal uit in een kanaal of rivier.

JACHTHAVEN.

Een jachthaven is meestal een aangelegde ligplaats voor pleziervaartuigen.
Vaak zijn deze havens uitgerust met gelegenheid tot reparatie en bevoorrading.
Veel niet meer in gebruik zijn havens voor de binnenvaart worden tot jachthaven uitgerust.

NOODHAVEN.

Een noodhaven is een haven die bij bijzondere omstandigheden tijdens een reis wordt aangelopen, bijvoorbeeld om een noodreparatie uit te voeren of bij het uitbreken van een brand.

OORLOGS- OF MARINEHAVEN.

(Den Helder.)

De oorlogs- of marinehaven is meestal de vlootbasis van de marine van een zeevarende natie.
Afhankelijk van de grote van deze marine vloot en de doelstelling van de schepen kunnen dat soms verschillende havens zijn.
Bij deze havens liggen dan ook de scheeps- en reparatie werven van de marine en de opslag van het materieel.


TRANSITOHAVEN.

Een transitohaven is bestemd voor de doorvoer van ladingen naar een ander land, waarbij het schip en entrepot wordt gesteld en geen invoerrechten behoeven te worden betaald. Rotterdam is de grootste transitohaven van Europa.

VISSERIJHAVEN.

(Harlingen.)

Visserijhaven is de ligplaats voor vissersschepen.
Als de vis er wordt gelost, moeten er loodsen op de kade zijn waar de vis wordt geveild, verpakt, gekoeld en eventueel snel kan worden afgevoerd naar het binnenland.
Harlingen en Scheveningen zijn de grootste visserij havens van Nederland.





VLOEDHAVEN.

Een vloedhaven is een haven waar men alleen bij vloed kan binnen komen of vertrekken.

VLUCHTHAVEN.

Een vluchthaven is een haven waar schepen kunnen binnenlopen bij zware storm.

VRIJHAVEN.

Een vrijhaven is een haven die de regering van het land waarin deze ligt, om bijzondere reden, van de algemene tolwetten ontheven heeft en waarin dus schepen van alle naties zonder betaling van douanerechten, kunnen binnenlopen.


WERKHAVEN.

Een werkhaven kan zijn een haven waar werkzaamheden aan schepen kan worden uitgevoerd in drijvende dokken.
Verder wordt het woord gebezigd voor een ligplaats voor vaartuigen die gebezigd worden bij de uitvoering van waterbouwkundige werken, zoals bij de deltawerken.
In het laatste geval zal na het beëindigen van het werk de haven komen te vervallen.




WERELDHAVEN.

 (Maasvlakte 2 Rotterdam)

Een wereldhaven bestaat veelal uit een combinatie van de eerder genoemde havens, bezit uitgebreide haveninstallaties, reparatie-inrichtingen en verdere outillage, heeft goede aan- en afvoerwegen. Moet bereikbaar zijn van alle soorten schepen met verschillende diepgang en voldoende ruimte hebben voor overslag en doorvoer.
Rotterdam is in deze wereldhaven nummer twee.


(Singapore.)

Singapore is door haar strategische ligging in het Verre Oosten wereldhaven nummer een.
Op enorm grote stukken uit zee gewonnen land door opspuiten liggen enorme containervlakten en scheepswerven.
Voor de kust van Singapore eiland liggen op kleinere eilandjes diverse olieraffinaderijen.





donderdag 26 oktober 2017

POKHOUT EN DE ZEEVAART.

        SUBTROPISCH HOUT VOOR EEN ASLAGER.

DE BOOM.

De pokhout-boom heeft als botanische naam; Zygophyllaceae uit de Guaiacum familie.
Het groeigebied is Midden-Amerika en zuidelijk Noord-Amerika.
De boom is het gehele jaar doot groen, heeft een uitbundige bloei met blauwe paarsachtige bloemen die daarna ontwikkelen tot geel-oranje hartvormige vruchten. De zaden zijn rood van kleur.
De boom heeft een hoogte van 6 tot 9 meter. De takvrije stam is 1 tot 4 meter lang en de diameter is gemiddeld 0,25 tot 0,30 meter , soms 0,45 tot 0,75 meter.
Door de onregelmatig groeiende stam wordt het hout in stukken van 1 tot 4 meter lengte in de handel gebracht en per gewicht verkocht.
De kleur van de kern van het hout is donker groenbruin tot bijna zwart, soms met gele strepen.
Het hout voelt vettig aan, doordat het, tot maximaal een kwart van het luchtdroge gewicht, geheel verzadigd is met een vettige harsstof.
Hierdoor kan het voor bepaalde doeleinden als zelfsmerend onderdeel worden gebruikt.
Pokhout is bekend als een van de hardste en zwaarste houtsoorten. Het hout drijft niet in het water.

