vrijdag 23 mei 2025

JAVA. EERSTE DEEL. 1934. (DEEL 4).

 

JAVA IN DE KOLONIALE PERIODE

 GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.

                                          DEEL 4.



JAVA.....



ISLAM EN DE VOLKSKUNST.

Dat met de ondergang van Madjapahit ook de schitterende tempels van de Hindoe-Javanen ten dode waren opgeschreven, is begrijpelijk.
Niet alleen dat het met het bouwen van nieuwe trempels uit de aard de zaak gedaan was, maar bovendien werden de bestaande Hindoe-heiligdommen verlaten, verwaarloosd en verwoest.
Dank zij de piëteitvolle zorgen van de Oudheidkundigen Dienst van Nederlands-Indië  wordt er uit de talrijke puinhopen en ruïnes, die van de eenmaal zo prachtige tempelgebouwen zijn overgebleven gered, wat er nog te redden is. Deze restauratiearbeid is echter tijdrovend en kostbaar, zodat slechts langzamerhand, nu deze, dan gene tempel herbouwd en voor zover de verschillende gedeelten nog zijn terug te vinden, weer zoveel mogelijk in zijn oude toestand terug gebracht wordt.

Overigens zijn er onder de, door de bevolking onderhouden, bouwwerken nog slechts enkele, welke hun voorkomst uit de oude stijlvolle   Hindoe-Javaanse architectuur openbaren. Een fraai voorbeeld is de oude misigit van Kudus met het graf van Pangeran Kudus, daterende uit de eerste tijd van de slam in Midden-Java. 
De menard (minaret) van dit schilderachtige bouwwerk, de gespleten poort en de ommuring, kan men zich zonder moeite voorstellen 500 jaar geleden in Madjapahit. Ook in Ceribon, Yogjakarta en Gresk zijn nog enkele laatste resten van deze stijl bewaard gebleven. Deze enkele uitzonderingen daar gelaten drong de Islam de volkskunst in een enigszins andere richting. Hat naïeve, opgewekte, levensblijde van het Hindoe-Balinese volksgeloof is aan de Islam vreemd. In plaats van de fraaie, rijzige en stijlvolle Hindoe tempels komt op Java de misigit, een sober vierkant gebouw, vrijwel zonder ornament en met een eenvoudig piramide-vormig dak, twee- of viervoudig gelaagd.

Dat wil nu echter niet zeggen, dat de Islam een bepaalde belemmering zou zijn geweest voor de ontwikkeling van de volkskunst op Java. Verre van dat, want evenals elders heeft de Islam ook op Java de gulden middenweg weten te vinden, als de theorie van de leer in botsing kwam  met de praktijk van het dagelijks leven. Alhoewel het uitbeelden van menselijke figuren volgens de leer van Mohammed zondig was, maakte reeds een van de eerste wali's, Sunan Kali Djaga in Demak (16e eeuw), zich verdienstelijk door zijn streven om het Javaanse wajangspel zo goed mogelijk aan te passen aan de voorschriften van de Islam.



Bovendien liep het verbod om menselijke figuren uit te beelden toevallig parallel met de natuurlijke neiging van de Indonesiër om zijn versierings- motieven te stilleren, een neiging, welke trouwens ook reeds in de Hindoe-tijd tot uiting kwam.
men ziet bijvoorbeeld hoe het gevest van een oude Madjapahit-kris (L), in de vorm van een sober godenfiguurtje, op Bali (R) wordt tot een rijk met edelstenen versierd goden- of demonenbeeld, en hoe het op Java geleidelijk tot blad- en bloemmotieven wordt gestilleerd, zodanig dat het godenbeeld tenslotte bijna niet meer te herkennen is. Typisch zijn in dit opzicht ook enkele fraaie, in steen uitgehouwen medaillons van de misigit van Kali Njamat, welke sterk herinneren aan de bekende medaillons van de rijkstempel van Madjapahit, Panataran.

De aardige dierfiguurtjes in deze laatste medaillons zijn in die van Kali Njamet geheel of ten dele tot blad- en bloemmotieven geworden. 

