dinsdag 10 juni 2025

JAVA. EERSTE DEEL. 1934. (DEEL 8).

 

JAVA IN DE KOLONIALE PERIODE

GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.

                                           DEEL 8.



JAVA.....


ZUIDERSTRAND & GUNUNG SEWU.

Heden is de Javaan Mohammedaan, maar het geloof aan de oude geesten van het Zuiderstrand is hem door de eeuwen heen bijgebleven. De desa-man kan zich Java's zuidkust niet voorstellen zonder het mystieke leger van geesten, waarmee hij zich dit ten dele onherbergzame gebied altijd bevolkt gedacht heeft.


In het zuiden van Yogjakarta strekt zich het kalkgebergte van de Gunung Sewu (Duizend gebergte) met zijn talrijke toppen tot aan de kust uit. Hier huizen de geesten van het kalkgebergte, hier bevinden zich op enkele stille plekjes de kramats (heilige graven) van kjahi's, die eeuwen geleden hun wonderen onder de mensen verrichtten. Hier licht ook de oostelijke grens van het gouvernement Yogjakarta, in de onmiddellijke nabijheid van de vogelnestklippen, de kleine desa Rongkob, een bescheiden en afgelegen plekje van verering aan Ratu Lara Kidul gewijd. Boven op de steil uit zee omhoog stekende rotswanden ligt in een aanplant van kokospalmen haar woning. Alleen de djurukutji (de bewaker)  heeft toegang tot dit heilig verblijf van de gevreesde godin. In het hoofdvertrek staat een praalbed geheel gereed met rolkussens en mukietengordijn, offertafeltjes en vrouwenkleding. Alles is zodanig ingericht, dat wanneer de onzichtbare vorstin van het zuiderstrand haar offers komt nemen, zij haar tijdelijke woning geheel in orde vindt en alles wat zij  voor het dagelijkse leven nodig heeft voor het gebruik gereed ligt.

(sirihstel)

Speigeltjes, kammen, sirihstel, koperen geldstukken, miniatuur opschikartikelen, miniatuur keukengerei, enz.
Van niet minder belang is haar verering bij Karang Bolong aan de zuidkust van Bagelen. Ook hier is voor het pakhuis, waarin de eetbare vogelnestjes worden bewaard,  een offerplaats voor de godin van de Zuidzee ingericht.
Eigenlijk is het grootste deel van de zuidkust van Midden-Java een gebied met een geheimzinnige sfeer en geheime krachten. 
Nog westelijker ligt Nusa Kambangan, een eiland, dat tegenwoordig slechts door een moerassige strook land van Java's zuidkust is gescheiden.

NUSA KAMBANGAN.

Nusa Kambangan is een klein eiland gelegen aan de zuidkust van Midden-Java in de Indische Oceaan.
Het eiland, ook wel het Alcatraz van Indonesië genoemd, werd in 1608 al als verbanningsoord gebruikt door de vorst van Mataram.
Ook tijdens de Nederlandse kolonisatie werd Kanbangan als gevangenis eiland gebruikt, voor politieke gevangenen uit Atjeh. Ook onder Sukarno en Suharto bleef het een gevangenis eiland.




Op het eiland is de vindplaats van de eertijds zo geheimzinnige bloem, de Wijaya Kusuma, de bloem van de overwinning.
Volgens de legende was de Wijaya Kusuma het eigendom van de mensgod Kresna, die de bloem als een symbool van een glorierijke regering op het hoofd droeg. Daarom betekende zij voor Javaanse vorsten een heilig onderpand voor een duurzame, zegenrijke regering en een lang leven. Ieder nieuwe vorst zond bij zijn troonbestiojging een vertrouwd gezantschap naar Nusa Kanbangan om de heilige bloem te halen, welke hem met veel statie werd overhandigd, waarna hij zich in een van zijn vertrekken van zijn paleis terugtrok, vermoedelijk om de verse bloem bij de pussakd  (oude heilige familie stukken) te voegen.