DE NAAM.

De naam stamt van het medisch gebruik tegen de Spaanse pokken, een oude naam voor syfilis. Dat heeft ook geleid tot de Engelse naam lignum vitae; Latijn voor "hout des levens".



            (Pokhout-boom met grillige stam, bloesem en vruchten en doorsnede van de stam.)

Tegenwoordig staan al de Guaiacum-soorten op de internationale beschermlijst van houtsoorten, dat wil zeggen dat het hout niet meer gekapt of verhandeld mag worden.

DE SCHEEPVAART.

In het verleden werd het hout veel gebruikt voor katrollen van zeilschepen. Dankzij de hars zijn dergelijke katrollen zelfsmerend, dat wil zeggen dat er geen vet nodig was om ze soepel te laten draaien.
Ook werd het hout veel gebruikt voor de schroefaslagers en glijblokken in de opkomst van de mechanische voortstuwing van de schepen op zee. Lagers van pokhout gingen circa drie maal zo lang mee als bronzen lagers, wat bij de scheepsassen het geval was.
De inhoudstoffen uit het hout komen gelijkmatig vrij en vormen met het zeewater een smerende emulsie. 

Verklaring van de cijfers: 1. schroefas; 2. schroefaskoker; 3. achtersteven; 4. schroefaskokermoer; 
5. borgring; 6. lagerbus met pokhout; 7. tapse deel voor schroefbevestiging; 8. zeewater.

Rechts een schroefaslagerkoker voorzien van pokhout als lager materiaal.

Ook in de windmolenbouw werd het bovenste lagering van de koningsspil voorzien van een stuk pokhout.










maandag 23 oktober 2017

HM.'MEDUSA'; STRIJD OM STRAAT VAN SHIMONOSEKI.



De stad Shimonoseki en de gelijknamige zeestraat liggen ten zuiden van het grootste eiland van Japan, Honshu en ligt in het prefectuur Yamaguchi.
Straat van Shimonoseki ligt tussen de eilanden Honsch en Kyushu.


TERUG IN DE TIJD.

Na enkele incidenten in het Japanse keizerrijk tussen buitenlanders en lokale bevolking, werd op 5 juni 1863 door de keizer besloten dat op 25 juni alle vreemdelingen het land uitgezet moesten zijn. De daimyo van Chossjoe had maatregelen genomen de Straat van Shimonoseki af te sluiten voor buitenlandse schepen, door kustbatterijen te installeren en oorlogschepen in de Straat te stationeren.

 (Stoomkorvet 'Medusa' 1854-1866.)

Het stoomkorvet 'Medusa' was op 9 juli van uit Dejima, een klein kunstmatig waaiervormig eilandje van nog geen anderhalve hectare in de de haven van Nagasaki, wat van 1641 tot 1859 een Nederlandse handelspost was, onder weg naar de haven van Yokohama.
Twee dagen na vertrek werd het schip ter hoogte van de stad Shomonoseki onder vuur genomen door acht batterijen en twee oorlogschepen.
De 'Medusa' beantwoorde dit vuur, waarbij de twee oorlogsschepen werden beschadigd.
Het aantal gesneuvelden aan boord van de 'Medusa' bedroeg vier matrozen, maar de kapitein-luitenant ter zee Jonkheer F. de Casembroot, slaagde erin het schip in anderhalf uur door de Straat te navigeren.

(Het geallieerd eskader.)

In 1864 werd besloten de Straat van Shimonoseki met geweld te openen door een geallieerd eskader onder vice-admiraal Sir Augustus L.Kuper.
In dit eskader bevonden zich vier Nederlandse schepen, onder commando van kapitein-luitenant ter zee J.E. de Man, en voorts negen Engelse, drie Franse schepen en een Amerikaans schip.
Op 5 en 6 september werden de kustbatterijen onder vuur genomen, tot zwijgen gebracht. 



(Franse troepen op de overmeesterde batterijen.)

