donderdag 23 juli 2015

MARU. WAT BETEKEND DAT?



EEN JAPANS KARAKTER TEKEN, 

DAT NIET VERTAALD KAN WORDEN.




Maru is een achtervoegsel bij de naam van Japanse koopvaardijschepen. Het woord kan niet vertaald worden omdat het een begrip is dat men in andere talen niet kent.

Een artikel dat dat vertaald werd uit het Japanse dagblad 'Hitachi Zosen News' geeft de geschiedenis en de vermoedelijke oorsprong van het woord.
Maru betekend iets ronds of cirkelvormigs en geeft ook aan of iets goeds is; het woord is in de Japanse taal strelend voor het oor, het drukt genegenheid en bekoring uit.
Omdat iets ronds schoonheid vertegenwoordigt, werd maru gebruikt achter de naam van jongens, met de wens van de ouders dat ze in gezondheid mochten opgroeien. Ook werd maru gebruikt in de namen van lievelingsdieren of zwaarden van oorlogshelden.

Enige theorieën over de oorsprong van het gebruik van het woord maru achter de namen van schepen zij:
A.
Vroeger verbonden handelaars het achtervoegsel aan de naam van hun winkel; als ze de beschikking hadden over bootjes, kregen die ook het achtervoegsel, later ook de grotere schepen.

B.
De oorlogsheld Toyotomi Hideyoshi liet een groot schip bouwen dat hij 'Nihon Maru' noemde.
Door zijn invloed als belangrijk man kwam het woord algemeen in gebruik voor schepen.

C.
Rond het jaar 1000 brachten belangrijke personen als Hitomaro en Tamuramaro goodwill-bezoeken aan China, met gevolg dat het woord maru, als verbastering van maro, werd toegevoegd aan de naam van het schip waarmee zij reisden.

D.
Om dezelfde reden dat maru voor jongens werd gebezigd, gebruikten reders het achtervoegsel voor hun schepen met de wens dat zij veilig zouden terugkeren.

(Reddingboei van de Nippon (Japan) maru uit de thuishaven Tokyo.)

In het scheepvaarttijdschrift 'Fairplay' werd de volgende uitleg gegeven.
Kooplieden, reders en zeelieden riepen de hulp der goden in om hun schepen voor onheil te behoeden.
In de thuishaven werd in de tempel een beeld geplaatst dat de beschermgod van het schip voorstelde. De naam van die god klonk als moro of muro.
Daar de kooplieden bij voorkeur hun lading verscheepten met een vaartuig dat door de goden werd beschermd, zetten de reders het intussen tot maru verbasterde woord achter de naam van hun schepen. Bij de uitbreiding van de scheepvaart kwamen er steeds meer schepen ikn de vaart die door de goden werden beschermd en men was min of meer verplicht voor alle schepen een beschermgod in de tempel te plaatsen. Het bijgeloof en de mentaliteit pasten zich aan bij de ontwikkeling van het land en volk; de beelden verdwenen, doch het achtervoegsel bleef gehandhaafd.

Nog ander bronnen geven aan maru de betekenis van: 'iets dat een onafhankelijk bestaan leidt'; 'iets dat zonder nadere beschrijving als algemeen bekend wordt geacht'; 'iets dat vertrekt of weggaat, maar ook weer terugkeert'.

Opvallend is; dat voor de Japanse oorlogsschepen nooit het achtervoegsel maru is gebruikt.


woensdag 22 juli 2015

PANTSERSCHIP EN PANTSERDEKSCHIP. WAT ZIJN DAT?


VOORGANGERS VAN HET SLAGSCHIP.



PANTSERSCHIP.

Een pantserschip is een oorlogsschip waarvan de huid, dekken en opbouw zijn voorzien van een pantsering om granaatinslag te voorkomen, waartegen houten schepen slecht bestand bleken en mede door het succes van een aantal gepantserde batterijen in de Krimoorlog, kwam in Frankrijk het eerste pantserschip, de 'Glorie', in 1859, in dienst.

(Het Franse pantserschip 'Glorie', bouwjaar 1859, 5600 ton, 12,8 mijl/uur, 36 kanonnen van 16 cm.)

De Engelse marine volgde een jaar later met de 'Warrior'. Vanaf deze tijd tot omstreeks 1890 ontstond een periode van stormachtige ontwikkeling in de oorlogsscheepsbouw, waarin het woord pantserschip past.
Bij de eerste pantserschepen, ook wel met de benaming 'ironclad' aangeduid, was een groot aantal kanonnen op de gebruikelijke wijze in de brede zij opgesteld en was de huid in de zijde van dunne pantserplaat voorzien.  Men kreeg op deze wijze eigenlijk gepantserde linieschepen of fregatten.

(Het laatste Engelse kazematschip HMS 'Alexandra', bouwjaar 1875, 9640 ton, 15 mijl/uur, twee kanonnen van 11 inch en tien van 10 inch. Het schip was volledig getuigd, had een groot vrijboord en een ramsteven.)

Al spoedig werden uit de bredezijschepen de zo genaamde kazematschepen ontwikkeld.
Hierbij werd op het schip een doosvormige zwaar gepantserde opbouw geplaatst, de kazemat, en daarin een klein aantal kanonnen van zwaar kaliber. Het schip was verder beschermd door een pantsergordel ter hoogte van de waterlijn.
De laatste kazematschepen werden omstreeks 1875 gebouwd. In 1862/63 introduceerde de Zweedse-Amerikaan John Coles in Europa de opstelling van kanonnen in zwaar gepantserde draaibare torens. 
Dit was zeer revolutionair, aangezien een bepaald kanon nu in praktisch alle richtingen kon vuren, hetgeen voordien niet mogelijk was.