Deze plechtigheid is tegenwoordig in onbruik geraakt en van de geheimzinnigheid van deze fraaie bloem is niet veel meer overgebleven. De bloem groeit aan een kromme zeer laag en onregelmatige vertakte  cactusachtigeboom en kan een hoogte bereiken van 10 meter en wordt op Java alleen aangetroffen op twee moeilijk te bereiken rotseilandjes bij de oostpunt van Nusa Kambangan.
Tegenwoordig wordt deze planten gekweekt.
Op Bali komt zij onder naam dagdag see veel voor in heggen en om de woningen.
Ook op enkele eilanden van de Duizend Eilanden en op de kust van Madura is het geen onbekende plant. Zo gaat een enkele keer iets verloren van de geheimzinnige sfeer welke de Javaanse fantasie om dit alles geweven heeft. Maar het merendeel van de mythen en legenden vol sprookjesfantasie leeft nog in de harten van tientallen miljoenen eenvoudige desabewoners.
  
In het onstuimige geweld van de oceaangolven, beukende tegen de rotsen van Java's zuidkust, openbaart zich de kracht van Ratu Lara Kidul of van haar voornaamste demon Lampor, die de orkaan tot steeds grotere woede kan opzwepen. Wanneer de branding tegen de voet van de rotsen dondert, roept Kjahi Belorong de zielen op van de hebzuchtigen, die hij met goud en rijkdommen heeft overladen, maar voor wie thans het ogenblik is aangebroken om hun schuld bij hem in te lossen.


 Voor eeuwig zal hij dan hun ziel tot zich nemen. Dan weer kan het weken duren, dat alleen de rustige , brede oceaandeining tegen de kusten klotst en de watergeesten, de weri's, over de golven zweven om de mensen met allerlei kleine, maar lastige plagen het leven onaangenaam te maken.

(Punt van een statielans.)

Eens in het jaar is het strand ten zuiden van Gunung Sewu in Yogjakarta het toneel van een officiële plechtigheid van het hof van Yogja. Dat is de dag, waarop de nagels en het haar van de sultan, welke in de loop van het jaar geknipt werden, aan de golven zullen worden toevertrouwd. Alhoewel men in de grote steden in dit opzicht iets minden angstvallig is geworden, zal men over het algemeen toch niet graag afgeknipte haren zomaar wegwerpen. Het beste is ze in de tuin te begraven, anders is de kans groot, dat er over gelopen wordt, iets wat voor de gezondheid van de eigenaar nadelige gevolgen kan hebben. Ook is de kans niet uitgesloten, dat een ander zich van de haren meester maakt, en dan met behulp van magische kunsten de eigenaar ziekte kan aanbrengen of ander leed berokkenen.
Het is dan ook begrijpelijk, dat, waar bij de desabevolking nog steeds het geloof aan deze en dergelijke krachten bestaat, er ook veel prijs op wordt gesteld, de haren en de nagels van de vorsten niet in verkeerde handen te doen komen.
Eens per jaar vertoont het verlaten gebied van het vrijwel onbewoonde heuvelland van Gunung Sewu dan ook het levendige en kleurige tafereel van de optocht, waarbij de steeds zorgvuldig verzamelde, afgeknipte haren en nagels van de sultan naar de zee worden gebracht. Onder leiding van enkele regenten brengt een lange stoet van hovelingen en ampilan-dragers dit merkwaardige offer naar het strand. Gamelan-muziek begeleidt de stoet, waarbij duizenden belangstellenden zich aansluiten. 
Dicht bij het strand bevindt zich een steen, waar eerst een typisch offer aan de geesten van het kalkgebergte van Gunung Sewu moet worden gebracht. In de optocht wordt namelijk een klein gekleurd poppetje van rijstmeel meegedragen. En terwijl een gedeelte van het publiek zich om de offerplaats verzamelt en de rest uitzwermt om zich op de heuveltoppen langs het strand een goed plaatsje te zoeken. wordt bij de steen een gat gegraven waar het poppetje wordt heen gebracht, om in alle ernst onthoofd, en dan onder het branden van wierook begraven te worden.


