VERRE VOORLOPER
VAN DE HEDENDAAGSE
ROUTE PLANNER. (2)
15E - 16E EEUW. (VERVOLG)
Intussen kwamen in de Nederlanden, eerst in het zuiden (Antwerpen en Leuven), later in het noorden (Amsterdam) centra van cartografie geleidelijk tot ontwikkeling, zowel op het gebied van de wetenschap met bekwame geografen , astronomen en wiskundigen, als op het gebied van de technische vervaardiging met kundige graveurs en drukkers.
(Wereldkaart van Johannes Ruysh.)
Zo leverde bijvoorbeeld de te Utrecht geboren Johannes Ruysh een wereldkaart, waarop reeds de ontdekking van de zeeweg om Afrika door Vasco da Gama (1497) verwerkt was, voor de uitgave van Ptolemaeus Geographia, die in 1508 in Rome verscheen.
Gemma Frisius van Dokkum docent te Leuven, verwierf grote bekendheid door zijn uitwerking van het principe van de triangulatie, oorspronkelijk geïntroduceerd door Apianus, die ook later (1533) het werk van Frisius in zijn Cosmosgraphia van 1524 opnam. Een tijdgenoot van Frisius was Jacob van Deventer, overleden in 1575, sedert 1543 koninklijke geograaf van Karel V en de maker van onder meer van ruim 200 stadsplattegronden.
Te Antwerpen werd in 1527 Abraham Ortelius geboren, van wie in 1570 in zijn geboorteplaats de eerste atlas in moderne zin verscheen. Voor het eerst bevatte deze uitgave uitsluitend kaarten in gelijk formaat, systematisch gerangschikt en speciaal voor dit doel gegraveerd.
Zijn Theatrum Orbis Terrarum (links afgebeeld) telde in de eerste editie niet minder dan 70 kaarten, die in latere edities nog werden vermeerderd en waarvan ook de oudere telkens door nieuwe werden vervangen.
Eveneens te Antwerpen verschenen twee edities van een gelijksoortige uitgave, Speculum Orbis Terrarum (1578 en 1593), door Gerard de Jode, geboren te Antwerpen in 1509, en zijn zoon Cornelis, welke uitgave echter minder grote opgang maakte dan de atlassen van Ortelius.
Veruit de belangrijkste bijdrage aan de vernieuwing en wetenschappelijke ontwikkeling van de cartografie leverde echter Gerardus Mercator, geboren in 1512 te Rupelmonde in België, tot 1552 werkzaam te Leuven, waar Gemma Frisius doceerde, en daarna tot zijn dood in 1594 in Duisburg in Duitsland.
In 1541 ontwierp hij een globe, speciaal bedoeld voor gebruik aan boord van schepen, waarop niet alleen meridianen en parallellen, maar ook windrozen en loxodromen waren aangegeven.
Dit was de eerste stap naar een revolutionaire wereldkaart, die in 1569 gereed kwam, en waarop later naar hem genoemde en nog steeds gebruikte Mercator-projectie met evenwijdig lopende meridianen en evenredig toenemende afstanden tussen de parallellen werd toegepast.
Voor wereldkaarten waren tot dusver wel reeds andere projectie methoden gebruikt.
(Mercator wereldkaart uit 1596.)
De kaart van Waldseemüller (1507) bouwde nog voort op de tweede projectie van Ptolemaeus, maar Apianus paste in 1530 een equivalente projectie toe, door Johann Werner te Neurenberg gevonden in 1515 en uitgewerkt door de Fransman Oronce Finé, met de noordpool als centrum van cirkelvormige parallellen op onderling gelijke afstanden. De hoofdmeridiaan is een rechte lijn, terwijl de overige meridianen getrokken werden door de deelpunten op de parallellen, die op dezelfde schaal werden uitgezet als die op de hoofdmeridiaan. Hierdoor ontstond een hartvormige wereldkaart.
(Hartvormige wereldkaart van Oroce Finé.)
Onder meer Gemma Frisius gebruikte in 1540 de conforme sterografische projectie met het raakpunt in de evenaar, waardoor de wereld wordt afgebeeld in twee halfronden binnen cirkels.
Mercator kende ongetwijfeld deze werkwijzen, hij stond met de prominente vakgenoten van zijn tijd regelmatig in verbinding en was in staat op hun werk voort te bouwen. Zelf ontwierp hij bijvoorbeeld reeds in 1538 een dubbel hartvormige wereldkaart. maar met zijn vinding van 1569 was hij zijn tijd ver vooruit en eerst het verklarende werk van de Engelse wiskundige en cartograaf Edward Wright, voor het eerst verschenen in 1599, maakte zijn werk voor de zeevaarder begrijpelijk en bruikbaar.