(Het Franse pantserschip 'Admiral Baudin', bouwjaar 1883, 11.600 ton, 15 mijl/uur, 3 kanonnen van 34 cm in barbettes, 12 van 14 cm. Het schip had geen tuig, wel een groot vrijboord, en een ramsteven.)

Verschillende nieuwe scheepstypen kwamen nu tot ontwikkeling, zoals de monitors, de Nederlandse ramtorenschepen en ramschepen en de zogenaamde citadelschepen.
Bij deze laatste werd op het schip een doosvormig zwaar gepantserde opbouw , de citadel, aangebracht waarop de torens werden geplaatst. Bij de Franse marine kwam in deze tijd de opstelling der zwaarste kanonnen in barbettes in zwang. Na de slag bij Lissa in 1866 werden de pantserschepen in het algemeen voorzien van een ramsteven, een gewoonte die tot het einde van de 19e eeuw gehandhaafd bleef.
Toen de eerste pantserschepen geconstrueerd werden, gebruikte men hiervoor nog voornamelijk hout. Binnen twintigjaar was dit geheel vervangen, eerst door ijzer en later door staal. Evenzo ging het met het tuig. Alhoewel ze alle voor de voortstuwing voorzien waren van een stoominstallatie, waren de eerste pantserschepen nog volledig getuigd. Deze tuigage was echter niet goed te combineren met het pantser en nog moeilijker met de torens. Zij werd dan ook spoedig weg gelaten.
Sinds 1890 komen we het woord pantserschip weinig of niet meer tegen, men spreekt dan vrijwel algemeen van slagschip.
Een uitzondering hierop vormt een aantal na die tijd gebouwde gepantserde schepen dat moeilijk bij andere scheepstypen onder te brengen is, zoals gepantserde schepen voor de kustverdediging, de zogenaamde kustpantserschepen, welk type tot aan de WO-II is gehandhaafd.


BARBETTE.

(Barbette op een pantserschip anno 1922.)

Barbette is een Frans woord voor oorspronkelijk een kleine verhoging binnen een bastion waarop kanonnen stonden die over de borstwering heen schoten.
Bij oorlogsschepen in eerste opzet kort na de invoering van pantsering (circa 1867) een zware vast op het dek gebouwde pantserwal van cirkel- of peervormige doorsnede, waarachter zich het kwetsbare deel, onder andere bakmechanisme en één of twee zware kanonnen bevond.
De bovenzijde van de barbette was geheel open en de kanonnen vuurden over de rand heen. 
Ze werd voor het eerst toepast bij de Franse marine.
Omstreeks 1890 toen ook zwaardere kanonnnen een hogere vuursnelheid kregen en de scherfwerking van de granaten veel groter werd was de open bovenzijde een te groot nadeel.
Een nieuwe constructie was de barbettetoren welke sedertdien voor de zware kanonnen van slagschepen en kruisers de normale uitvoering werd. (geschuts- of kanontoren).
Hierbij was de barbette een zware vast ingebouwde cilindervormige koker van pantserstaal, die liep van het pantserdek tot aan het baksbare gedeelte van de toren. Ze diende ook hier voor de bescherming van baksinrichtingen, munitieopvoerinrichtingen etc. Met het verdwijnen van de  pantsering en kanonnen van zwaar kaliber wordt bij de bouw van oorlogsschepen de barbette niet meer toegepast.


PANTSERDEKSCHIP.

(HMS. Gelderland van de Koninklijke  Nederlandse Marine.)

Pantserdekschip is een benaming voor een type kruiser van de Nederlandse Kon. Marine, waarvan er tussen 1888 en 1900 acht werden gebouwd.
Prototype was de in Engeland gebouwde beschermde kruiser 'Esmeralda'. Ze waren voorzien van een 50 mm dik doorlopend pantserdek, doch hadden geen pantsergordel. Ze hadden ongeveer 4.000 ton waterverplaatsing en werden voortgestuwd door triple-expansie machines met een vermogen van 8400 pk waarmee voor een die tijd hoge snelheid van ruim 18 mijl/uur kon worden bereikt. De meeste waren bewapend met twee 15 cm, zes 12 cm, vier 7,5 cm en twaalf 3,7 cm kanonnen en vier torpedobuizen.
De oudste en de kleinste was het pantserdekkorvet 'Sumatra', terwijl als laatste in dienst gesteld werd de 'Gelderland'.
De 'Gelderland' kreeg bekendheid omdat hiermee , in opdracht van Koningin Wilhelmina, de Zuid-Afrikaanse president Kruger uit Lourenço Marques naar Europa gebracht werd en zo ontkwam aan internering door de Engelsen.



maandag 20 juli 2015

ONWEER. WAT IS DAT?


DONDER EN BLIKSEM ALSOF DE GODEN 

VERTOORND ZIJN.



Rond het verschijnsel onweer bestond vroeger veel bijgeloof en het veroorzaakte zodoende veel angst onder de mensen. Tegenwoordig weet men wel beter.
Onweer is een of meer elektrische ontladingen in de vorm van bliksem gepaard gaande met donder.
De zeer sterke elektrische velden, welke nodig zijn voor elektrische doorslag in de atmosfeer, worden gegenereerd door mechanismen, die zetelen in de onweerswolk, een cumulonimbus. Het belangrijkste proces, dat bij temperaturen beneden het vriespunt separatie van elektrische lading inleidt, is de bevriezing van onderkoelde waterdruppeltjes. Bij het bevriezen van het druppeltje springen ijssplintertjes af, die een positieve lading hebben; de overblijvende bevroren rest houdt dus een negatieve lading.
De krachtige opwaartse luchtbewegingen in de onweerswolk voeren de kleine positief geladen wolkelementen snel omhoog naar de bovenkant van de wolk; de zwaardere negatieve deeltjes blijven achter op lagere niveaus. (Zie figuur hier onder.)