Zo ontstaat dan op het Mohammedaanse Java een volkskunst, welke veel van het naïeve , kleurige, opgewekte en uitbundige van de tegenwoordige Balinese kunst mist., maar daarom zeker niet minder is dan deze laatste.

Een blik in het voorgaande hoofdstuk mag een denkbeeld geven van de wijze, waarop aan de vorstenhoven toneel, muziek, dans en andere takken van de volkskunst zich onbelemmerd konden ontplooien. het zelfde geldt echter ook voor de volkskunst buiten de kratonmuren, want ook in de desa ontwikkelden zich het volkstoneel, de volksdans, de muziek even goed als de batikkunst. de houtsnijkunst, de edelmetaalsmederij, het smeden van wapens en krissen, het gieten en ciseleren van messing enz. En in deze kunst, soberder, bezonkener en rustiger dan de Hindoe-Balinese, bleef eveneens veel van het schone, dat de Hindoe's brachten, behouden. Daarnaast is zeer typisch de demonische uitbeelding, welke bij sommige beeldjes op Java werden aangetroffen.


(Van links naar rechts: Messing beeldje voorstellende Vhisnu op Garuda, boerse kunst uit het binnenland van Oost-Java; Aarden beeldje voorstellende de demon Mahesa in de gedaante van een stier; Aarden beeldje voorstellende een Rakshasa demon.)

Een Vhisnu in demongestalte op Garuda doet onwillekeurig denken aan de plastiek op Bali, waar men eveneens hoofdgoden in demonengestalte uitgebeeld kan aantreffen Van de oorsprong van deze beeldjes is niet veel bekend. men mag echter wel aannemen, dat zij zijn vervaardigd in het binnenland, waar een soort van boerse kunst hun het aanzien gaf. Bovendien zijn zij vermoedelijk pas vervaardigd in de na-Hindoe-tijd, in een omgeving, waar men oorspronkelijk reeds zwakke Hindoe-invloed zich grotendeels had opgelost.

                                      IV. HET DORP.

WATERLEIDING EN STUWDAM.

Het is half zes in de ochtend, en de eerste zonnestralen werpen plotseling lange, vage bijna horizontale lichtbundels door de ijle nevelsluier, die als met een doorzichtige waas het berglandschap overdekt.
De bodem van wegen en velden is doortrokken door de overvloedige regen van de afgelopen nacht; en bomen, struiken, gras en veldgewas zijn bedekt met het lichtgrijze waas van een dichte dauw.
Het landschap is nog stil en verlaten. Slechts een drietal dorpelingen lopen langs het landelijke weggetje, en laten in het korte bedauwde gras, een scherp getekend, donkergroen spoor achter.
De armen over de borst gekruist en dicht tegen het enigszins huiverende lichaam aangedrukt, de sarong over het hoofd en schouders geslagen, trachten de mannen zich te beschutten tegen de vochtige kilte. "Nganggo telesan", spot de voorste in een bui van galgenhumor, daarbij wijzende op de dunnen, katoenen werkbroeken, die door het lopen langs natte bladeren en takjes geheel doorweekt tegen het lichaam plakken.  Maar dan, voordat de anderen nog op het grapje kunnen reageren, een kort uitgestoten "Lo" en op het zelfde moment staan ze alle drie stil en starren pijnlijk verrast naar de waterleiding.
Leeg! Geen druppel water erin te zien! Nee, dat hadden ze toch niet verwacht: "Bendugan rusak" prevelt en een, meer tot zich zelf dan tot de anderen. Want dat de dam doorgebroken is, begrijpen de andere twee ook wel. Ze zijn eigenlijk een beetje te vroeg op stap gegaan, om eens te kijken of de zware regen van de afgelopen nacht hier en daar schade had aangericht aan de galengans en of de uit- en overlaten en de smalle leidingen niet zijn verstopt geraakt.


