donderdag 17 september 2015

ZEEMANSGRAF. WAT IS DAT?

NIET ALLEEN VOOR DE

 ZEEMAN, MAAR VOOR 

EEN IEDER DIE OP ZEE

HET LEVEN LIET.


UIT RESPECT VOOR VOOR HEN DIE MET EEN SCHIP TEN ONDER ZIJN GEGAAN WORDT HET SCHIP NIET GELICHT, MAAR GEZIEN ALS EEN GRAF.


OVERLIJDEN AAN BOORD.

Bij overlijden aan boord van een Nederlands schip tijdens een reis fungeert de gezagvoerder als ambtenaar van de Burgerlijke Stand en maakt een akte van overlijden op die in het scheepsjournaal dient te worden geschreven.
Er bestaan geen voorschriften omtrent de wijze van begraven.
Indien mogelijk zal de rederij trachten het lichaam van de overledene in dichtst bijzijnde haven te landen, waarna het naar Nederland zal worden gevolgen voor een begrafenis.
Passagiersschepen hebben hiervoor aan boord speciale luchtdichte kisten die in een koelruimte kunnen worden geplaatst. Niet alle schepen beschikken over een dergelijke faciliteit en zal al het niet mogelijk is het lichaam te landen overgegaan worden tot een zeemansgraf, vaak in overleg met de familie.


ZEEMANSGRAF.

Een zeemansgraf is in feite het 'graf van een zeeman' het aan de golven en de zee geven van het lichaam.
Dit ritueel is in de loop der eeuwen sterk veranderd. Zo werd in de periode van de grote zeiltijd het lijk door de zeilmaker in zeildoek genaaid en aan de voeten verzwaard met ijzer. Het lijk werd daarna op een glad geschaafde plank  onder de natievlag op het voorschip gelegd.
Het aan de zee toevertrouwen ervan geschiedde doorgaans gedurende de platvoetwacht, als vrijwel de gehele bemanning 'overal' was. Dit is de wacht van 16.00 tot 20.00 uur.
Met de vlag halfstok werd het schip bijgedraaid.
Onder leiding van de stuurman werd het lijk daarop rond het dek gedragen en met de voeten naar buiten aan lijzijde voor een geopende verschansingspoort gelegd. Hier bevonden zich reeds de gezagvoerder en de overige bemanningsleden. De gezagvoerder herdacht de overledene en sprak een kort gebed uit of las een artikel uit de bijbel voor, waarna hij het commando gaf het lichaam vrij te zetten.
De bootsman nam de vlag weg en riep: "een ... twee ... drie... in Gods naam", waarna de plank werd opgetild en het lichaam naar de diepte gleed. Tijdens de plechtigheid werd zacht op de omfloerste scheepsbel geslagen.


Ook bij de Marine kent men deze ceremonie welke door de eeuwen heen sterk veranderd is in de onderdelen.
Hier wordt vaak het lichaam van de overledene in een van gaten voorziene verzwaarde kist aan de zee toevertrouwd.
In dat geval worden de machines gestopt de vlootpredikant spreekt een gebed  en worden er saluutschoten afgevuurd.




woensdag 16 september 2015

REDDINGSMIDDELEN OP ZEE. WAT ZIJN DAT?

MIDDELEN OM OP ZEE TE OVERLEVEN IN

GEVAL VAN NOODSITUATIES.



REDDINGSBOOT.

Na de ondergang van het 'onzinkbare' passagiersschip de 'Titanic' zijn de voorschriften voor het aantal aan boord hebben van reddingsboten aangescherpt. Er moet meer ruimte zijn per sloep en aantal sloepen daarvoor dan opvarenden aan boord.

Een reddingsboot aan boord van een schip wordt ook wel sloep genoemd. Het is een aan boord opgestelde boot om dienst te doen als reddingsmiddel bij verlaten van het schip in noodgevallen of om drenkelingen uit het water te halen.

( Een oude nog open motorreddingssloep.)

Voorschriften betreffende aantal, constructie, inventaris, opstelling en behandeling zijn opgenomen in het Schepenbesluit hoofdstuk 6 en bijlage XI, conform de Londense Conventie van 17 juni 1960. De Internationale Conventie ter beveiliging van Mensenlevens op Zee.