( Rood is gebied met positief geladen deeltjes en groen met met negatief geladen deeltjes.)

Bij temperaturen boven het vriespunt (derhalve in de lagere delen van de wolk) is er een ander mechanisme dat de ladingseperatie leidt.
Bij aangroeiende waterdruppeltjes kan de valsnelheid zo groot worden dat de druppel in stukken uiteenvalt. De grotere delen verkrijgen bij het uiteenvallen een positieve en de kleinere een negatieve lading.
Het verschil in valsnelheid voert hier tot een ontladingsverdeling in omgekeerde zin als bij het eerder beschreven proces.
De donder waarmee een elektrische ontlading gepaard gaat is een gevolg van het plotseling uitzetten en inkrimpen van de lucht in de bliksembaan. Het geluid van het punt van de soms kilometers lange bliksembaan dat het dichtst bij de waarnemer is gelegen wordt het eerst gehoord (snelheid van het geluid: ongeveer 340 meter per seconde); daarna volgt het geluid afkomstig van verderaf gelegen delen van de baan.

Lengte, vorm (aantal vertakkingen) en oriëntatie van de bliksem ten opzichte van de waarnemer bepalen het geluid van de donder, dat kan variëren van een enkele slag tot een seconden lang aanhoudend gerommel.

De verdeling van het aantal dagen met onweer over de aarde staat in directe relatie met de voorwaarden voor het ontstaan van sterke elektrische velden. De totale elektriche lading, die bij bevriezing of uiteenvallen van de druppeltjes ontstaat en daarna wordt uitgevoerd, neemt toe naarmate meer druppeltjes bij het proces zijn betrokken. Het aantal druppeltjes dat bij condensatie kan ontstaan hangt af van het waterdamp gehalte van de lucht waarin, en de snelheid waarmee een wolk tot ontwikkeling komt.
Behalve een voldoend groot waterdampgehalte zijn voor seperatie van deeltjes met tegengestelde lading ook krachtige opwaartse luchtstromingen noodzakelijk. Daarvoor is nodig dat het verticaal evenwicht van de atmosfeer onstabiel is, waardoor cumulonimbi kunnen ontstaan.
Bij gelijk blijvende temperatuur in de bovenlucht neemt de onstabiliteit toe naarmate de lucht in de onderste lagen van de atmosfeer sterker wordt verwarmd. Vandaar dat de onweersfrequentie in de tropen en op gematigde breedten boven land aanzienlijk groter is dan boven zee.
Het geringe aantal dagen met onweer op hoge breedten zowel boven land als boven zee is hoofdzakelijk een gevolg van het geringe waterdampgehalte van koude lucht.

De bliksem zal ten alle tijden bij een ontlading het hoogte aanwezige voorwerp opzoeken om in te slaan.
Veelal zijn dit hoogspanningsmasten, kerktorens, zelfs vliegtuigen, maar in het open veld een hoge boom.
Het is daarom ten sterkste af te raden om bij een onweer onder een hoge boom te gaan staan schuilen, daar bij een bliksem inslag niet alleen de boom wordt geraakt maar ook mens of dier dat er onder staat te schuilen, wat de dood tot gevolg kan hebben.
Dieren in het open veld maken zich bij een onweer zo klein mogelijk of gaan, wat koeien veelal doen, met hun kop boven het water van een aanwezige sloot of vaart staan.
Wolkenbliksems komen veelvuldiger voor dan ontladingen tussen wolk en aarde.









zondag 19 juli 2015

MEERMIN. WAT IS DAT?


HALF VROUW, HALF VIS.

Een meermin is volgens het oude volksgeloof een in zee lavend wezen, half vrouw, half vis, verwant aan de sirenen, doch voornamelijk bekend in de Noord-Europese en Slavische mythologie.
Vaak was haar verschijning de voorbode van een naderend onheil



De vloot van Wenduine, vroeger een belangrijk Belgisch vissersdorp, zou volgens een overlevering zijn vernietigd door een zware storm nadat een meermin een jonge visser had aangemaand onverwijld terug naar de veilige kust te varen. Van de in totaal 24 vaartuigen bleef aldus één schip gespaard.

Meermalen hebben meerminnen de ondergang van aan zee gelegen plaatsen aangekondigd, soms ook als straf van een van hen, onder andere de plaatsen Monnikendam en Muiden.
Ook over het verval van de belangrijke havenstad Damme werd door de volksmond toegeschreven aan het vangen van een meermin in de 12e eeuw door de inwoners van de stad. De volgende dag riepen honderden toegezwommen meerminnen tot de Dammenaars: "Damme, Damme zal vergaan, en met de rijkdom is het gedaan".
Er zijn verhalen over meerminnen die nog een tijd in gevangenschap zouden hebben geleefd, zoals de meermin van Edam. Soms huwden zij aardse mannen, maar moesten die verlaten wanneer deze naar hun afkomst vroegen of haar ontkleed hadden gezien.
De populariteit van het meermin thema wordt bevestigd door scheepsnamen, huisnamen, windwijzers en boegbeelden. Ook op klokken, gevelstenen, tegels is de meermin een bekend motief.