OP 6 september werd er een landing uitgevoerd en werden de mortieren en kanonnen veroverd en onbruikbaar gemaakt.
Op 16 september werd er een voorlopig verdrag gesloten, waarbij werd bepaald dat de oevers van de Straat van Shimonoseki niet meer versterkt mochten worden en er een vrij doorvaart voor de scheepvaart zou zijn. Verder werd er bepaald dat Japan een schadeloosstelling moest betalen.    




(Het HM. 'MEDUSA' doorbreekt de blokkade.)

Op 22 oktober 1864, met het sluiten van de Shimonoseki-conventie werd een schadeloosstelling bepaald van $3.000.000, waarvan Nederland $767.500 toegezegd kreeg.
Bij Koninklijk Besluit van 12 februari 1865 schonk koning Willem III aan de drie schepen een vlag en vlaggedoek en aan de 'Medusa' een zijden vlag. Aan één zijde van de vlag stond in de witte baan het woord Shimonoseki vermeld, aan de andere zijde de datum van het gevecht.

HEDEN.



Alles wat herinnert aan deze strijd om een vrije doorgang van de Straat van Shimonoseki, zijn de kanonnen op een nieuwe affuiten geplaatst aan de over van deze zeestraat.


zaterdag 21 oktober 2017

BETELPALM EN NOOT. SRI LANKA RONDREIS.

SRI LANKA RONDREIS.






BETELPALM EN NOOT.

De betelpalm (Areca catechu) is een rechtop groeiende tot 15 meter hoge palm. De stam is slank met onduidelijke bladtekens.
De bladeren zijn geveerd en meestal twee meter lang, ze zijn zijdelings uitstaand en aan de top iets overhangend. De deelblaadjes staan zeer dicht opeen.
De bloemen zijn klein, lichtgeel en zitten in fijn vertakte bloeiwijzen, die er uit de verte uitzien als poederkwasten.
Ze zitten en later ook de vruchttrossen hoog aan de stam aangebracht, vlak onder de gladde, groenen bladschedenbundel.
De vruchten zijn als ze rijp zijn geel tot oranje van kleur, rond en eivormig en tot 6 centimeter groot.
De palm is oorspronkelijk afkomstig uit Indonesië en wordt verder veel in Zuidoost-Azië gekweekt. De palm kan niet tegen direct zonlicht en staat dan ook meestal onder de kronen van de kokospalmen.


De betel- of arekanoot is het zaad van de palm. Botanisch gezien is een nood geen zaad maar een type vrucht, en in het geval van de betelpalm is ook de vrucht geen noot, maar een steenvrucht. Dit geld ook voor de kokospalm.

* De harde betelnoot is 3-4 x 2-4 centimeter groot. De noot heeft een bitter smaak en is rood van kleur.
* De noot is al eeuwen lang geliefd om zijn opwekkende bijwerking.
* Zaden van de betelpalm kiemen in enkele weken. In gematigde streken in het westen wordt deze ook wel in broeikassen gekweekt en als kamerplant verkocht.



(Een vrouw in Sri Lanka met rode lippen van het betelkauwen.)

HET KAUWEN VAN BETEL.

In Oost- en Zuidoost Azië, India, Sri Lanka en Micronesië wordt de onrijpe noot veel gekauwd. In Indonesië noemt men het "Sirih-Pinang".
Er zijn zelfs plaatsen waar men aanduidingsborden heeft geplaatst dat het kauwen ervan verboden is, daar men het rode gevormde speeksel uitspuugt, wat rode vlekken achterlaat.
Het effect van het kauwen is; het hongergevoel tegen te gaan en het heeft een lichte opwekkende werking.

DE VOORBEREIDING EN GEBRUIK.

De noot wordt in kleine brokjes gehakt en ingepakt in het blad van de klimplant betelpeper en vermengd met wat ongebluste kalk, kruidnagel en pruimtabak.
Het gecombineerd gebruik met kalk versterkt het effect van de betelnoot doordat de stof arecilline omgezet wordt in de werkzame stof arecaidine. De kalk is, afhankelijk van wat de omgeving te bieden heeft, afkomstig van kalkrotsen, koraal, zeeschelpen of slakkenhuisjes.

Er ontstaat bij menging een rode pasta die bij het kauwen het speeksel vuurrood kleurt. Bij chronisch gebruik verkleuren de tanden rood. Na het kauwen worden de dan smakeloze resten uitgespuugd.