Maar dat de hoofdleiding geen druppel water meer zou blijken af te voeren, was een onaangename gebeurtenis, waar ze toch niet op hadden gerekend. Slechts enige ogenblikken staan ze perplex te kijken en dan volgen ze gedrieën de zelfde impuls, slaan zijwaarts af en lopen in gehaaste pas langs de waterleiding stroomopwaarts. Voor grapjes maken ontbreekt nu verder de stemming: "Wij hebben de laatste tijd al zo weinig water gehad" pruttelde de een. "En nu wij eindelijk eens een ogenblik wat regen hebben, breekt de dam door". is het mismoedige antwoord. Als ze een kwartier later bij de rivier aankomen, blijkt hun gevolgtrekking juist te zijn geweest. De zware dam opgebouwd uit rivierstenen, is door kortstondige , maar hevige regenval (bandjir) van de afgelopen nacht stuk geslagen. van de kokende en bruisende watermassa's, die in enkele uren tijds het gehele rivierbed kunnen opvullen en de naaste omgeving overstromen, met donderend geweld alles meesleurend, wat zij op zijn weg vindt, is niets meer te bekennen rustig kabbelt het water weer tussen de overgebleven brokstukken van de dam door.

( Javaans meisje met haar pop.)

Een half uur later is de ongelukstijding in het dorp bekend, In de regel worden degelijke ongelukjes nog al apathisch opgenomen: een aardsverschuiving over een desaweg, een weggeslagen desabrug, de overstroming van een paar kotaks, de vakken waarin het rijstveld door dijkjes wordt verdeeld, ze zijn niet prettig, en ze kosten weer enige dagen  extra desadiensten; maar dat is nu eenmaal onvermijdelijk, en een paar dagen later begint men er eens over te denken. op welke wijze de schade hersteld moet worden.

Maar de waterleiding, de aanvoer van het onmisbare bevloeiingswater voor de sawa's, het behoud van de rijstaanplant, dat is heel wat anders. Het duurt dan ook niet lang, of het dommelende dorp wordt uit zijn vredige rust opgeschrikt.
Als een lopend vuurtje heeft het fatale  nieuws zich overal verspreid. Op dit moment heeft de lurah, het desa-hoofd, geen tontong nodig, om de kebajan's en ander leden van het dorpsbestuur op te roepen; zij zijn reeds uit zich zelf komen aanlopen. 
De kabajan's de boodschappers, zijn dan ook kort na beraad reeds onderweg naar de pedukuhan's, de gehuchten, die tot het desa-gebied behoren, de gogol's, de kerndorpers, worden gewaarschuwd, en nog dezelfde dag trekken verschillende groepen mat salang's, patjals, kapmessen en ander gereedschap gewapend naar de bendugan om zo mogelijk de schade te herstellen.

DESADIENSTEN.


De desagemeenschap behartigd onder leiding van het desabestuur haar dorpsbelangen geheel zelfstandig; herstellingen als de onderhevig waterleidingen en stuwdammen, evenals het onderhoud van de dorpswegen, en dorpsbruggen, enz. komen geheel voor rekening van de dorpsgemeenschap. Alhoewel voor dergelijke instellingen en werken van openbaar nut per jaar nog heel wat arbeid wordt gepresenteerd, zijn de geldelijke zorgen, welke er uit voortvloeien, vrijwel nihil. Want de arbeid wordt door de gezamenlijke desagenoten in desadienst verricht en men behelpt zich met het materiaal,  dat plaatselijk aanwezig is.