MEERMIN VAN EDAM.


De meermin van Edam staat heden nog afgebeeld op een gevelsteen aan het Jan Nieuwenhuizenplein.
Volgens de sage, waarvan meerdere versies de ronde doen, en de kern van het verhaal het zelfde is, zou deze meermin gevangen zijn in het vroegere Purmermeer.

Zij kwam in het water van dat meer terecht bij een overstroming vanuit de Zuiderzee en werd door de waterstroom meegevoerd. Nadat de dijken na deze ramp weer waren gedicht kon de meermin niet terug naar de Zuiderzee en werd zij ontdekt door bewoners uit die streek die haar vingen en meevoerden naar Edam. Aankomen in Edam werd ze van alle groene wier en vuil ontdaan en leerde men haar als een mens te leven. Inwoners van Haarlem vonden dit zo interessant, dat ze haar meevoerden naar Haarlem en haar leerden spinnen. Ondanks haar constante verlangen terug te keren naar de zee bleef zij op het land wonen, overleed in Haarlem en werd al een christenmens begraven op het kerkhof. Dit verhaal is gedateerd in april 1304.

MEERMIN VAN MUIDEN.

Het wapen van Muiden heeft aan iedere zijde een afbeelding, links een meerman en rechts een meermin. Het heeft te maken met een oude sage, waarin de meermin de profetische woorden uitspreekt: "Mude zal Mude bliven".
Vissers zouden de meermin hebben gevangen en haar na overleg en een gesprek met haar weer hebben vrijgelaten, daar ze hun vertelde dat ze maar een uur boven water kon blijven en dan zou sterven. Terug in het water zwemt ze weg en zingt zij: "Muiden zal blijven, Muiden zal nooit beklijven". Hierna duikt zij naar de diepten en wordt nooit meer gezien. 
Sindsdien zijn vele dorpen en steden tot bloei gekomen of vergaan langs de Zuiderzee, maar Muiden bloeide en bleef bestaan.

 


vrijdag 17 juli 2015

DOGGERSBANK EN DOGBOOT. WAT ZIJN DAT?


EEN ZANDBANK VOOR VISVANGST

EN ZEESLAGEN.


( Satelietfoto van de NASA met daarop rood gemarkeerd de positie van de Doggersbank.)

DOGGERSBANK.

Het is een zandbank in de Noordzee tussen Engeland en Denemarken, gelegen noordwestelijk van Nederland.
De Doggersbank; in het Engels: Dogger bank; Duits: Doggerbank; en het Deens: Dogger banke, is bij na 300 kilometer lang en 64 kilometer breed. De diepte van de zee is er plaatselijk 13 en rijst op uit 40 meter diep water met een hoogte van ruin 27 meter.
De bodem bestaat grotendeels uit zand en grint. De bank is ontstaan gedurende de laatste ijstijd.
Het is het paaigebied voor de haring, schol en spiering en dus van groot belang voor de zeevisserij.
De naam 'dogger'is afgeleid van het oud-Nederlandse 'dogger', dat vissersboot betekend, met name voor de vangst van kabeljauw. 
Eens moet het een hoger gelegen eiland zijn geweest in een moeras- en veenachtig gebied voordat het geheel door het water werd overspoeld.

ZEESLAGEN  BIJ DE DOGGERSBANK.

 A.

De eerste zeeslag bij de Doggersbank vond plaats op 5 augustus 1781 tussen een Brits eskader onder bevel van vice admiraal Hyde Parker en een Nederlands eskader onder bevel van schout- bij-nacht Johan Arnold Zoutman. Deze slag vond plaats gedurende de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog. Beide eskaders begeleiden een konvooi van schepen en waren beide uitgerust met 7 linieschepen.
Het konvooi van Zoutman was onderweg naar de Oostzee, dat van Parker was onderweg vanuit de Oostzee naar Engeland.
De strijd die ongeveer 3½  uur duurde, eindigde onbeslist, maar koste aan de Engelse zijde 108 doden en 339 gewonden en aan de Nederlandse zijde 140 doden en 400 gewonden.
Aan de Nederlandse zijde onderscheiden zich onder meer de kapitein ter zee Jhr.J.H. van Kinsbergen en Baron W.J.G. Bentinck. Het Britse konvooi bereikte veilig zijn einddoel, maar Zoutman was na de slag voorlopig niet meer in staat de naar Texel terug gevluchte koopvaardijschepen opnieuw naar de Oostzee te escorteren.
Ondanks dat het voor de Nederlanders een strategische nederlaag was, verwekte het in de Republiek grote geestdrift als het eerste zeegevecht van enige omvang dat na vele jaren door 's Lands vloot werd geleverd en 'niet verloren'. Waardevol als uitkomst was de stichting van het Vaderlandsch Fonds ter Aanmoediging van 's Lands Zeedienst.


B. HET DOGGERSBANK  INCIDENT.

Tijdens de Russische-Japanse oorlog van 1904-1905 openden schepen van de Russische Oostzeevloot, onder admiraal Rodjestwenski op weg naar de Japanse wateren, in de nacht van 21/22 oktober 1904 ter hoogte van de Doggersbank het vuur op een groep Engelse vissersschepen, waaronder zij Japanse torpedoboten vermoedden.
Twee vissers kwamen om het leven, ander gewond en er werd grote materiële schade aangericht.
Het incident is later op een internationale conferentie geregeld, waarbij Rusland een schadeloosstelling werd opgelegd van £ 68.000.