Veelal worden de sloepen door speciale botenwerven gebouwd met gebruikmaking van houten mallen. De materialen bestaan uit; hot, metaal (gegalvaniseerd staal of aluminium) of kunststof (gewapend polyester of epoxy).
De romp moet voor- en achter scherp zijn; de afmetingen en zeeg worden uitgevoerd volgens normalisatiebladen. De scheepvaartinspecties merken de boten en voorzien ze van een nummer waaronder de sloep is ingeschreven in hun register.
Ook wordt het maximum aantal toegelaten personen en de afmetingen vermeld. De reder voorziet iedere sloep van de scheepsnaam en een volgnummer.
Meestal hangen de sloepen met een oneven nummer aan de bakboordzijde  en met een even nummer aan stuurboordzijde van het schip.
Een reddingsboot is voorzien van grijplijnen en kiellijnen, waaraan men zich kan vastgrijpen; hiertoe dient ook de kimkiel.

INVENTARIS.

( Een moderne overdekte reddingssloep met daarnaast een man-overboord boot.)

De uitrusting en inventaris voor sloepen van vissersschepen en zeeschepen groter dan 500 ton bestaan uit:
een mast met staand tuig van gegalvaniseerd staaldraad, een oranje kleurig zeiltuig van voldoende grootte, per doft een drijvende riem, twee waarloze riemen riemen, een stel roeidollen, een roer met helmstok, een uit onderdelen op te bouwen overkapping oranje van kleur, twee proppen om de propgaten (gaten om regenwater af te voeren als de sloep in de davits hangt) af te dichten, waterdicht verpakte stormlucifers, twee emmers, hoosvat, een doelmatig kompas met nachthuis en verlichting, drijfanker, sleeplijn, twee werplijnen, oliezak, golfstillende olie, twee bijlen, drinkwateraker (een rantsoen maatje), drinkbeker van maten voorzien, waterdichte elektrische lantaarn met reserve batterijen en gloeilampje, kistje met reparatie materiaal, waterdicht afsluitbare verbandtrommel met inhoud, per persoon 1 kg waterdicht verpakt noodrantsoen en 3 liter water, seinspiegel, handpomp, zakmes, blikopener, stuurriem, misthoorn, lijst met reddingsseinen, 3 vislijnen met haken, 4 valschermsignalen, 6 handtakellichten en 2 drijvende rooksignalen.
Verder dient het schip te zijn uitgerust met minimaal een motorsloep om de overige sloepen bij het zinkende schip weg te trekken indien nodig.
Nadat de opvarenden het schip hebben verlaten in sloepen of op vlotten, vereist de strijd om inleven te blijven tot er redding daagt een aantal bijzonder strenge gedrag regels.
Het sloepinventaris wordt op gezette tijden gecontroleerd door de verantwoordelijke officier.




                 (Twee geheel overdekte reddingsboten en een man-overboord boot in de davits
                                                                                                         van een passagiersschip.)                                                                                  

SLOEPENROL.

Sloepenrol is in het Schepenbesluit voorgeschreven lijst waarop voor iedere opvarende vermeld staat in welke reddingsboot hij of zij is ingedeeld en welke taak hij of zij heeft te vervullen bij het 'schip verlaten!'.
Voor elke boot is aangeven wie als sloepcommandant optreedt. Exemplaren van deze lijst zijn goed zichtbaar opgehangen in of nabij de bemanningsverblijven of uitgangen naar het sloependek.
In de hutten van de passagiers is een zichtbaar plaatje aangebracht, waarop voor iedere passagier het sloepnummer of bootstation en aanwijzingen voor het omdoen van het zwemvest zijn vermeld. Zo'n verzamelplaats wordt met een groenbordje met de tekst "Masterpoint" aangegeven.



Zodra het schip buitengaats is moeten er volgens deze rol oefeningen plaats vinden voor de bemanning en de passagiers; men noemt een dergelijke oefening ook 'sloepenrol'.
Hierbij moet de bemanning bij hun sloep aantreden en de passagiers op hun verzamelplaats op het inschepingsdek van de sloepen, allen met aangetrokken zwemvest. Tijdens deze rol wordt gecontroleerd of de passagiers op de juiste wijze het zwemvest hebben aangetrokken en wordt hun gewezen op het gebruik van het lampje en het fluitje.
De sloepcommandant controleert of de bemanning op de hoogte is van hun taak en instrueert zo nodig de passagiers. Bij rustig kalme zee wordt vaak een demonstratie sloep buitenboord draaien gegeven. Het houden van een sloepenrol moet in het scheepsjournaal worden vermeld.