Voor het bouwen van de stuwdam worden rolstenen uit de rivier op elkaar gestapeld, waarbij de ruimten tussen de grotere stenen wordt opgevuld met kleiner materiaal, klei en graszoden.
Ten behoeve van de bekleding worden uit stevige stukken bamboe lange, wijdmazige kokers gevlochten, ongeveer 5 meter lang en 0,75 meter in doorsnede, op de plaatsen, welke het meest van de kracht van het rivierwater hebben te lijden, tegen de dam aangelegd, en met grote rolstenen opgevuld.
Niet zelden hebben twee off maar desa's belang bij een waterleiding met stuwdam; in dergelijke gevallen wordt door het districtshoofd de voor de aanleg en het onderhoud vereiste arbeid onder de verschillende desa's verdeeld. Ook in dit laatste geval zijn dergelijke werkjes echter slechts een plaatselijke aangelegenheid en dragen ze alle hetzelfde primitieve karakter. Het is duidelijk dat deze dorpelingen, hoe nuttig op zich zelf ook, niet kunnen worden vergeleken met de grootse waterwerken, welke door de Waterstaat-dienst worden aangelegd, en waarvan voor uitbreiding en onderhoud jaarlijks ettelijke miljoenen guldens  worden besteed. De enorme uitbreiding, welke de oppervlakte aan bevloeibare rijstvelden op Java de laatste decennia heeft ondergaan, zou zonder deze steeds in aantal toenemende grote irrigatiewerken niet mogelijk zijn geweest. Maar bij deze grote bevloeiingswerken is de bemoeienis van het dorpsbestuur uitgeschakeld. De grote stuw- en verdeelwerken, en de hoofd (primaire- en secundaire) leidingen, worden nu door de Waterstaatdienst beheerd.


Maar de kleinere tertiaire leidinkjes, n.l. die welke het bevloeiingswater rechtstreeks naar de verschillende sawacomplexen voeren, komen zowel de aanleg als het onderhoud, geheel voor rekening van het dorpsbestuur. De dorpsgemeenschap maakt de kern van de Javaanse maatschappij uit.
Wel zijn in de loop der tijd tal van westerse zaken op Java ingevoerd, zoals een spoor- en tramwegnet, een modern wegenstelsel met autobusverkeer, grote en uitgebreide bevloeiingswerken, volksonderwijs, volkscreditbanken, landbouwvoorlichting, geneeskunde en veterinaire diensten, enz. Maar het pleit voor het juiste inzicht van de Nederlands-Indische regering, dat men met dat al deze echt Javaanse en zo geheel bij het Javaanse volkskarakter passende instelling, de desa, te midden van al deze westerse organisaties en diensten in haar volle waarde heeft weten te bewaren.


Op dezelfde wijze als de Javaanse dorpsgemeenschap tegenwoordig, zoals hier boven beschreven werd, haar bevloeiingswerken onderhoudt, heeft zij dit een paar duizend jaar geleden ook reeds gedaan. En dat geldt niet alleen voor het leidingnet voor bevloeiingswater, maar evenzeer voor desaweggetjes en rijpaden, desabruggen, begraafplaatsen, kweekbedden voor de rijstvelden, veekralen en weide velden, was- en drinkplaatsen, offerplaatsen voor de dorpsgeesten, de wachtdienst en dergelijke. Met dit alles is de Javaanse landbouwer opgegroeid: de sawa's, de bouwvelden van de rijst, zijn hoofdproduct, zijn direct afhankelijk van een doelmatige verdeling van het bevloeiingswater en van de juiste behandeling van de kweekbedden: indirect zijn de belangen van zijn bouwvelden nauw verbonden aan die van een gezonde en rijke veestapel, waaruit hij zijn trek- en ploegdier verkrijgt. En toch, wat zou hij aan vruchtbare sawa's, ruim bevloeiingswater en een rijke veestapel hebben, wanneer dat alles niet wordt beschermd door de gunst van hogere machten?  

Ten einde die gunst te verkrijgen worden offers gebracht aan de beschermgeest, de Danhjang desd, de geest van de stichter van het dorp en de Tjakal bakal desd, de geest van de eersten ontginner; en vooral niet te vergeten de beschermgodin van de rijst Dewi Sri. Is het verwonderlijk,  dat de Javaanse tani (landbouwer) deze oer-oude instellingen, die een paar tientallen eeuwen lang onveranderlijk stand hielden, en de opvolgende geslachten ten goede kwamen, met een bijna godsdienstige verering behandelt? 