C. BRITS-DUITS TREFFEN WO-I.

Op 24 januari 1915 vond er een treffen plaats tussen de Britse- en Duitse Marine bij de Doggersbank. 
Een Duits eskader, bestaande uit drie slagkruisers, een pantserkruiser, vier lichte kruisers en 19 torpedoboten stootte bij een verkenning op de Doggersbank onverwacht op een brits eskader onder vice-admiraal Beatty, bestaande uit vijf kruisers, zeven lichte kruisers en 34 torpedobootjagers en torpedoboten.
Toen de Duitse admiraal F. von Hopper, bemerkte dat hij met een vijandelijke overmacht had te doen, zette hij volle kracht koers naar de Duitse Bocht.
In het hierna volgende achtervolgingsgevecht verloren de Duitsers hun staartschip, de pantserkruiser 'Blücher', terwijl de Engelse slagkruiser 'Lion', het vlaggenschip van Beatty, door geconcentreerd vuur ernstig werd beschadigd en de linie moest verlaten. Hierdoor ontstond er verwarring bij de Britse leiding, wat tot gevolg had dat de Duitse eenheden konden ontsnappen.

( Ondergang van de Duitse pantserkruiser 'Blücher' )

Omdat de opperbevelhebber van de Duitse vloot admiraal von Ingenohl, de Duitse 'Hochseevlotte' niet ter ondersteuning had meegezonden, werd hem dit kwalijk genomen en werd hij gedwongen ontslag te nemen.






DOGBOOT.

( Een dogh-boot groot 8 last uit 1627.)

Een dogboot, ook dogger, is een vaartuig voor de visserij op kabeljauw (doggevis), in het bijzonder op de Doggersbank.
De oudst bekende vermelding van het woord dateert van 1404. het gebruik brengt met zich mee dat dogboten in grootte en type kunnen verschillen. Zo is uit het begin van de 17e eeuw een afbeelding bekend van een 'Doghboot' groot omtrent 8 last en van een 'Dogge Boot', 30 tot 40 last.
De eerste is een simpele visserspink, en het tweede een soort hoeker, met drie masten.
Dogboten waren bekend als goede zeeschepen. Ze zijn in de tweede en derde Engels-Nederlandse oorlogen wel door de Engelsen gekaapt en in hun Navy opgenomen.
In de 18e eeuw raakte het woord in onbruik met het verdwijnen van de traditionele rondgebouwde hoeker.




woensdag 15 juli 2015

ZWARTE ZEE. WAT EN WAAR?


EIGENLIJK HET 

GROOTSTE ZOET WATER 

MEER VAN

DE WERELD.



DE ZWARTE ZEE.

De Zwarte Zee is een zee gelegen op de grens van Europa en Azië en omgeven door Rusland aan de noord- en oostkust,Georgië aan de oostkust, Turkije aan de gehele zuidkust, Bulgarije en Roemenië aan de westkust.
Het is een randzee van de Middellandse Zee en daarmee verbonden door de Bosporus, de Zee van Marmora en de Dardanellen.
De oppervlakte zonder de Zee van Azow is 414.000 km², gemiddelde diepte 1200 meter en de grootste diepte 2245 meter.
De Zwarte Zee is een van de meest ongewone waterbekkens van de wereld, daar van 175 meter diepte af tot de bodem geen enkel organisch leven bestaat, hoewel het oppervlaktewater het normale mediterrane waterleven in overvloed  bevat. Dit is het gevolg van twee boven elkaar liggende waterlagen van verschillend soortelijk gewicht. De oorzaak hiervan is, dat door de aanvoer van veel zoet water door grote rivieren zoals de Donau, Dnjestr, Dnjepr en Don, er een zoutarme bovenlaag met een saliniteit van 17% per ml. ontstaat, die aanzienlijk lichter is dan het zoutrijke  zwaardere water in de diepte. Hierdoor ontstaat een stabiele gelaagdheid, dat wil zeggen dat de twee lagen zich praktisch niet met elkaar mengen. De bovenlaag bevat veel zuurstof, maar staat die niet af aan de onderlaag omdat er geen verticale circulatie is. Beneden de 200 meter kunnen dan ook geen dieren meer leven.
De noordelijke uitlopers van de zwarte Zee liggen ter weerszijden van het schiereiland Krim. De oostelijke is de Golf van Odessa, die zo diep is dat zij voor alle schepen bevaarbaar is; de westelijke is de Zee van Arsow, die met de Zwarte Zee verbonden is door de Straat van Kertsj, met een diepte van slechts 1 tot 12 meter. Deze ondiepe straat is in de winter dicht gevroren.

Dicht bij de zuidpunt van het schiereiland de Krim, wat tegenwoordig weer in Russische handen is, ligt de belangrijkste oorlogshaven van de Russen aan de Zwarte Zee, Sebastopol. Odessa aan de noordkust van de Zwarte Zee, is de belangrijkste koopvaardijhaven met zeer druk scheepvaart- verkeer naar en van de haven wereld wijdt.
Aan de oostkust liggen de Russische haven Noworossiisk en de oliehaven Batoemi in Georgië, vlak bij de Turkse grens, aan de westkust de Roemeense haven Constanta en de Bulgaarse havens Varna en Boergas. Belangrijke havens in het noordoosten aan de Zee van Arsow zijn Rostov aan de monding van de Don, Taganrog, Zjdanow, Osipenko en Kertsj aan de Straat van Kertsj. Deze laatste twee zijn behalve visserijhavens, ook metallurgische centra met transport over en weer van ijzererts en steenkool.