Op passagiersschepen zijn in de passagiers verblijven, trappen en gangen bordjes aan gebracht met pijlen en de sloepnummers, zodat de passagiers gemakkelijk de kortste weg kunnen volgen om op de inschepingsplaats van hun sloep te komen.

Het verzamelen voor een sloepen rol wordt met een alarm aangegeven, wat een voorgeschreven signaal is. Dit kan door middel van de scheepsfluit of door bellen.
Dit zijn zeven korte stoten en een lange stoot.
Een brandalarm is het continue gaan van de alarmbellen.


REDDINGSGORDEL OF ZWEMVEST.

Een zwemvest is een hulpmiddel, gevuld met kunststof of lucht, waarmee een drenkeling zich drijvende kan houden.
Aan boord van een schip moet voor iedere opvarende ten minste één reddinggordel van een door de Scheepvaartinspectie goedgekeurd type aanwezig zijn. Op schepen waarop passagiers mee kunnen varen en passagiersschepen moet er bovendien een reserve aantal van 5% van het totale aantal opvarenden en een voldoende aantal kinderzwemvesten, duidelijk gemerkt KIND aanwezig zijn.
Ze moeten op gemakkelijk bereikbare plaatsen zijn opgeborgen, die duidelijk moeten zijn aangegeven.
Voor alle opvarenden moeten voor doelmatig gebruik aanwijzingen zijn aangebracht. Verder eisen zijn; ze moeten zijn vervaardigd van deugdelijk materiaal dat niet kan worden aangetast door olie; gedurende 24 uur in zoet water een gewicht van 9 kg kunnen dragen; zodanig gemaakt zijn dat risico van verkeerd aandoen is uitgesloten; eventueel binnenstebuiten kunnen worden gedragen; zodanige steun aan het hoofd geven dat het hoofd van een bewusteloze boven water wordt gehouden; van een goed waarneembare kleur zijn; zijn voorzien van een signaalfluit die met een stevig koord eraan is bevestigd; het lichaam van de drager bij het te water komen zo wentelen dat hij of zij in een veilige positie achteroverhellend komt te drijven. Verder zijn veel zwemvesten uitgerust met een lampje dat gaat branden zodra het met zeewater in aanraking komt.
Voor bemanningsleden van een schip, met uitzondering van passagiersschepen en tankers, zijn gordels van het opblaasbare type toegestaan indien ze van twee gescheiden luchtcompartimenten zijn voorzien die elk gedurende 24 uur 7,5 kg ijzer kunnen dragen, zoel mechanisch als met de mond kunnen worden opgeblazen en verder voldoen aan de eisen van de niet-opblaasbare gordels.
De vroeger veel gebruikte vulling van kapok is niet meer toegestaan.


REDDINGSBOEI.

Een reddingsboei, rond of hoefijzervormig, is een reddingsmiddel te gebruiken bij man overboord.
Aan boord van een zeeschip moeten, afhankelijk van grootte en inrichting, voldoende reddingsboeien aanwezig zijn, doch minstens het in tabel van het Schepenbesluit vermelde aantal.
De tabel geeft ook het aantal hiervan dat moet zijn voorzien van een zelfontbrandend licht van een goedgekeurd type.
Verdere eisen zijn dat de reddingsboeien moeten zijn vervaardigd van massief kurk of daarmee gelijkwaardig, goedgekeurd materiaal, dat in zoet water gedurende 24 uur 14,5 kg ijzer kan dragen, bestand tegen olie of olieprodukten, van een op zee goed waarneembare kleur zijn, gemerkt in blokletters met de naam en thuishaven van het schip, minstens 2,5 kg wegen en voorzien van een stevig vastgebindselde, in bochten hangende grijplijn.


De inwendige diameter van de ronde boeien moet minstens 45 centimeter zijn en de opening van de hoefijzervormige boeien 35 tot 45 cm.
Op passagiersschepen en andere schepen groter dan 500 ton moet minstens één ronde boei zijn voorzien van een reddingslijn van 30 meter lengte.
Alle reddingsboeien moeten zo geplaatst zijn dat ze gemakkelijk bereikbaar zijn en onmiddellijk kunnen worden geworpen.
Thans zijn veel boeien vervaardigd van lichte synthetische schuimstoffen, zoals pvc of styreenschuim.