De plechtigheid zelf duurt zelf slechts kort. Haar en nagels zijn in grote witte kussens verpakt, die op vierkante ramen van gevlochten bambu latten worden vervoerd en in zee worden gedragen.
Zodra de dragers tot ongeveer boven hun knieën in het zeewater staan, worden de ramen met de kussens in het water gelegd, met een paar stenen verzwaard en verder in de steek gelaten. na het branden van wierook is de plechtigheid afgelopen.
De geesten van het kalkgebergte zijn weer tevreden gesteld met een schijn mensenoffer, en haar en nagels van de sultan zijn veilig onder de hoede van Ratu Lara Kidul. Dit laatste ligt dan ook in de aard van overlevering, want volgens de legende stammen de vorstenhuizen van Midden-Java al van een hemelnymf Dewi Nawang Wulan, die na allerlei aardse wisselvalligheden door Ratu Kidul tenslotte onder de naam van Nji Gede Lara Kidul als rijksbestuurder over het rijk van de zuidelijke zee werd aangesteld.


                                                                  Pasar (markt) tafereeltje.

DEWI NAWANG WULAN.

In de tijd namelijk dat zij nog in het godenverblijf, de Suralaja, vertoefde, beging zij eens de onvoorzichtigheid, met enige andere hemelnymfen naar de aarde af te dalen, en daar te gaan baden in een door dicht struikgewas omringde plas in het woud.
Het toeval wilde, dat juist op dar tijdstip een kluizenaarszoon Djaka Tarub op de vogeljacht in het bos was afgedwaald en toen, in de nabijheid van de plas te zijn gekomen, de hemelse kleding van de nymfen  onbeheerd zag liggen. Uit plagerij nam hij deze kledingstukken weg en verstopte ze, zodat de eigenares Dewi Nawang Wulan niet meer naar de hemel kon terugkeren.
In haar verlegenheid beloofde zij , te zullen trouwen met de man, die haar aan een dragelijk kleed zou kunnen helpen; en toen Djaka Tarub haar een kleed bezorgde, dat haar in de smaak viel, volgde zij hem als echtgenote.
Aanvankelijk ging alles naar wens; Djaka Tarub en zijn jonge, mooie, hemelse vrouw leefden gelukkig met elkaar, en na enige tijd werd hun gezin verrijkt met een welgeschapen dochtertje Lara Kasijan geheten.
Op een dat ontdekte Dewi Nawang Wulan, onder de rijst in de rijstschuur verstopt, haar oude hemelse kleding.
Zij begreep toen , wie indertijd haar hemelkleding verstopt had, en om haar man daarvoor te straffen, besloot zij naar de Suralaja terug te keren. 

Omdat zij echter met een sterfelijk wezen gehuwd was, werd haar de toegang tot het godenverblijf ontzegd. Toen wendde zij zich tot Ratu Kidul met het reeds genoemde gevolg, dat zij tot rijksbestuurder van de zuidelijke zee werd aangesteld.
De bevolking noemt haar als zodanig Nji Gede Lara Kidul, wat niet wegneemt, dat men haar ook dikwijls verwart haar heerseres Ratu Lara Kidul.
Haar dochtetje groeide onder de goede zorgen van Djaka Tarub op tot een mooi widadari-kind en kreeg, toen zij volwassen was de naam van Dewi Nawang Sih.
Intussen was een jonge prins Raden Lembu Peteng, zoon van een der laatsten vorsten van Madjapahit, in Djaka Tarub's woning aangekomen, om hier zijn verdere opvoeding te voltooien. Is het een wonder, dat de jonge prins al spoedig zijn hart aan de lieftallige widadari-dochter verloor en met haar in het huwelijk trad?
Al spoedig echter ging het Hindoe-Javaanse rijk Madjapahit te gronde, en de hegemonie in Midden-Java viel toe aan de sultan van het nieuwe Mohammedaanse rijkje Demak (ten oosten van Semarang).

Kraton mes.

Deze sultan van Demak werd opgevolgd door zijn schoonzoon, de sultan van Padjang, en deze laatste stelde een achter-achterkleinzoon van Dewi Nawang Sih tot rijksbestuurder van het landschap Mataram aan. Hiermee was de eerste stap gedaan tot de vestiging van de nieuwe Mataramse dynastie, want reeds Senapati de zoon van de eerste rijksbestuurder, wierp zich op tot erfgenaam van zijn leenheer, de sultan van Padjang, en tot eersten vorst van Mataram. Zo werd de dynastie gesticht, waarvan leden nu nog in de vorstenlandse rijkjes de regering vormen; en volgens deze legende stammen dus de Midden-Javaanse vorsten van moederszijde (Dewi Nawang Wulan) uit dehemel en van de vaderszijde (Raden Lembu Peteng) van het vorstenhuis Madjapahit.