De enige verbinding met de Middellandse Zee is de Bosporus, een zeestraat van groot historisch en strategisch belang. Van de Oudheid af is zij de verbinding geweest tussen Europa en Azië, en tot in de huidige tijd heeft zij haar belangrijkheid als internationale handelsroute behouden. 

HAAR NAAM.

Het waren zover bekend de Griekse volken die de Zwarte Zee regelmatig bevoeren en deze aanduiden met de naam Pontos Euxeinos, oftewel de Gastvrije Zee. In feite was de Zwarte Zee helemaal niet zo gastvrij als de naam doet weergeven, daar zij juist berucht was door haar zware stormen in de herfst en de winter periode. Oorspronkelijk werd zij dan ook Pontos Axeinos genoemd, de Ongastvrije Zee, maar daar de Griekse zeelieden bang waren om met deze naam de goden van de zee te provoceren kozen zij voor een eufemistische naam. 

De nomadische volkeren geven geografische objecten meestal een naam aan de hand van hun ligging ten opzichte van hun rijk. Zo betekend het woord Kara in de Turkse talen zwart en noord.
Tevens heeft het woord Kara, zwart, een bijkomende betekenis van onherbergzaamhaid. Buiten de noordelijke ligging van de zee en haar slechte weersomstandigheden ontstond de aanleiding voor de Turkse naam Kara Deniz, waaraan de in de meeste moderne talen gangbare naam "Zwarte Zee" is afgeleid. ( Dit niet te verwarren met de Karazee welke in het Noordpoolgebied ligt.) 


HET ONTSTAAN.

De Zwarte Zee moet gedurende de laatste ijstijd een enorm zoet water meer zijn geweest. In die periode lag het niveau van de Middellandse Zee en de Oceaan ruim 120 lager. Anderzijds zou het niveau van de Zwarte Zee 155 meter lager hebben gelegen dan tegenwoordig door verdamping van het water en verminderde aanvoer uit de rivieren. Waar nu de doorgang van de Bosporus ligt lag vroegen een geul van 15 tot 50 meter diepte. Na de klimaatverandering en er meer water door de rivieren werd toegevoerd aan de Zwarte Zee steeg het waterpeil en brak door de nauwe doorgang van de Bosporus. 

HET KLIMAAT.

( Haven van Sebastopol op de Krim.)

Over het algemeen is het weer boven de zwarte zee nogal ruw en koud; alleen het klimaat aan de zuidkust van de Krim is enigszins te vergelijken met het Middellandse Zee klimaat. Gedurende de winter kan er dikwijls een hoge zeegang zijn door de koude noordelijke wind.
Depressies boven de Zwarte Zee hebben dikwijls geen fronten, daar dit zg. thermische depressies zijn, waarin de koude en warmere lucht al gemengd zijn.
Bij noordelijke wind komt bij Noworossiisk de bora voor.


ZEESTROMEN EN GETIJDEN.

Langs de kusten van de Zwarte Zee is een merkbare, doch meestal niet zeer sterke oppervlaktestroom tegen de zon. Bovendien is er een zeestroming tussen de zwarte Zee en de Middellandse Zee via de Bosporus, de Zee van Marmara en de Dardanellen.
Getijden zijn in de Zwarte Zee nauwelijks merkbaar. 

VISSERIJ.

Daar de Zwarte Zee in haar bovenlaag zeer visrijk is, is er door de eeuwen heen steeds visserij geweest. Deze heeft zich in de vorige eeuw sterk ontwikkeld langs de noordkust en vooral in de Zee van Azow.
Door het vrij zoete water is er een overvloed van vis, onder andere de Steur.
Het is vooral het vrouwtje van de steur wat belangrijk is voor de vangst. Een volwassen vrouwtje kan 1,5 miljoen zwarte kleverige eieren afzetten, welke verkocht worden als kaviaar, een exclusieve delicatesse.

MARITIEME GESCHIEDENIS.

De Zwarte Zee werd volgens de geschreven geschiedenis het eerst bevaren door de Grieken, ver voor het begin van onze jaartelling; zij vestigden zich aan haar kusten en onderhielden het scheepvaart verkeer met de Middellandse Zee. Na de Griekse kolonisten kwamen de Romeinen.
De Zwarte Zee werd via Constantinopel belangrijk als zeeweg naar Perzië (Iran) en het Verre Oosten. In de 13e eeuw stichten de Genuezen er kolonies.
Van de 15e tot de 18e eeuw was de Zwarte Zee praktische een Turkse Zee. Ze bleef gedurende bijna 300 jaar voor niet-Turkse scheepvaart gesloten.In 1783 werd Rusland door verovering van de Krim een rivier- en een kustmogendheid. Toen het Ottomaanse keizerrijk gevallen was, werd Rusland spoedig de dominerende macht aan de kusten van de Zwarte Zee.
Na de laatste twee Wereldoorlogen is de Zwarte Zee opnieuw belangrijk geworden voor het vervoer van Russische en Roemeense tarwe, maïs, olie en industrieproducten. Sebastopol groeide uit tot een belangrijke Russische Marinehaven, daar deze in de winter ijsvrij is.
Batoemi is de belangrijkste oliehaven van de Zwarte Zee. 


maandag 13 juli 2015

ZWEEPDIER. WAT IS DAT?


NIET OM MEE TE SLAAN, MAAR 

VOOR HET VOORTBEWEGEN.

( Zweepdieren van het geslacht Conyaulax kunnen het zeewater een rode tint geven.)