Het genoemde zelfontbrandende licht dat met een pen aan een uithouder bij de boei is opgehangen, was oorspronkelijk het zogenaamde 'Holmeslicht' dat bestaat uit twee compartimenten± het ene dient als drijfkamer, het andere is gevuld met carbid en fosforcalsium.
Wanneer de boei overboord wordt geworpen, scheurt de pen los en ontstaan gaten in de carbidkamer. Doordat zeewater binnendringt, ontwikkelen zich gassen waardoor vlammen en rook ontstaan. Een drenkeling kan zo in het duister de boei terug vinden. Ook het terug vinden van de drenkeling, die vooral bij ruwe zee spoedig uit het oog raakt, wordt vergemakkelijkt.
Intussen heeft dit soort zelfontbrandende licht, vooral op tankschepen plaats gemaakt voor het elektrische-elementtype met batterijen, omdat bij een scheepsramp het eerder beschreven type de olie, die op het water drijft, kan doen ontsteken, waardoor ook de drenkelingen in de vlammen kunnen omkomen. 


 Het omdoen van de reddingsboei gaat zoals hierboven afgebeeld in zijn werk. het is van het grootste belang dat beide armen van de drenkeling om de boei geslagen zijn en deze in feite onder de oksels zit. Mocht de drenkeling onwel worden dan blijft hij op deze wijze toch met het hoofd boven water drijven en kan niet uit de boei naar beneden zakken. Het hoefijzervormige model is minder in gebruik.


REDDINGSVLOT.

Dit is een reddingsmiddel dat vooral na de WO-II in gebruik is gekomen. Men onderscheidt vaste en automatisch opblaasbare vlotten. De scheepvaartinspecties kunnen toestaan dat het aantal verplichte reddingsboten geheel of gedeeltelijk wordt vervangen door reddingsvlotten. Ook zijn ze vaak aan boord als aanvullend reddingsmiddel.
Voorschriften betreffende aantal, constructie, inventaris, opstelling en behandeling zijn opgenomen in de Schepenbesluit hoofdstuk 6 bijlage 11. De voornaamste eisen voor het vaste vlot zijn: dat het, op zee drijvend, bij elke toestand van de zee gedurende 30 dagen tegen invloeden van weer, wind en zee bestand is; het moet, met welke kant het ook boven drijft, voor geschikt en stabiel zijn; het moet, van een hoogte van 18 meter in zee geworpen, onbeschadigd blijven; voorzien zijn van een overkapping; met uitrusting niet meer dan 180 kg wegen; zo zijn geplaatst dat het vrij van het schip drijft wanneer dit zinkt; oranje van kleur zijn. Een dergelijk vlot is vervaardigd van gerubberiseerd luchtdicht katoendoek of kunststof, bijvoorbeeld neoprene.
Ook het reddingsvlot heeft inventaris om  te overleven op zee in noodgevallen.

DE DINGHY.

Het automatisch opblaasbare vlot, ook wel dinghy genoemd, bestaat uit een samenstel van één of twee hole drijfgordels, waarin een opblaasbare dubbele bodem is aangebracht.


Onder de bodem bevindt zich een stalen cilinder met onder hoge druk gecomprimeerd koolzuurgas.
Bij het overboord werpen van de dinghy komt de vanglijn strak te staan, er opent zich een ventiel, waardoor binnen een minuut de drijfgordel, de dubbele bodem en de steunbogen van de overkapping met gas worden gevuld.

In opgevouwen toestand staat de dinghy aan boord opgesteld als een klein pakket in een kunststof container.

Er zijn vlotten die met een hijsarm met automatische ontkoppeling te water kunnen worden gelaten zodat passagiers aan dek kunnen instappen.
De scheepvaartinspectie verstrekt voor goedgekeurde vlotten een reddingsvlottencertificaat.


REDDINGSCAPSULE.


Een reddingscapsule is een geheel afgesloten reddingsboot en dient voor het bij calamiteiten in veiligheid brengen van personeel van olieplatforms en op olie- en chemicaliëntankers.
Deze boten zijn extern voorzien van een sprinklersysteem zodat zij indien nodig door brandende olie- en chemicaliënvlammen kunnen varen.
De standaard reddingscapsule wordt met een kabel neergelaten, waarmee ze later eventueel weer aan boord kan worden gehaald.
De vrijevalboot heeft een snellere methode, deze valt namelijk vanuit een stellage direct vanuit tientallen meter hoogte direct in zee.