VIII. TONEEL, DANS EN VOLKSKUNST IN DE KRATONS.

PREGIWA EN PREGIWATI.

Ofschoon het midden op de dag is, dringt in het dichte tropische oerwoud slechts een gedempt licht door. De hoge boomkruinen vormen één gesloten lichtgroen loverdak, dat zich te dele in de ijle nevelsluier verliest; en ook de statige stammen, die als talloze onregelmatig geplaatste zuilen het bladergewelf van deze natuurtempel steunen, vervagen op enige afstand in de lichte neveldamp als steeds  schemeriger worden de coulissen. 
Allerwegen hangen rotanslingers en met epiphyten (planten die op bomen leven, maar niet als parasieten) begroeide lianen in brede bogen omlaag of verdwijnen in de weelderige ondergroei van waaierpalmen, boomvarens en dicht struikgewas; 
en de alom heersende rust geeft aan dit beeld van kwistige oerwoudvegetatie een mysterieuze, ongekende bekoring. Het is dan ook als een profanatie als daar plotseling op het met boomwortels doorgroeide , slingerende voetpad druk pratende mensenstemmen weerklinken. 
Het gesprek gaat uitsluitend over de moeilijke opdracht waarvoor de drie mannen op stap zijn, en waarvoor zij tot nu toe geen van drieën een oplossing hebben gevonden.

Het is dan ook een ongewoon geval: De kroonprins van het rijk Ngastina, Raden Lesmana, had een aanzoek gedaan om de hand van prinses Siti Sendari, dochter van de vorst van Darawati. Intussen was Raden Lesmana niet de enige, die Siti Sendari tot echtgenoot wenste, en de prinses, zowel als haar koninklijke vader Prabu Kresna gaven eigenlijk de voorkeur aan een van Lesmana's mededingers, prins Ongkawidjaja van het rijk Madukara. Om tijd te winnen en zich voorlopig uit de verlegenheid te redden had de prinses haar aanbidders laten weten, dat zij slechts in het huwelijk zou treden met hem, die haar twee beeldschone bruidsmeisjes, tweelingzusters, tot geleide kon geven.
Als gevolg van deze wens had de vorst van Ngastina enige hovelingen, waaronder de patih Sengkuni en zijn eigen broer Dursasana, uitgezonden om de gewenste bruidsmeisjes te zoeken. Tot nu toe was hun speurtocht vruchteloos geweest; en nu hun weg door het woud voert, beginnen de boodschappers reeds de moed te verliezen. Maar plotseling staan de mannen met stomheid geslagen ... zouden de goden hun dan toch ter wille zijn? .... Zij kunnen hun ogen bijna niet geloven, want op enige tientallen meters afstand naderen daar op het bospad twee meisjes, haastig lopend, angstig, bevreesd, maar zo lieftallig, dat de hovelingen aan een goddelijke beschikking denken, welke deze twee "bruidsmeisjes" op hun pad heeft gevoerd.

Waaraan hadden Dursasana en zijn volgelingen deze verrassende ontmoeting te danken? Reeds van hun prille jeugd af woonden de beide tweelingzusjes, Pregiwa en Pregiwati, in de woudkluizenarij  Tjendana Sepilar. Toen zij de volwassen leeftijd hadden bereikt en op zekere dag van de oude kluizenaar, hun grootvader, vernamen, dat de Ksatrija (edelman) Djanaka van het rijk Madukara hun vader was, besloten de beide meisjes naar Madukara te gaan en naar 's lands wijs hun opwachting bij hem te maken.
Onder geleide van een oude tjantrik (kluizenaarsleerling) gingen de zusjes vol goede moed op reis; maar toen zij enige tijd onderweg waren en de oude tjantrik allerlei dwaasheden begon uit te halen, werden beide meisjes angstig en zenuwachtig en begonnen steeds vlugger te lopen ten einde het doel van de reis zo spoedig mogelijk te bereiken.
Zo kon het dan ook gebeuren, dat het ontstelde zusterpaar onverwachts voor Dursasana met zijn volgelingen stond, die toevallig door hetzelfde woud trokken, en meenden in Pregiwa en Pregiwati twee bruidsmeisjes te hebben gevonden, welke ongetwijfeld zeer in de smaak van de vorstelijke bruid zouden vallen. Brutaalweg eisten zij de meisjes op, en toen de kluizenaarsleerling zich hiertegen verzette, ontstond er een gevecht, waarin hij werd gedood.