ZWEEPDIEREN.

Zweep- of geseldieren, zijn eencellige organismen die zich voort bewegen door middel van een of meerdere zweepdraden.
Zij behoren tot uiteenlopende klassen van het planten- en dierenrijk.
Men onderscheidt ze wel in flagellaten en dinoflagellaten.

De flagellaten zijn meestal eenvoudig van vorm en vaak kleiner dan 0,01 millimeter. Zij kunnen kleurloos zijn en zijn dus geheel als dieren te beschouwen; andere bevatten chlorofyl met daarenboven vaal nog andere kleurstoffen; zij kunnen organische stof vormen en leven dus in dit opzicht als planten. In het plankton, vooral van kustwateren, kunnen ze in miljoenen per liter voorkomen. Ze vormen belangrijk voedsel voor kleine plankton dieren, waaronder vele soorten larven.

( Boven links: Ceratium cornutum; rechts: Ceratium macroceros; onder: Peridinium pyriforme.)

De dinoflagellaten zijn meestal 0.05 tot 0,1 millimeter in doorsnede; om hun lichaam loopt een groeve waarin twee zweepdraden ingeplant zijn. Vele soorten zijn bedekt met pantserplaten en hebben vaak zeer grillige vormen. Bekende soorten zijn Peridinium en Ceratium.
De dinoflagellaten zijn na de kiezelwieren (kiezelalgen) de belangrijkste voedselvormers in de zee, vooral in warme streken.
Sommige soorten geven licht en zijn lichtgevende organismen.
Enkele soorten van bijvoorbeeld het geslacht Conyaulax zijn giftig.
Zij kunnen het zeewater een rode tint geven (red tide). Zij treden vooral op in water dat bijvoorbeeld tengevolge  van opwelling rijk is aan voedsel. Zij kunnen een grote sterfte onder zeedieren zoals de vissen veroorzaken.
Veel schelpdieren daarentegen nemen het gif in hun lichaam op zonder eraan te sterven. Worden zij dan door de mens gegeten, dan kunnen ernstige vergiftigingsverschijnselen optreden die niet zelden dodelijk zijn; het gif behoort tot de zwaarst bekende.
In onze streken zijn ook dodelijke vergiftigingsgevallen bekend, maar deze traden vrijwel steeds op in van de zee afgesloten bekkens, zoals gebeurde in 1938 in het kanaal van Zeebrugge.
Een enkele keer hebben ook mosselen uit de Zeeuwse stromen en de Waddenzee tot het optreden van niet ernstige ziekteverschijnselen zoals maag- en darmstoornissen geleid. Hier was een ander zweepdier, de Prococentrum micans, de oorzaak.
Andere rode verkleuringen van het zeewater, bijvoorbeeld door de zeevonk zijn onschadelijk.







zondag 12 juli 2015

INKTVIS. WAT IS DAT?

GEEN INKT OM MEE TE SCHRIJVEN

MAAR OM ZICH ER ACHTER TE 

VERBERGEN.


INKTVIS.

Inktvissen (Cepphalopode)  behoren tot de weekdieren (Mollusca). De Latijnse naam Cephalopoda stamt uit het Grieks en betekend letterlijk koppotige. Inktvissen leven uitsluitend in zout water en komen in alle wereldzeeën voor. Alle inktvissen zijn carnivoren. Hun voedsel bestaat hoofdzakelijk uit vis, krabben, kreeften en weekdieren die ze met de zuignappen op hun grijparmen vangen. Ook schrikken ze er voor terug eigen soortgenoten op te eten.

 ( Nautilus.)

het zijn schepdieren met een krans van 8 tot 10 armen voor aan de kop. De mantel vormt veelal geen het dier omhullende schelp, maar is tot een gespierde zak uitgebroeid waarin de ingewanden liggen. Voor heeft de mantel een opening waardoor water wordt ingelaten. De voet is tot een trechter uitgegroeid die met de mantel één geheel vormt.
Het ademwater kan met een kracht door de trechter uitgestoten worden, waardoor het dier met een snelle beweging achteruitgaat.
Bij enige soorten vormt de mantel aan de rugzijde inwendig een soort schelp van los kalkweefsel, het zogenaamde ´zeeschuim´, dat veel aan het strand wordt gevonden.
De armen zijn van een groot aantal zuignappen , soms haken, voorzien. Bij de 10-armige zij twee armen langer dan de andere, deze dragen alleen aan de verdikte uiteinden zuignappen; bij de mannetjes is één arm afwijkend gebouwd, die dient voor de paring. De bek is voorzien van een hoornachtige snavel die op de bek van een papegaai lijkt. De huid is rijk voorzien van chromatoforen waardoor een snelle en soms fraaie kleurwisseling mogelijk is.


 ( Sepia officinalis.)