Om de bittere smaak te verfijnen wordt afhankelijk van de regio, het budget of beschikbaarheid het "kauwhapje" nog voorzien van ingrediënten zoals; honing, vruchtjes, zoethout en extracten van planten.





TAMARINDE. SRI LANKA RONDREIS.

 SRI LANKA RONDREIS.






TAMARINDE

De tamarinde of asem is een tropische boom uit de familie Vlinderbomen. De Latijnse naam is; Tamatindus indica.
De oorsprong van deze boom ligt in Afrika, maar kwam reeds ver voor onze jaartelling naar India, vanwaar ze zich als sier- en nuttige plant over de tropische gebieden verspreidde. 
De boom gedijt op alle gronden, behalve zure grond.
Groeit langzaam en kan een lange droogte en felle zon verdragen.











Een volwassen boom kan een hoogte bereiken van 25 meter, is een groenblijvende boom met een afgeronde kruin. De afwisselend geplaatste bladeren zijn samengesteld, geveerd en 5 tot 15 centimeter lang. De 20 tot 40 deelblaadjes zijn 2 centimeter lang en grijsgroen van kleur.
De tamarinde heeft kleine, gele bloemen. Over de kelkbladen lopen kleine, oranje of roodachtige strepen. Naast deze variant bestaat er ook een variëteit met witte bloemen. De bloemen staan met 10 tot 15 stuks in bladokselstandige trossen.

De vruchten hebben een lengte van 7 tot 20 centimeter, bruine peulvruchten.
De ovale, harde zaden liggen ingebed in donkerbruin, zurig aromatisch smakend vruchtvlees.
De planten dragen pas na 4 tot 6 jaar de eerste vruchten. De oogst van een volwassen boom kan jaarlijks 300 kilo aan vruchten bedragen.

Het harde hout van de boom wordt vooral in de meubelindustrie gebruikt.
Uit de vruchten pulp wordt tamarindesiroop vervaardigd. Uit deze siroop wordt weer frisdrank gemaakt. Tevens is het de grondstof voor de worcestersaus. het is een belangrijk ingrediënt in de Aziatische keuken.
Bij verschillende volkeren heeft de tamarindeboom een mystieke betekenis of geldt de boom als heilig, daar uit vruchten, schors en bladeren medicijn kan worden gemaakt.

INDISCHE PALMEEKHOORN.

In de afbeelding rechtsboven komen we ook de Indische palmeekhoorn of de gestreepte eekhoorn tegen. De Latijnse naam van dit zoogdiertje is; Funambulus plamarum.
Dit soort komt hoofdzakelijk in India en Sri Lanka voor. 


donderdag 19 oktober 2017

SPECERIJEN; STRIJD OM HANDEL EN MONOPOLIE.

     EEN STRIJD TUSSEN TWEE ZEEVARENDE NATIES



  EN HET ONDERWERPEN VAN HET GEBIED AAN HUN                                                  GEZAG.

                      ZIJ DE DE WEG NAAR DE OOST OVER ZEE ONTDEKTEN.

Het waren de Portugezen die een zeeweg ontdekten naar het verre Indië, een land dat voorheen alleen via karavaanroutes was te bereiken. Het was dan ook Vasco da Gama die in 1497 India wist te bereiken via kaap de Goede Hoop. Hiermee begon het oprichten van Portugese factorijen langs de westkust van India.
De Portugezen voeren onder de koningsvlag van Portugal, in die tijd een wit doek met in het midden het gekroonde koninglijk wapen. 

Ze wisten hun gebieden uit te breiden tot de Molukse eilanden en Timor.
Tegen het einde van de 16e eeuw en begin 17e eeuw begon de Portugese macht in het Verre Oosten af te nemen. De Engelsen richten in 1600 de Britse Oost-Indische Compagnie op, want 'Brittania rules the Waves'. In antwoord hierop werd in 1602 in Amsterdam de Verenigde Oost-Indische Compagnie, de VOC, opgericht.


                                BRITISCH EAST-INDIA COMPAGNIE.


(Wapen East India Comp. met het moto "God leidt niets doet pijn.)