Is het verwonderlijk, dat zijn gehele oer-oude dorpsorganisatie gebaseerd is op behartiging van de belangen, welke aan dit alles verbonden  zijn; en dat iedere kerndorper (gogol), zonder protest als de natuurlijke zaak ter wereld geregeld zijn bijdrage aan de desadiensten in arbeid presteert? En zo is het dan begrijpelijk, dat de tani niets meer waardeert, dan dat de Nederlands=-Indische regering hem in de behartiging van de huishoudelijke belangen van zijn desa de vrije hand laat en dat hij alles wat zijn eigen desabestuur betreft, volgens oud gebruik en gebaseerd op oude voorvaderlijke instellingen geheel naar eigen goedvinden kan regelen.


( Van links naar rechts: Heft van een Madjpahit kris; heft van een Balinese kris; heft van een kris uit Yogjakarta en het heft van een kris uit Ceribon.)

HET DORPSBESTUUR.

Wanneer er van "het dorpsbestuur" sprake is, wordt daarmee in de regel bedoeld het dorpshoofd (lurah of bekel) met zijn gezamenlijke handlangers, de prabot desd. In feite berust het bestuur van de desa grotendeels in handen van het dorpshoofd zelf, terwijl de prabot desd hem voor de uitoefening van zijn taak ter zijde staan, en naar zijn instructies handelen. Aan het desahoofd zijn in de eerste plaats toegevoegd zijn plaatsvervanger de kamituwd en de baoe dukuh, d.z. de hoofden van de tot de desa behorende gehuchten. De dorpsboden, de kebajan's werdenreeds hiervoor genoemd; voor de dorpspolitie beschikt het dorpshoofd over de diensten van enige djdgabdja, dorpsschouten; de beambte voor godsdienstige zaken heet modin, de dorpsschrijver tjarik.

In de regel worden deze functionarissen benoemd uit de kerndorpers (gogol), die als de afstammelingen van de grondleggers en eerste bewoners van het dorp worden beschouwd.
Deze gogols delen in de volle lasten en lusten van de desagemeenschap. Zij hebben een aandeel in de bouwgrond, vergaderen eens per jaar, als (onder leiding van het dorpshoofd) de zaken geregeld worden, welke betrekking beschikkingsrecht op de desagronden. Ook hebben zij stemrecht bij de verkiezing van het desahoofd en zijn zij verplicht hun volle aandeel in de desadiensten te presteren.
Voor de wong numpang, de bijwoners, zijn de lasten en lusten min of meer beperkt; van deze bijwoners hebben de wong indung een eigen erf.
Wanneer de gogol zich te oud voelt worden voor een behoorlijke vervulling van de desadiensten treedt hij in de regel vrijwillig terug en draagt zijn grondbezit aan zijn erfgenamen over. dan wordt hij opgenomen onder de oudsten van het dorp, de wong tuwd. Dat wil niet zeggen, dat hij nu van verdere bemoeienis met de desa ontslagen is. Integendeel, niet alleen, dat het dorpshoofd deze wong tuwd geregeld in talrijke gevallen aangaande het inwendig bestuur van de desa raadpleegt, maar bovendien berust in de beslissing in rechtskwesties betrekking hebbende op de bouwgrond hoofdzakelijk bij deze oudsten.


DE DANHJANG DESA.

"Broeders, zowel ouden als jongen, die hier in het huis van het dorpshoofd verenigd zijn! Mijn zoon het desa-hoofd en al zijn kinderen en kleinkinderen in deze desa woonachtig, zijn voornemens hulde te brengen aan de eersten bewoner van deze desa; aan de beschermgeesten van het complex onze bij elkaar liggen de desa's en ook aan de danhjang van deze desa. Ook breng ik hulde aan vader Adam en moeder Eva en smeek hun om heil en zegen voor mijn kinderen en kleinkinderen in deze desa. Verder bied ik hulde aan de zeven empu's, die de lans, de kris, het zwaard en de hak hebben uitgevonden. Ook de negen Wadi's,van Udung, Bonang, Ngampel, Kudus. Kalidjaga, Bintara, Gunung, Djati, Tjerbon en Giri, die een vraagbaak strekken en op Java's bodem rusten, breng ik hulde, terwijl ik hun zegen afsmeek voor al mijn kinderen en kleinkinderen in deze desa. Voorts breng ik hulde  aan de godheid, de profeten, de volgelingen der profeten, aan de dag en de nacht, de goden der zeven dagen van de gewone week, en de vijf pasardagen, aan de zon en de maan en de sterren, aan het vuur en het water, aan het hout en de planeten van de aarde, en de steen, aan de wind en de regen, aan al wat onder de hemel en boven de aarde is, en al het verdere, dat dient door ons vereerd en aanbeden te worden. Ik roep hierbij hun zegen over hetgeen in het huis en daarbuiten is, over onze kippen en eenden, buffels, koeien, paarden, schapen en geiten en over de veldvruchten van al mijn kinderen en kleinkinderen in deze desa, opdat zij allen gezegend mogen zijn zowel in de opgaande als in nederdalende liniën! Amin".