Radeloos vluchten de tweelingen, door aanranders achtervolgd, verder het bos in, en vonden een schuilplaats in het dichte struikgewas van een van de ravijnen. Bevend van angst en onderdrukt huilende, vreesden zij ieder ogenblik te worden ontdekt, maar op het ogenblik van de grootste nood kwam er onverwachts redding opdagen.
De bovengenoemde prins Ongkawidjaja van Madukara, mededinger naar de hand van prinses Siti Sendari, was in gezelschap van zijn neef Gatutkatja in hetzelfde woud aangeland. Afgaande op het zachte huilen ontdekte hij de beide vluchtelingen en hiermee kwam aan de angstige spanning, waarin de beide meisjes geruime tijd hadden verkeerd, een einde. Ongkawidjaja en zijn neef verdreven de aanranders; al spoedig ontdekte de eerste in Pregiwa en Pregiwati twee zussen als tweeling, en de beide jongelieden brachten de meisjes onder hun hoede naar Madukara. De beloning bleef natuurlijk niet uit: enige tijd later trad Pregiwa met Gatutkatja in het huwelijk.

Het bovenstaande verhaal geeft de hoofdlijnen weer van de op Java meest geliefde wajangvertoningen. 
"Pregiwa" is dan ook een lakon (toneelstuk) waarin tal van spannende tonelen de aandacht boeien. 
Herhaaldelijk heeft de dalang ( poppenspeler) gelegenheid, zijn welsprekendheid nu eens in een hartroerende voordracht, dan weer in een boeiende beschrijving van tweegevechten tot uiting te brengen. 
Het aandoenlijk smeken van de ingevaar verkerende tweeling, het zachte verwijt gericht aan hun begeleider, en daarnaast de ridderlijke wijze waarop Ongkawidjaja en Gatutkatja de hulpeloze meisjes in bescherming nemen, laten nooit na, de toeschouwers voortdurend in grote spanning te gouden. 


WAJANG WONG.

van de Javaanse toneelkunst is vooral de opvoering van dergelijke lakons bi wajang-wong-voorstellingen (waarin personen optreden in tegenstelling van het schimmenspel wajang kulit) in een van de Vorstenlandse kratons, welke ook de westerling weet de boeien.
De zeer eigensfeer welke het kratonleven eigen is, heeft ook zijn stempel op de ontwikkeling van toneel- en danskunst gedrukt,
Hier, binnen de kratonmuren, waar nog zo veel herinnert aan oude Javaanse tradities, waar met piëteitvolle  zorg zo veel bewaard en in stand wordt gehouden, dat zich uit de oude Hindoe-Javaanse kunst heeft ontwikkeld, wist ook de Javaanse toneelkunst een verfijning en een volmaaktheid te bereiken als men nergens anders in de archipel zal kunnen aantreffen.
Het plaatje rechtsboven stelt een toneeltje uit Pregiwa voor, waarin de beide meisjes elkaar trachten te troosten op het ogenblik, dat zij zich in het bosravijn hebben verscholen.
Toneeldecors zal men bij de wajang wong vergeefs zoeken, hoogstens wordt zo nu en dan een tuin of een lusthof door twee of drie bloempotten met kunstbloemen voorgesteld. Ook wordt de dialoog niet door de spelers  uitgesproken: dit is, evenals de voordracht van het  verhalende en het beschrijvende gedeelte van het toneelstuk de taak van de dalang.