De mensen in deze vrijevalcapsule zitten met veilheidsgordels op hun zitplaatsen vastgesnoerd.
De klap waarmee de capsule op het water terecht komt is zo hard dat als men niet in de veiligheidsgordels vast zit de kans groot is dat met dit niet overleefd of vele gebroken botten en aan overhoudt. 
Deze capsules zijn met motor voortstuwing uitgerust.
Verder hebben ze een inventaris dat bijna gelijk is als dat van een reddingssloep.



RATTENSCHILD. WAT IS DAT?



IK BEN NIET WELKOM AAN BOORD.






RATTENSCHILD.

Een rattenschild is over het algemeen een rond metalen blad van voorgeschreven diameter, dat gedurende het verblijf van het schip in een haven op de meertrossen wordt aangebracht teneinde te voorkomen dat deze knaagdieren vanaf de wal langs de trossen aan boord komen.

Voor het zelfde doel moeten langszij komende lichters vastmaken op ringen aan overboord gehangen stevige korte einden staaldraad, voorzien van een voldoend zware ronde ijzeren plaat.

Het plaatsen van rattenschilden komt voor uit een internationale overeenkomst betreffende sanitaire voorschriften ter voorkoming en verspreiding van besmettelijke ziekten.

In de West-Europese havens wordt vaak dit voorschrift niet meer toe gepast, maar in havens van Afrika en het Verre Oosten wordt hier, vooral in opdracht van de havenautoriteiten, streng de hand aan gehouden.
Eenmaal ratten aan boord van een schip zijn deze zeer moeilijk te bestrijden en reizen ze mee naar andere laad- of loshavens elders op de wereld.

Op de afbeelding vrolijk opgeschilderde rattenschilden op de meertrossen van het Russische zeilschip de 'Mir'.
Helaas zijn deze schilden tegen elkaar aan geplaatst en is het voor een rat eenvoudig van de blauwe tros over het randje van het schild met de uil op de witte tros te komen.



                               Deze schilden zijn goed geplaatst volgens de voorschriften.


   





dinsdag 15 september 2015

PRINS. WAT IS DAT?


HEEFT NIETS MET 'BLAUW BLOED' 

TE MAKEN.



PRINS.

Prins is de naam van een scheepsdecoratie die werd en nog wordt gebruikt op bepaalde Nederlandse vissersschepen en pleziervaartuigen.

( Prins op de bedelbalk en een dubbele prins op de klamp van het roer op een pluut, platboomd vissersvaartuig van de Zuiderzee.)

De prins bestaat uit een smalle rand van afwisselend rode, witte en blauwe driehoeken.
De prins wordt onder meer geschilderd op de beide klampen van het roer waarop de helmstok steunt, op de rand van de bedelbalk, een dwarsscheepse houten balk, lopend boven en vrij van het voor- achterdek van een rond jacht ter versteviging van het boeg- of achterschipverband. Ook wordt het boven de deur die toegang geeft tot het vooronder toegepast.


De prins wordt of op vlak hout geschilderd of op reeds voorbewerkte driehoeken door deze het uit het hout te snijden.

PRAUW. WAT IS DAT?


VEEL NAMEN EN VERSCHILLENDE

 TYPES.


PRAUW.

Ook wel prao, praoe, perrahu, een generieke benaming voor een reeks vaartuigen uit de Indische Archipel. Maar ook een uitgeholde boomstam uit Afrika noemen we een prauw.
Deze vaartuigen zijn variërend in grootte en inrichting. Sommige zijn gedekt, andere ongedekt, met of zonder uitleggers of vlerken.
Het kunnen zowel boomstam kano's zijn als uit planken gebouwde vaartuigen die geroeid, gepagaaid of gezeild worden. 

(Tekening van zijaanzicht Madura prauw.)

De benaming die de talrijke bestaande types dragen zijn afhankelijk van de plaats waar ze gebouwd werden, de bouwwijze, de afmetingen en het gebruik dat er van wordt gemaakt.

Ze dienen voor de visserij, het vervoer van goederen, als veerboot, als staatsievaartuig en ook als oorlogschip.