De East India Compagny (EIC) Compagnie, ook wel de "John Compagny" genoemd, of Honorable East India Compagny (HEIC) werd bij Koninklijk besluit van koningin Elisabeth I op 31 december 1600 opgericht. De oprichters waren John Watts en George White. Deze twee kooplieden legden na de val van de Spaanse Armada in 1588 een verzoekschrift hiertoe aan koningin Elisabeth I.  
De Compagny werd opgericht om handel te verrichten met "Oost-Indië", maar eindigde vooral met Qing China en beheerde de controle over het Indiase subcontinent.
Het werd oorspronkelijk gecharteerd door de "Gouverneur en vennootschap van Handelaren van Londen " die in Oost-Indië handel dreven.
Het ging hier met name om producten als katoen, zijde, indigo kleurstof, zout, salpeter, thee en opium. Het bedrijf regeerde ook in het begin van het Britse Rijk in India.
Ondanks dat het bedrijf werd opgericht bij Koninklijk Besluit, had de regering geen aandelen maar alleen de controle. De aandelen zaten hoofdzakelijk bij de rijke handelaren en de aristocraten.
Tijdens de eerste eeuw van haar bestaan was alles gericht op de handel, en niet het opbouwen van een imperium in India. In feite kon men toen beter spreken van de Engelse Oost-Indische Compagnie, daar er nog geen sprake was van een Groot Brittannië.


Na het aannemen van het Koninklijk Besluit in 1600, nam de Engelse Oost-Indische Compagnie een vlag aan ven dertien rode en witte strepen met linksboven in het kanton de Engelse vlag. De dertien strepen werden gekozen omdat veel aandeelhouders van de Compagny vrijmetselaars waren en het nummer dertien wordt beschouwd als krachtig in de vrijmetselarij.
De vlag veroorzaakte in de eerste instantie voor problemen bij de handel in het verre Oosten, door het gebruik van het St. George's  Cross. In 1616 kregen de schepen in Japan geen toegang tot de havens, omdat het kruis werd gezien als een symbool van het christendom, dat de Japanners in 1614 verbannen hadden.


In 1603 ging James VI van Schotland naar de Engelse troon.
Schotland en Engeland werden een natie, wat het begin werd van de Britse staat. Het St. George's Croos of St. Joris kruis werd op de blauwe vlag van schotland geplaatst met het St. Andrew's kruis.
Zo werd de nieuwe vlag aangenomen die van 1688 tot 1801 zou worden gevoerd op de schepen van de nu Britse East-India Compagny.


Na het uitroepen van het Verenigd Koninkrijk, waaronder Engeland, Wales, Schotland en Ierland valt werd de vlag aangepast in 1801 en zou tot 1858 in gebruik blijven.


In 1700 werd ook het wapen aangepast en kreeg het het moto;
"Onder controle van de koning van Engeland".

Het gehele imperium werd bestuurd vanuit het East India House in Londen, maar nadat Bombay in handen van de Engelsen was gevallen werd hier een tweede vestiging geopend.
De Oost-Indische Compagnie opende een offensief op de Portugese schepen en nederzettingen in India.

In 1647 had het bedrijf 23 fabrieken onder haar beheer. Ze had invloed op alle continenten en was leidinggevend bij de stichting van Hongkong en Singapore.
Omringt door concurrerende machten uit andere landen, zoals de Nederlandse VOC, en het zich soms moeten beschermen tegen lokale heersers, had de Compagnie grote behoefte aan bescherming.



 De door de staat gegeven vrijheden waren dus zeer welkom en al snel werd een eigen legermacht opgericht, vooral bestaande uit lokale bevolking. De leiding gevende officieren waren uiteraard Engels en droegen de opvallend rode legerkleding op een witte broek.
Rond 1689 was de Compagnie uitgegroeid tot een zelfstandige natie op het vasteland van India, met een eigen administratie en een intimiderende militaire kracht.
Zo werd de Compagnie verreweg de grootste speler in de Britse wereldmarkt en verkreeg zodoende een onaantastbare positie in het beslissingsproces van de regering.

Maar de Compagnie werd te groot en door de bureaucratie vaak onbestuurbaar. Door de strijd in India tegen de weerspannige deelstaten werd steeds duidelijker dat de Compagnie niet in staat was een dergelijk reusachtig gebied goed te besturen.
De Bengaalse hongersnood in 1770, waarbij meer de een zesde van de lokale bevolking omkwam deed de alarmbellen in Londen rinkelen.
Mede door de Franse Revolutie en de rebellie van de Noord-Amerikaanse kolonies hadden enorme invloed op het kapitaal van de Compagnie.


(Britse troepen bij de slag om Amoy in 1841, de Eerste Opium Oorlog.)