Het oude, met een zekere devotie behandelde handschrift, waaruit hij reciteert, ligt op een met wit doek afgedekt laag tabouretje. Rechts van hem neemt de leider van de zangers en van de gamelan plaats, die de maat aangeeft door met een hamertje op een houten klankdoos te slaan. Achter hem zitten de zangers en de gamelanspelers, die de voordracht van de dalang begeleiden en aanvullen (tweede plaatje rechtsboven).
Als de dalang aanvangt met een beschrijving van de omgeving, waarin het toneelstuk speelt en van de eigenschappen en karakters van de helden en demonen, vorsten en prinsessen, welke zullen optreden, valt ook zacht klingelend de gamelanmuziek in. En deze begeleidt vervolgens eveneens de dans van de vrouwelijke en mannelijke spelers, die met gracieuze bewegingen en stijlvolle dansen hun rollen uitbeelden.
Want deze toneelkunst, de wajang wong, is tenslotte een bewegingsspel van klassieke danskunst, welke aan eeuwenoude traditionele voorschriften is gebonden.

Evenals de oude Hindoese en Hindoe-Javaanse beeldhouwers en tempelbouwers gehouden waren aan voorschriften, zo waren ook voor de toneelspeler-danser, die danste om de goden te behagen, en nog meer om magische krachten te beheersen, en wiens kunst dus een religieuze betekenis had, vaste voorschriften in de natiacastra's (heilige geschriften) vastgelegd.
Hoe verwonderlijk bewijst deze klassieke danskunst de waarheid van het Nederlandse spreekwoord, dat eenvoud het kenmerk van het ware is. Houdingen, standen, bewegingen, alle zijn rustige eenvoud, vrij van alle gewildheid of gemaaktheid, en geven juist daardoor op meesterlijke  wijze karakter en betekenis aan de handeling van het spel. De verticale stand van de strijder met de zuiver haakse houding van de ledematen, voeten en handen (tandjak), de rustende, afwachtende houding alvorens de dans te beginnen (djedjer), de handhoudingen bij het spreken, bij de (sembah) de eerbiedige groet en bij het antwoord geven aan hoog geplaatste, het njabet, het met een sierlijke handbeweging wegslaan van de sjerp (sampur), al deze houdingen en bewegingen en nog talrijke andere zijn van een stijlvolle eenvoud en toch zo vol uitdrukking, dat zij zowel op zich zelf als bij het optreden van groepen aan de suggestiefste en schoonste dansen en plastische standen het aanzien geven.

Alhoewel de wajang wong, zoals deze tegenwoordig aan de Vorstenlandse hoven wordt opgevoerd, zich heeft ontwikkeld tot een bewegings- en danskunst, welke weerga men tevergeefs zal zoeken, is het oorspronkelijk waas van heiligheid deze hoogstaande kunst blijven omhullen. De oude handschriften, waaruit de dalang voorleest, worden als waardevolle relikwieën behandeld, de uitvoeringen hebben slechts plaats ter gelegenheid van grote jubilea of nationale feestdagen, en aan de voorstellingen nemen niet alleen personen deel uit regenten- en andere adellijke families maar zelfs door broes en neven van de vorsten worden vooraanstaande rollen gespeeld. Dit alles voert bij deze opvoeringen tot prestaties op het gebied van toneel en dans als slechts bij een dergelijke klassieke , aristocratische kunstverfijning te verwachten is. En ook de spelers brengt het tot een aan extase grenzende overgave, die hen alles buiten het spel doet vergeten.

Een ooggetuige verhaalt van de buitengewone toewijding, waarmee in de kraton te Yogjakarta anderhalf jaar zo goed als dagelijks gerepeteerd werd voor de grote wajang wong voorstelling ter ere van het zilveren regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina in 1923. Bij een van de grote repetities brak plotseling een noodweer los van zo hevige aard, dat het regenwater ook de open loods waarin gespeeld werd, overstroomde. Aan de gezichten van, tot over hun enkels in het water staande spelers, was niets te merken; onverstoorbaar speelden zij verder, en ook de broer van de sultan, die een van de hoofdrollen vervulde, speelde zijn rol ten einde, zonder zich in het minst aan het noodweer te storen.