(Een oude afbeelding van een zeilende Madura prauw met twee latijnzeilen.)

Enkele voorbeelden uit de tientallen soorten zijn onder andere de 'beleonkang', een opgeboeide boomstamkano en de soortgelijke 'prahu lumas'.
De 'pentjalang' of residentieprauw was voorzien van een kajuit en een zich over de gehele lengte uitstrekkend dek.

( Een statieprauw voor vervoer van regerings- functionarisen op de Molukken.)

Op de Filipijnen en Celebes, het huiduge Sulawesi is bekend de 'prau tumbilung' of toembiloeng, een uit één stuk bestaande smalle prauw voor de visserij, voorzien van twee vlerken.
Op Java en Bali komt de dubbelvlerkprauw van het djoekoeng-type voor, die een latijnzeil voert. 

Op de Molukken zijn de fraai versierde feestprauwen van Tanimbar, evenals de 'perahu Taliabu' en de 'prau senban' van Ambon bekend.

( Een woonprauw met twee vlerken.)

Een 'vlerk' wordt ook wel een drijver genoemd en zorgt voor de stabiliteit van de prauw.

Veel landen uit de Indische Archipel kennen ook de 'zeemensen'. Een volk dat leeft van de visvangst en leeft op een grote prauw voorzien van een woning. Het is een soort nomaden volk dat van eiland naar eiland trekt en hun vangst ter plaatse op de markt brengt.



maandag 14 september 2015

FERDINAND MAGELLAN. WIE WAS HIJ?


HIJ MAAKTE EEN REIS OM DE WERELD 

VIA DE WESTELIJKE ROUTE.



FERNÂO DE MAGELHÂES.

In het Spaans Magallanes, een Portugees zeevaarder, werd rond 1480 in Sabrosa geboren en werd op 27 april 1521 te Mactan in de Filipijnen vermoord. 
Hij voer in 1505 als adelborst mee in de vloot van 22 schepen onder Francisco d' Almeida via Kaap de Goede Hoop naar Indië.
Deed dienst in Indië en Oost-Afrika, maar viel in ongenade bij de onderkoning Albuquerque en keerde daarna terug naar Lissabon.
Uit veiligheidsoverwegingen week hij in 1517 uit naar Spanje, waar de jeugdige koning Karel V hem de middelen verschafte om zijn plan te realiseren bezuiden Amerika een route te vinden naar de Molukken en Indië.
Ondanks de tegenwerking van Fonseca, een belangrijk adviseur van de koning, vertrok hij in september 1519 met vijf opgelapte scheepjes de 'Trinidad', 'San Antonio', 'Concepcion', 'Santiago', en 'Victoria' variërend van 75 tot 120 ton met 265 opvarenden vanuit San Lucar aan de Guadalguivir.



De schepen volgden de oostkust van Zuid-Amerika naar het zuiden. Na veel tegenslag, waarbij één schip verloren ging, en onderdrukte muiterij, passeerde hij van 21 oktober tot 28 november 1520 de zeestraat tussen de Atlantische Oceaan en de Stille Oceaan, die later naar hem werd genoemd, de Straat van Magallanes.


Halfweg de zeestraat keerde één schip heimelijk terug. De rest van de schepen volgde de westkust van Zuid-Amerika tot 35 graden zuiderbreedte en begonnen vandaar aan de oversteek om de west.
Ze bereikten op 6 maart 1521 de Ladronen (Marianen) Eilanden en 16 maart de Filipijnen.
Tijdens een gewelddadig treffen met de bevolking op het eiland Mactan nabij Cebu sneuvelde Magellan. Ook dertig andere opvarenden werden vermoord na een feestmaal op Cebu.
De 115 overblijvers vervolgden met twee schepen de reis en bereikten de Molukken.


  
                                                          (Replica van de 'Victoria'.)


Vandaar voer op 10 februari 1522 slechts één schip de 'Victoria', onder bevel van de ex-muiter Guan Sebastian Elcano via Kaap de Goede Hoop naar Spanje terug.
Na een reis van drie jaar en 14 dagen bereikte de 'Victoria' met 18 uitgeputte opvarenden op 6 september 1522 de vertrekhaven aan de Guadal-rivier.





 

zondag 13 september 2015

DRIJFANKER EN GOLFSTILLENDE OLIE. WAT ZIJN DAT?