Daarbij brachten de legers van Groot-Brittannië als die van de Compagnie in hun sterke groei enorme kosten met zich mee. De controle in handel en bestuur werden gescheiden. Ze had haar invloed uitgebreid over China, de Filipijnen en Java. Maar er dreigde een gebrek aan contant geld voor de aankoop van thee. Dit werd opgelost door de verkoop van in India geteelde opium aan China.
Chinese pogingen deze handel te beëindigen leidden tot de Eerste Opium Oorlog met groot Brittannië die duurde van 1839 tot 1842. Een Tweede Opium Oorlog zou volgen die van 1856 tot 1860 zou duren.


HET EINDE.

De manier waarop de Compagnie India bestuurde bleek model te staan voor het bestuurssysteem van Groot-Brittannië zoals dat gedurende de negentiende eeuw ontstond.
Doordat in 1813 het monopolie werd geannuleerd veranderde de Compagnie in een handelsonderneming. In 1858 verloor de Compagnie haar administratieve functies aan het Britse bestuur naar aanleiding van de Muiterij van Sepov in het jaar daarvoor. Als gevolg hiervan werd India een formele kroonkolonie.
In de jaren zestig van de negentiende eeuw werden alle bezittingen van de Compagnie in India onder de kroon gebracht. De compagnie bleef wel de handel in thee regelen.
De handel in thee bleef de compagnie doen totdat zij in 1874 werd opgeheven.

                           VEREENIGDE OOSTINDISCHE COMPAGNIE.

De verenigde Oost-Indische Compagnie, afgekort tot VOC, was een particuliere Hollandse handelsonderneming. Deze werd al tegenpool op de Engelse East India Compagnie,  op 20 maart 1602 door Johan van Oldenbarnevelt opgericht.
Het doel was een monopolie op de handel tussen de Republiek van de Verenigde Nederlanden en het gebied ten oosten van Kaap de Goede Hoop en ten westen van Straat Magellaan.
De VOC werd opgericht als de Generale Vereenichde geoctrooieerde Compagnie. Het was voor die tijd het grootste handelsbedrijf ter wereld en was de eerste naamloze vennootschap met vrij verhandelbare aandelen.
Buiten haar handels ambities met het gehele Verre Oosten, stimuleerde de VOC ook ontdekkingsreizen in de hoop snellere verbindingen, nieuwe handelscontracten en producten, taalonderzoek met de bedoeling het christelijk geloof onder de aandacht van de bevolking te brengen.
Op het toppunt van haar macht had de VOC 25.000 werknemers in het Verre Oosten en 3000 in Nederland zelf.


De VOC voerde als kenmerk op haar schepen en factorijen de Hollandse vlag, oranje-wit-lichtblauw met in het midden het logo van de VOC.

Tussen 1498 en 1595 was de specerijen handel op Oost-Indië volledig in handen van de Portugezen, onder bescherming van de pauselijke Verdrag van Tordesillais. De verkoop van de producten geschiedde alleen in Lissabon en Antwerpen. Nadat Portugal en Spanje één land waren geworden, waarmee de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in oorlog was, werd het de Hollanders verboden om Portugese en Spaanse havens aan te doen. Zo werd besloten zelf de specerijen in Oost-Indië te gaan halen.
Er ontstonden al snel kleine compagnieën in 1595, maar deze konden zelf geen strijdende rol spelen tegen de Spaanse en Engelse overmacht op zee. Deze compagnieën werden samengevoegd om een krachtig militair en economisch wapen te zijn. De belastingen die werden geheven zouden van groot belang blijken te zijn bij de financiering van de 80-jarige Oorlog.


(Het wapen van de VOC.)

De 73 bewindhebbers van de voormalige zes compagnieën kregen bij de oprichting een zetel in het bestuur, maar dit werden er steeds meer toen steden en provincies een zetel opeisten, nadat de Staten generaal fikse subsidies had verleend. Uiteraard zag iedere bewindhebber de regels het liefst zo dat het in zijn voordeel uitkwam, wat vaak onderlinge twisten opleverden. In 1749 werd stadhouder Willem IV aangesteld tot opperbewindhebber. De prins kreeg tevens het recht andere bewindhebbers aan te stellen.
Zijn opvolger Willem V kreeg eveneens de functie.
Na de Franse inval en de oprichting van de Bataafse Republiek werden alle bewindhebbers op 1 maart 1796 van hun taken ontheven.
Het dagelijksbestuur werd overgenomen door het 21 leden tellende Comité tot de zaken de de Ost-Indische handel en bezittingen.