Openbaart reeds de dans van de enkeling een op een hoog peil staand, natuurlijk kunstgevoel, verrassend imponerend en van verheven schoonheid zijn de standen en bewegingen van grote groepen. Ziet slechts de opstelling van een tafereel als van de vorst met de vorstin en zijn bijvrouwen, gevolg door de hofhouding, audiëntie verlenende aan een gezantschap van een van de bevriende vorstenhoven. Hierbij  is alle verklaring of uitleg overbodig, en spreken houding en gebaar beter en duidelijker taal dan ooit door woorden mogelijk zou zijn. De rustige, natuurlijke en toch majestueuze houding van de hoofdfiguur, de soepele en toch statige gang van de vorstin, het onnavolgbaar gebaar, waarmee de afgezant neerknielt om op een gouden of zilveren schaal een brief aan te bieden, de bescheiden en beheerste houding van de volgelingen, het is alles even onberispelijk en van een verrassend mooie eenvoud.



Jammer is het intussen, dat deze klassieke toneelkunst zo zelden haar verfijnde dansen te aanschouwen geeft.
De grote kosten aan een opvoering verbonden, de omstandigheid, dat talrijke kratonambtenaren voor de repetities maandenlang aan de vervulling van hun diensttaak worden onttrokken en de meespelende broers, neven en familieleden van de vorst er geheel door in beslag worden genomen, en tenslotte de tijdrovende voorbereiding zijn oorzaak dat het niet mogelijk is dan alleen met buitengewone gelegenheden, deze wajang wong voorstellingen te geven. 

DANSKUNST.

Dit gemis wordt echter vergoed door de onvergelijkelijke dansen van de serimpi's en beddja's. Want de groepjes van jeugdige danseressen zijn steeds voltallig en bij plechtige  gelegenheden, recepties, ontvangst van hoge gasten, enz. ontbreekt zelden de betoverende dans van deze bevallige, frêle vrouwelijke figuren, welke gracieuze  nymphen-gestalten op de marmeren vloer van de wijde pendapa nader zweven.


                                     ( Links een serimpi- en rechts een beddja dansgroep.)

De verschillende figuren, welke gedanst worden, zijn aan oude legenden ontleend. Nu eens wordt een schijngevecht vertoond, dat een strijd tussen twee hemelnymphen  (Supraba en Wilotama) moet voorstellen, dan weer geeft de dans een symbolische uitbeelding van de strijd van susuhunan Ageng van Mataram tegen zijn eigen oproerige vazallen, weer een andere dans is ontleend aan de Serat Menak, een legende, waarin de geschiedenis wordt beschreven van sultan Wiradi (Menak), een van de ooms van de profeet Mohammed, en zo heeft elk van de talrijke dansen zijn legendarische betekenis.
Beide dansen hebben hebben geheel verschillende opleidingen.

GEEST VAN VERERING.

Nog even aandacht voor de merkwaardige en typische geest van verering voor al het eerbiedwaardige en heilige, dat uit oude tijden in de kratons bewaard is gebleven, hetgeen ook bij toneel en muziek tot uiting komt. In de kraton spreekt men in de regel niet van "gamelan" zonder nadere aanduiding. Niet alleen zijn de oude familiestukken, posaka, de oude sieraden en de staatsiepieken met een zekere waas van heiligheid omsluierd en worden zij dan ook als voorwerpen, waar een bijzondere kracht van uitstraalt, met eerbiedig ontzag behandeld, maar ook de officiële gebruiksvoorwerpen van de vorsten genieten dezelfde onderscheiding. De pusdkd's, oude heilige krissen, pieken, vaandels, gamelan instrumenten, enz hebben zelfs eigennamen, worden kjahi (titel voor eerbiedwaardige personen) genoemd, soms met een predicaat, en de oudste en heiligste mogen alleen bij zeer bijzondere grebegs (feesten)  voorafgegaan door een rokend wierookvat en gevolgd door een gele pajung, in de optochten worden meegedragen. Van de oude slagbekkens, bende's, is de heiligste de kjahi Tundung Mungsuh (tundung=verdrijven, mungsuh=vijand), een erfstuk, afkomstig van Mararam's eerste sultan, waarvan de legende verhaalt, dat alleen reeds het meevoeren van deze bende in de strijd, aan de troepen van Mataram de overwinning verzekerde. Ook verschillende vorstelijke gamelanorkesten hebben een mythisch verleden. Wanneer de voornaamste, de kjahi Munggang, speelt, moeten alle andere gamelans zwijgen. Dit geldt zelfs voor de beide gamelans Sekati, welke zware, sonore gongklanken de feestviering van de sekaten begeleiden, het zesdaagse volksfeest, dat onmiddellijk aan de grebeg Mulud voorafgaat; overigens echter heeft de kjahi Sekati de voorrang boven alle andere gamelan-orkesten.