NIET OM EEN BOOT AAN VAST TE 

LEGGEN, MAAR OM SNELHEID TE

 VERMINDEREN.



HET DRIJFANKER.

Drijfanker, ook sleepzak, stopzak is een kegelvormige zeildoekse zak met een ronde of vierkante monding aan de ene kant en een kleine ronde opening aan de andere kant.
Een dikke sleeplijn is bevestigd aan een spruitstuk van de wijde opening. Een dunne kaai- of keerlijn aan de top van de zak dient om haar binnen te halen.



Het drijfanker behoort tot de inventaris van kust- en scheepsreddingsboten, maar komt ook voor op de oceaan overstekende zeiljachten.
Aan boord van de eerste twee van deze boten wordt het bij terugkeer gebruikt om bij het passeren van de branding te voorkomen dat de boot door een aankomende breker wordt meegesleurd en gaat snijden, dwars op de golven komt te liggen en gevaar loopt te kenteren.
Het drijfanker wordt door de reddingsboot gesleept en fungeert dan als een rem.


Bij de koopvaardij dient het om sloepen bij zware zeegang of in de branding 'kop op zee' te doen houden. Het wordt uitgevierd over de boeg, de sleeplijn belegd om het voorste doft, kikker of bolder.
Door een oliestortzakje of -bus met het drijfanker te verbinden, kan bovendien golfstillende werking worden verkregen. 
Bij het gebruik van een drijfanker verlijert het vaartuig sterk, zodat de manoeuvre slechts kan worden uitgevoerd bij voldoende ruimte aan lij. Bij het van de windzeilen met zeegang kan het drijfanker over de achtersteven worden uitgevierd; dit voorkomt dat het vaartuig op de toppen van de golven blijft rijden, zijn vaart ten opzichte van de zee verliest en daarmee zijn roerwerking verliest, tengevolge waarvan het dwars op de golven kan komen te liggen.
Bovendien voorkomt men aldus overmatig gieren.


GOLFSTILLENDE OLIE.

Golfstillende olie, ook stormolie of stortolie, is een hulpmiddel om bij bijzondere omstandigheden de vorming van brekers in een hevig bewogen zee tegen te dempen. De mono-moleculaire olielaag die zich als een elastisch vliesje over het zeeoppervlak verspreidt, kan de windkoppen doen verdwijnen en heeft een kalmerende werking op een woeste zee.
Met dikke plantaardige- of dierlijke olie worden betere resultaten bereikt dan met minerale olie, wat ook milieu vriendelijker is. Koud of ondiep water verminderd het golfstillend effect.
Bij het zg. oliestorten wordt slechts een geringe hoeveelheid olie gebruikt. Het kan geschieden door een vaste tank met olie, die met een dun pijpje onder water uitmondt of met behulp van een zeildoekse oliezak of blik waarin een aantal kleine gaatjes is aangebracht.
Het beste resultaat wordt bereikt door de olie aan de loefzijde, de kant waar geen wind staat, uit te brengen, bijvoorbeeld in scheepsreddingboten door de oliezak te bevestigen aan het drijfanker of, bij hulpverlening aan een in nood verkerend schip, dit aan de loefzijde in zee te storten.
Een bijliggend schip kan een oliezak hangen in een pot van een doorstromend toilet, wat wel rechtstreeks moet lozen in zee.
Aan boord van kustreddingboten wordt de olie meegevoerd in vaste tanks; het oliestorten wordt veel toegepast in stormweer en in de branding.
Hoewel bij de koopvaardij het oliestorten bijna niet meer wordt gedaan, schrijft de wet, het Schepenbesluit,nog voor dat een hoeveelheid golfstillende olie en middelen om deze te storten aan boord aanwezig moeten zijn. Ook behoren een blik van 4,5 liter olie en oliezak tot de voorgeschreven inventaris van scheepsreddingboten.




zaterdag 12 september 2015

STATENJACHT ' DE UTRECHT'.


DE GOUDENKOETS VAN HET WATER.






WAT IS EEN STATENJACHT?

Een statenjacht is een vaartuig dat in de 17e eeuw werd gebruikt voor het vervoer van hoogwaardigheidsbekleders als prinsen, daarom ook wel prinsenjacht genoemd, leden van de admiraliteiten, leden van de Staten, van stadsbesturen, van de Oost- en Westindische Compagnie, enz.