Mercator was ook de eerste die aan zijn, door zijn zoon Rumold na zijn dood voltooide en in 1595 compleet verschenen driedelige kaartboek, de naam atlas gaf. Deze uitgave werd na de dood van Rumold in 1602 voortgezet door Jodocus Hondius en zijn nakomelingen.
17E EEUW.
Na de val van Antwerpen in 1585 ontstond er een verplaatsing van de cartografische bedrijvigheid van de zuidelijke Nederlanden naar het noorden, met Amsterdam als centrum, alsmede het begin van de 17e eeuwse bloeiperiode van de kaartenhandel. Deze was in het bijzonder gericht op de zeevaart, waartoe de Enkhuizer Lucas Janszoon Waghenaer met de verschijning te leiden van de eerste zeeatlas Spiegel der Zeevaerdt in 1583/84 reeds de voornaamste stoot had gegeven.
Als een van de meest vooraanstaande beoefenaars en bevorderaars van de wetenschap van de geografie ten behoeve van de zeevaart moet allereerst genoemd worden de in West-Vlaanderen in 1552 geboren, in 1585 in Amsterdam werkende predikant Petrus Plancius. Hij stond in nauw contact met de zeelieden, die hij tot nieuwe onderzoekingen stimuleerde en wiens aantekeningen hij verwerkte.
Ook Jan Huyghen van Linschoten moet in dit verband genoemd worden. Zijn reisgids Itinerario (1595/96) bracht een schat van leeskaarten, zeilaanwijzingen en routebeschrijvingen, waarvan zeelieden en kaartmakers, onder meer Waghenaer voor zijn Enckhuyser Zeecaertboek, konden profiteren. Plancius en van Linschoten waren zelf geen graveurs. Deze kaarten naar hun aanwijzingen werden onder meer gegraveerd door Johannes en Baptiste van Doetecom, Hessel Gerritszoon, Jodocus HOndius. Hun uitgever, evenals trouwens van talloze andere atlassen en zeevaartkundige werken, was de zeer actieve Cornelis Claeszoon, ook een Zuid-Nederlandse immigrant, die sinds 1578 te Amsterdam 'in 't Schrijfboek op 't Water' gevestigd was.
(Monding van de Thames uit Waghenaers 'Spieghel de Zeevaerdt'.)
Waghenaers Spieghel had weliswaar de stoot gegeven voor een nieuwe cartografie voor de zeevaart en wist zich ook te handhaven als een standaardwerk, vertaald in vele talen, in het Engeland werd 'waggoner' de soort naam voor zeeatlas, maar in het begin vond zijn werk moeilijk ingang bij vele conservatief ingestelde stuurlieden.
In 1592 liet Waghenaer daarom zijn Thresoor der zeevaart verschijnen, meer als zeemansgids in de traditionele vorm. Hij vond ook vele navolgers, van wie onder meer genoemd kunnen worden Willen Barentszoon met zijn Caertboeck Vande Midlandtsche Zee (1595) en Willem janszoon Blaeu met Licht de zeevaart (1608), een uitgave die tot het midden van de 17e eeuw telkens werd herzien en uitgebreid.
Kaart van Engeland door W.J. Blaeu.)
Willen Janszoon Blaue was de eerste van een geslacht van kaarten makeres en uitgevers van atlassen, dat gedurende de gehele 17e eeuw vele beroemd geworden uitgaven het licht heeft doen zien.
Een ander gesclacht dat in dezelfde tijd grote naam verwierf, is dat van Hondius, door huwelijk onder meer ook verbonden met andere bekende namen op cartografisch gebied, als die van Pieter van den Keere (Kaerius), Jan Janszoon Bert, Abraham Goos en Janssonius.
Van Pieter van den Keere verscheen onder meer in 1617 de eerste grote atlas van de Nederlanden. Jodocus Hondius had in 1604 de koperplaten van Mercators atlas overgenomen. Zijn scoonzoon Johannes Janssonius verzorde daarvan in 1638 een geheel nieuwe editie onder de naam Atlas Novus, bestaande uit viet landatlassen, een zeeatlas en een historische atlas, in 1660 uitgebreid tot 9 delen. Maar vele meerdere maakten naam las kaartmakers in de 17e eeuw. In de laatste decennia van de 17e eeuw begint de roem van de kaartmakkerij in Nederland af te nemen.
(Paskaart van Kaap de Goede Hoop door Pieter Goos uit 'De zee-atlas ofte water-weerelt', Amsterdam 1666.)