Vanaf 1609 was het plaatselijk bestuur in Indië in handen van de Raad van Indië wat eerst gevestigd was in Ternate en later in de stad Batavia op Java.
Deze hoge regering werd geleid door de Gouverneur-generaal Jan Pieteszoon Coen. Deze regeerde Indië met harde hand, verdreef de Portugezen van de Molukken mag zag er geen bezwaar in de bevolking van de Banda-eilanden uit te moorden, toen zij het monopolie van de handel schonden.
Evenals de East India Compagnie van de Engelsen had de VOC ook een eigen leger, dat naar wens van de Gouverneur-generaal daar ingezet kon worden naar wens. Ook de schepen van de VOC hadden mariniers aan boord.


De Hollandse militairen droegen blauwe jassen met rode revers met daaronder een wit hemd en broek. Op hun hoofd een dwars geplaatste steek.

De handel van de VOC strekte zich uit van Kaap de Goede Hoop  tot Japan.
Ook in het Verre Oosten ging de strijd tegen de Spanjaarden die de haven van Manilla in bezit hadden gewoon door, evenals de schermutselingen met de Engelsen.


In Azië bestond er weinig interesse voor Europese producten. De schepen voeren aanvankelijk met een ballast van bakstenen, dakpannen naar de Oost, waar deze werden gebruikt voor de bouw van nederzettingen. De handel bestond in feite uit een ruilhandel buiten het betalen met goud, zilver en tin aangevoerd uit Europa, Arabië, Zuid-Amerika, of met textiel en zijde dat in India werd gekocht.
Hierbij waren de opgezette factorrijen van belang voor de opslag van zilver, hout, tin, huiden, koper, salpeter, ivoor, specerijen en opium.


Zo had de VOC nadat ze Ceylon van de Portugezen hadden overgenomen, na de soevereine overdracht in 1766 alleen alle kustgebieden onder hun beheer. 
Alles binnen de rode lijn behoorde tor het koninkrijk Kandy.



HET EINDE.

Het einde van de VOC had veel oorzaken en was een langzaam verlopend proces dat een groot deel van de 18e eeuw in beslag nam.
Als eerste de vaste kosten om de vele garnizoenen die bemand moesten worden en de sterke oorlogsvloot die nodig was om het handelsgebied van de VOC te verdedigen.
Een van de belangrijke redenen was de toenemende Britse en Franse invloed via de Engelse Oost-Indische Compagnie en de Franse Oost-Indische Compagnie. Deze kregen militaire staatssteun terwijl de VOC deze kosten zelf moest dragen.
Een ander feit was dat men in Nederland de schepen harden nodig had voor de oorlog tegen de Engelsen, daar nadat de Fransen Holland hadden bezet , het behoorde tot de vijand van Engeland.
De Engelsen hebben heel tactisch getracht het beheer over Indië over te nemen, onder de belofte dit na  de val van de Franse bezetting dit aan Holland terug te geven. Dit is alleen gelukt met Ceylon.
Intussen had de VOC intern veel met corruptie te maken en eigen zakkenvullerij. 
Na de oprichting van de Bataafse Republiek in 1795 werd op 24 december van dat jaar de VOC per 1 maart 1796 genationaliseerd. Alle bewindhebber kregen ontslag. De schulden, bezittingen en administratie van de VOC vervielen aan de nieuwe republiek. Het octrooi dat eind dat jaar zou aflopen werd uiteindelijk verlengd tot 31 december 1798 om de lopende zaken af te handelen.

Gedurende het bijna 200 jarig bestaan van de VOC, werden ongeveer 4700 schepen naar Azië uitgerust, waarvan bijna 1700 in de zeventiende en meer dan 3000 in de achttiende eeuw.
Van in totaal 1772 VOC-schepen die tussen 1603 en 1795 van stapel liepen, werden er 336 op de Middelburgse werven gebouwd; 247 schepen gingen in die periode verloren.
Vanaf de Middelburgse rede bij Fort Rammekens vertrokken 1147 schepen.

Onderlinge oorlogen van de naties die belangen hadden in het Verre Oosten, de macht over de zeeën en de interne koloniale onafhankelijkheidsstrijd van gekoloniseerde landen, maakten een einde aan de eerste twee grootste multinationals uit de wereld geschiedenis.