De ogen, gebouwd als bij gewervelde dieren, en het zenuwstelsel zijn sterker ontwikkeld dan bij enig ander ongewerveld dier.
Veel soorten bevatten een klier die een zwartbruine vloeistof afscheidt die plotseling naar buiten kan worden afgestoten en het dier in een donkere troebele wolk verbergt.
Een groot aantal leeft van plankton van alle zeeën. De grotere soorten zijn roofdieren die leven van vissen, schelpdieren en vooral schaaldieren.
Op hun beurt vormen inktvissen een prooi voor vogels, walvissen en robben. De potvis leeft vrijwel uitsluitend van inktvissen. Ook voor de menselijke consumptie zijn ze van betekenis; de jaarlijkse vangst ligt ver boven de 500 miljoen kilo. Vooral in de landen rond de Middellandse Zee is het een geliefd gerecht.
Doordat ze ook in scholen voorkomen, worden soms grote hoeveelheden tegelijk gevangen.
De 'inkt' van de vis wordt gebruikt als kleurstof sepia.
De inktvissen behoren tot een orde van dieren die vroeger veel omvangrijker was; veel bezaten wel een uitwendige schelp (Ammonieten en Belennieten). Een vorm met uitwendige schelp is nu nog Nautilus. Zijn spiraal vormig opgewonden schelp is in tal van vakken verdeeld; het dier leeft alleen in het buitenste vak, maar een buis verbindt alle vakken tot in de binnenste winding. De vakken zijn met gas gevuld; hierop blijft het dier drijven. Een paar soorten leven in de Stille- en Indische Oceaan. De schelpen worden veel als snuisterijen gebruikt.



De reuzeninktvis (Architheitis), is de grootste inktvis; het lichaam kan ruim 5 meter lang worden en de twee lange armen ruim 14 meter. Een gevangen exemplaar van 259 kilo is bekend.



Grote exemplaren kunnen gevaarlijk zijn voor de mens. De ogen kunnen een doorsnede van bijna 40 cm bereiken, de grootste ogen die voorkomen.
Het dier is familie van de pijlinktvissen.

Door zijn enorme omvang en kracht schrok het dier en niet terug om schepen aan te vallen en zelfs de strijd aan te met de potvis, die het als een lekker hapje aanzag.
Legendarische vertellingen over dit dier zijn er meer dan genoeg uit de oude scheepvaart. 

Langs onze kusten komen veel voor Sepia, de zeekat, en Loligo, de pijlinktvis; de eerste heeft een afgerond achterlijf, de tweede een pijlvormig. Beide soorten behoren tot de 10-armige. De eieren van de zeekat zijn zwarte bolletjes, ter grootte van een kleine druif, die in trossen worden gelegd. De eieren van de pijlinktvis zijn glashelder en in snoeren gerangschikt.



                                                                            ( Pijlinktvis.)

Tot de 8-armige soorten behoort Arganauta of papierschelp; het wijfje vormt een papierdunnen schelp die evenals bij nautilus spiraalsgewijs gewonden, maar niet in vakken is verdeeld. Lege schelpen drijven als een klein bootje op het water.


( Argonauta of papierschelp.)

De mannetjes zijn klein, zonder schelp, zij hebben de vorm van een Octopus. De arm die als paringsorgaan dienst doet, wordt bij de paring in de schelpholte achtergelaten en blijft hier een lange tijd leven.
De eieren worden dan in de schelpholte bevrucht en ontwikkelen zich hier. 
Hij leeft in de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee.





                                                               ( Octopus vulgaris.)

De meest voorkomende 8-armige inktvis is Octopus vulgaris.; alle acht armen zijn gelijk, het achterlijf is afgerond zakvormig. Verwante soorten kunnen tot 1,5 meter lang worden. Voor consumptie worden zij iets minder gewaardeerd dan zeekatten en pijlinktvissen.




woensdag 8 juli 2015

KENOTOMETER. WAT IS DAT?

HET KLINKT JAPANS

MAAR IS ENGELS!




Het woord kenotometer komt niet voor in de van A t/m Z encyclopedie en zelfs niet in de nautische encyclopedie. Op internet worden ze slechts te koop aangeboden als scheepsantiek! 

KENOTOMETER.

De herkomst van deze kenotometer is het s.s. Kosmatella een tanker uit de K-klasse van de toenmalige tankvaart maatschappij Shell Tankers B.V. gevestigd te Rotterdam.
Het schip werd in 1953 gebouwd op de werf van Swan Hunter and Wigman Richardson Shipbuilders; Wallsend; Engeland onder de naam Helix; 19.349 ton. ( De Engelsen voeren met de zelfde schepen als de K-klasse maar dan als de H-klasse.) In 1972 werd de Kosmatella gesloopt.

De kenotometer is een typisch Engels product en werd onder andere gemaakt bij Brady Martin Ltd. Newcastle on Tyne en bij Monitor Works in Wallsend.
Het instrument kwam alleen op turbineschepen voor waarvan de turbine-condensor werkte met een druk beneden de atmosferische druk; dus een vacuumcondensor.
Het gaf perfect het vacuum weer beneden de  nul absolute atmosferischedruk; weergegeven in inches/kwik of - millimeters/kwikkolom en in % vacuum. (atmosferische druk is 0 % vacuum).


De kenotometer in in een fraai teakhouten kastje aan een pilaar vlak naast het manoeuvreerconsole, waar de stoomtoevoer naar de turbine werd gereld.
Een dunne koperen leiding liep van de condensor, waar deze was af te sluiten, naar de zijkant van het kastje.
Hier was de leiding verbonden met een aansluitslangetje op een soort waterslot.
De lucht liep verder in het kastje via een droger naar de kwik U-buis, waarnaast de meetschalen waren aangebracht in millimeter/kwik of procenten vucuum.
Deze gegevens werden iedere vier uur in het machinekamer journaal opgetekend.
Hoe hoger het vacuum, hoe hoger het rendement van de turbine installatie. 


Tijdens een mini dokperiode werd de kenotometer vervangen door de reeds op de Nederlandse schepen in gebruik zijnde vacuum manometer welke op het manoeuvreerconsole was bevestigd.  

( Een meer uitgebreide beschrijving van de werking niet kunnen vinden op internet, waar ze wel te koop werden aangeboden voor £275,00.)