Er is nog wel een aantal bekwame cartografen aan het werk, maar hun werk ligt meer op het gebied van de topografische cartografie voor militaire- en waterstaatkundige doeleinden. Ook was de grote belangstelling van verzamelaars van kaarten, zoals wandkaarten en atlassen, reedsontstaan in het midden van de 17e eeuw, er waarschijnlijk oorzaak van dat de kaartmakers zich te zeer gingen toeleggen op fraaie versiering in plaats van op nauwkeurigheid en bruikbaarheid.
Zie vervolg: CARTOGRAFIE HAAR GESCHIEDENIS. (DEEL 3-SLOT)
Als een van de meest vooraanstaande beoefenaars en bevorderaars van de wetenschap van de geografie ten behoeve van de zeevaart moet allereerst genoemd worden de in West-Vlaanderen in 1552 geboren, in 1585 in Amsterdam werkende predikant Petrus Plancius. Hij stond in nauw contact met de zeelieden, die hij tot nieuwe onderzoekingen stimuleerde en wiens aantekeningen hij verwerkte.
Ook Jan Huyghen van Linschoten moet in dit verband genoemd worden. Zijn reisgids Itinerario (1595/96) bracht een schat van leeskaarten, zeilaanwijzingen en routebeschrijvingen, waarvan zeelieden en kaartmakers, onder meer Waghenaer voor zijn Enckhuyser Zeecaertboek, konden profiteren. Plancius en van Linschoten waren zelf geen graveurs. Deze kaarten naar hun aanwijzingen werden onder meer gegraveerd door Johannes en Baptiste van Doetecom, Hessel Gerritszoon, Jodocus HOndius. Hun uitgever, evenals trouwens van talloze andere atlassen en zeevaartkundige werken, was de zeer actieve Cornelis Claeszoon, ook een Zuid-Nederlandse immigrant, die sinds 1578 te Amsterdam 'in 't Schrijfboek op 't Water' gevestigd was.
(Monding van de Thames uit Waghenaers 'Spieghel de Zeevaerdt'.)
Waghenaers Spieghel had weliswaar de stoot gegeven voor een nieuwe cartografie voor de zeevaart en wist zich ook te handhaven als een standaardwerk, vertaald in vele talen, in het Engeland werd 'waggoner' de soort naam voor zeeatlas, maar in het begin vond zijn werk moeilijk ingang bij vele conservatief ingestelde stuurlieden.
In 1592 liet Waghenaer daarom zijn Thresoor der zeevaart verschijnen, meer als zeemansgids in de traditionele vorm. Hij vond ook vele navolgers, van wie onder meer genoemd kunnen worden Willen Barentszoon met zijn Caertboeck Vande Midlandtsche Zee (1595) en Willem janszoon Blaeu met Licht de zeevaart (1608), een uitgave die tot het midden van de 17e eeuw telkens werd herzien en uitgebreid.
Kaart van Engeland door W.J. Blaeu.)
Willen Janszoon Blaue was de eerste van een geslacht van kaarten makeres en uitgevers van atlassen, dat gedurende de gehele 17e eeuw vele beroemd geworden uitgaven het licht heeft doen zien.
Een ander gesclacht dat in dezelfde tijd grote naam verwierf, is dat van Hondius, door huwelijk onder meer ook verbonden met andere bekende namen op cartografisch gebied, als die van Pieter van den Keere (Kaerius), Jan Janszoon Bert, Abraham Goos en Janssonius.
Van Pieter van den Keere verscheen onder meer in 1617 de eerste grote atlas van de Nederlanden. Jodocus Hondius had in 1604 de koperplaten van Mercators atlas overgenomen. Zijn scoonzoon Johannes Janssonius verzorde daarvan in 1638 een geheel nieuwe editie onder de naam Atlas Novus, bestaande uit viet landatlassen, een zeeatlas en een historische atlas, in 1660 uitgebreid tot 9 delen. Maar vele meerdere maakten naam las kaartmakers in de 17e eeuw. In de laatste decennia van de 17e eeuw begint de roem van de kaartmakkerij in Nederland af te nemen.
(Paskaart van Kaap de Goede Hoop door Pieter Goos uit 'De zee-atlas ofte water-weerelt', Amsterdam 1666.)
Er is nog wel een aantal bekwame cartografen aan het werk, maar hun werk ligt meer op het gebied van de topografische cartografie voor militaire- en waterstaatkundige doeleinden. Ook was de grote belangstelling van verzamelaars van kaarten, zoals wandkaarten en atlassen, reedsontstaan in het midden van de 17e eeuw, er waarschijnlijk oorzaak van dat de kaartmakers zich te zeer gingen toeleggen op fraaie versiering in plaats van op nauwkeurigheid en bruikbaarheid.
Zie vervolg: CARTOGRAFIE HAAR GESCHIEDENIS. (DEEL 3-SLOT)