Aldus ongeveer het gebed van de oudste der wong tuwd bij gelegenheid van het baresih desa, dit is de reiniging, de schoonmaak van de desa. Eens per jaar, in de regel nadat de oogst is binnen gehaald, heeft onder het aanroepen van de dorpsgeest, de Danhjang desa, dit feest plaats, een van de voornaamste slametans (offermaaltijd) welke de Javaanse dorpsgemeenschap tot nu toe in ere heeft gehouden.
Want al mogen tal van offermaaltijden in de loop der tijden geleidelijk in onbruik zijn geraakt, dit grote offermaal, hoofdzakelijk ter ere van de Danhajang desa, zal niet spoedig worden verwaarloosd.


( Slametan, offermaal voor de kinderen.)

Geen plechtigheid, die zo geheel met de desa is opgegroeid, als deze in het huis van het dorpshoofd gehouden slametan, waaraan alle bewoners van het dorp en de gehuchten deelnemen en waarvan de kosten door alle gezinnen gemeenschappelijk worden gedragen. En door alle eeuwen van Hindoeïsme en Islam heen heeft de verering van deze dorpsgeest en de Tjakalk bakalk desd niets aan populariteit inge boet. In de regel bevindt zich buiten het dorp op een stille plek een grote steen of rotsblok, waar aan de Danhjang wordt geofferd; soms is de offerplaats een oude wringin (Indische vijgenboom) , een heilig graf, een begraafplaats, een donker bosje of iets dergelijks.
Bij huwelijk, voor de aanvaarding van een reis, en in bijzondere gevallen brandt men wierook, brengt men bloemen en kleine offers en smeekt de dorpsgeest om hulp in moeilijke omstandigheden. Een dergelijke slametan is een gemoedelijk geheel.


Ook het naïvelijk dooreenhaspelen van Mohammedaanse heiligen met dorpsgeesten, legendarische voorvaderen en goden van pasar- en weekdagen, zon, maan en sterren enz, wijst er wel op, hoe weinig aanstoot in deze, met een dun Mohammedaans vernisje overtrokken wereld hieraan genomen wordt.
Zelfs zal, wanneer de oudste van de wong tuwd verhinderd is, het gebed uit te spreken, niemand zich er over verwonderd, als de Mohammedaanse  godsdienstonderwijzer, de modin, deze plicht van hem overneemt. Het vasthouden aan deze traditie en zo vele andere oude van oorsprong heidense gebruiken, doet echter niets af aan de ernst, waarmede ook enkele van de Mohammedaanse plichten worden vervuld. Dezelfde desa, die zorgvuldig de offerplaats van de Danhjang desd onderhoudt, en er zijn oude heidense goden aanroept, zal met dezelfde toewijding zorgen voor een langgar, het eenvoudige dorpsgebedenhuisje, waar de modin zijn Mohammedaanse godsdienstonderwijs geeft, zal ook even opgewekt zijn Mohammedaanse feesten vieren als zijn baresih desd en ten slotte trouw zijn aandeel betalen wanneer enkele desa´s samen een eenvoudige misigit, het Mohammedaanse bedehuis waar de Vrijdagdienst wordt gehouden, oprichten en onderhouden.


                                                    ( Het onderhoud aan de desaweg. )


                                         Zie vervolg: JAVA. EERSTE DEEL. 1934. (DEEL 5).


Geen opmerkingen:

Een reactie posten