Deze vaartuigen waren doorgaans fraai en rijk ingericht en in navolging van de grote zeeschepen versierd met beeldhouwwerk en schilderwerk.
De 16e eeuwse voorlopers, de echte prinsenjachten, waren echter eenvoudiger. Zij werden door de Nederlandse prinsen als oorlogsschip gebruikt en waren daarom bewapend.
In de loop van de 18e eeuw werden statenjachten ook als pleziervaartuig aangewend. 
Nochtans bleef het als officieel vaartuig van de Staat bij de Kon. Marine in gebruik tot 1843.


Statenjachten waren rondgebouwde vaartuigen met weinig diepgang en daarom meestal voorzien van zwaarden.
Het voorschip was veelal gebouwd met een galjoen en voorzien van een stevenversiering.
Op het achterschip was een paviljoen dat als verblijf voor de opvarenden diende.
De versiering werd in de loop van de 18e eeuw minder uitbundig, maar bleef toch nog rijk.
De eerste statenjachten voerden een spriettuig.
Omstreeks 1660 kwam hiervoor in de plaats een staand gaffeltuig. De korte mast van het spriettuig werd vervangen door een langere met steng. Daardoor werd het mogelijk boven de stagfok een dwars ratopzeil te hijsen.
Statenjachten werden door de Nederlandse bewindhebbers wel eens als geschenk aangeboden aan buitenlandse vorsten; buitenlandse koningen of prinsen kochten soortgelijke schepen in Nederland.


STATENJACHT ' DE UTRECHT'.

'De Utrecht' is een authentieke reconstructie van een historisch zeilschip, gebouwd volgens originele tekeningen uit 1746.
Op een werf aan de Veilingstraat in Utrecht is in 5,5 jaar tijd door enthousiaste scheepsbouwers en beeldsnijders in het kader van een scholings- en werkgelegenheidsproject een authentiek statenjacht herbouwd. Na de voltooiing in juli 2003 is sinds juli 2003 één van de meest interessante en rijkversierde schepen uit het verleden weer op onze wateren te zien. Bij dit project waren 90 jongeren betrokken.











DE TUIGAGE.

Het statenjacht voert een zogenaamd 'staand gaffeltuig': een grootzeil zonder giek met een lange zware gaffel, dat gewoonlijk niet wordt gestreken.
In plaats daarvan wordt het zeil met behulp van geitouwen tegen de gaffel en de mast getrokken.
De mast is verlengd met een 'steng' waardoor het schip ook een vierkant topzeil kan voeren.
Voorzeilen zijn de stagfok en , op de boegspriet, een kluiver.




INDELING VAN HET SCHIP.

Voorin is het kabelruim, bereikbaar via een luik in het dek.
Achter het kabelruim het kombuis met een gemetselde stenen schouw als kookgelegenheid.
Aan weerszijden van het kombuis waren kooien voor de bemanning van het schip.
Daarachter het verblijf voor het bedienende personeel voor de officieren en de gasten. De laatste mocht aan niets ontbreken tijdens de vaart.
Hier achter lag het verblijf van de schipper of kapitein en een portaal met trap vanaf het dek.
De 'grote kamer' ook wel de 'herenkamer' genoemd is de eet- en slaapruimte voor de gasten. Deze ruimte heeft aan de beide zijden banken, die ook als bedsteden konden worden gebruikt.



De achteropbouw, aan beide zijden en achterzijde voorzien van grote ramen. de lantaarn genaamd, zorgt voor voldoende lichtinval. Achter de grote kamer is een kleine ruimte met het 'secreet' oftewel het toilet en een spiltrap naar het gastenverblijf op het achterdek, het paviljoen.
Achterin het schip onder het paviljoen is een afzonderlijk verblijf voor de dames de 'jofferskamer'.













'De Utrecht' heeft in haar verschansing aan beide zijden fraai gedecoreerde geschutspoorten, maar voert geen geschut aan dek.
Het schip is voorzien van grote zwaarden voor een betere stabiliteit in verband met haar geringe diepgang.



De enorm grote vlag die het schip voert op de achtersteven, oranje - wit -  lichtblauw, is de vlag van de toenmalige 'Republiek der Verenigde Nederlanden' ook wel de 'Prinsenvlag' geheten.