VOLKSNIJVERHEID.

Ook de volksnijverheid in de kraton is meer dan elders op Java aan tal van oude gebruiken gebonden. De verschillende ambachtslieden in vaste dienst van de vorsten hebben in de kraton hun afzonderlijke woonwijk en werken onder leiding van hun lurah's. De algemene leiding van de handwerkslieden berust bij de weddnd krijd. Het meest in aanzien staat de wapensmid, de empu pande, deman die het reeds van oudsher als bijzonder magisch krachtig geldende ijzer bewerkt.
Belend is het mooie "pamor"van de javaanse krissen, in welk lemmet talrijke uiterst dunne laagjes afwisselend nikkel en ijzer zijn gesmeed, zodat het lemmet een fraaie tekening van witte golvende streepjes en adertjes vertoont. Deze "pamor" krissen werden oorspronkelijk vervaardigd uit het nikkelhoudend ijzer van meteorieten. 
De grootste in Midden-Java bekende van deze meteorietstenen, welke op 13 februari 1784 bij Prambanan viel, werd naar Surakarta gebracht, maar is sinds dien reeds lang verbruikt.

Een tweede exemplaar van 12 februari 1797, aanmerkelijk kleiner, werd eveneens naar de kraton van de susuhunan gebracht. Tenslotte zijn er nog een tweetal meteorieten, in de loop van de 19e eeuw gevallen. Het is zondermeer begrijpelijk, dat het hoge aanzien van de enpu pande nog versterkt werd, doordat aan hem de bewerking werd toevertrouwd van dit metaal voor krissen en lanspunten, dat als een godengeschenk voor de vorsten uit de hemel was gevallen.

(links; de krissensmid aan het werk, rechts; een meteoriet te Solo.)

Bij het smeden en de bewerking van de kris worden dan ook tal van voorzorgen in acht genomen. Allereerst moeten met behulp van een wichelkalender de gunstige dagen voor de aanvang van het werk worden uitgezocht. Bovendien zet man voor en gedurende de arbeid verschillende sadjen (kleine offers) gereed en brandt wierook, teneinde de demit, de goede geesten welke de arbeid beschermen, gunstig te stemmen. Ook het aambeeld, waarop het smeedwerk wordt uitgevoerd is van groot belang en de empu pande van Paku Alam prijst zich gelukkig, dat zijn aambeeld, een erfstuk nog uit de tijd van Madjapahit stamt. De sierlijke vorm van de Javaanse kris, het kunstvaardig smeedwerk, het fraaie pamor en de slanke lijnen van de schede en gevest zijn zo algemeen bekend, dat een beschrijving daarvan hier achterwege kan blijven.


Wat hiervoor werd opgemerkt over de wapensmeden, geldt ook min of meer voor de andere handwerkslieden, de goudsmeden, kemasan, de kopersmeden, sajang, de kopergieters, gemblak, de snijders van wajang-poppen van houtsnijwerk en anderen.
Hier is slechts in het kort een verwijzing naar deze ambachten gedaan, welk enig denkbaar beeld geeft van de eenvoudige werkplaatsen en beperkte hulpmiddelen, waarmee de Javaanse nijvere zijn fraaie, ragfijn uitgesneden wajan-poppen, de soepele ranken in het mooie houtsnijwerk en zijn prachtig ciseleerde messing kommen en vazen vervaardigd. 



                                                 Zie vervolg: JAVA. TWEEDE DEEL. 1934.

zaterdag 7 juni 2025

JAVA. EERSTE DEEL. 1934. ( DEEL 7.)

 

JAVA IN DE KOLONIALE PERIODE

GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.

                                         DEEL 7.



JAVA.....


       VII. DE GREBEG MAULUD EN HET ZUIDERSTRAND (VERVOLG).

IN DE KRATON.

Intussen heeft zich ook binnen in de kraton allerlei ceremonieel afgespeeld. het vorstenverblijf van de kraton is in verschillende op elkaar volgende ommuurde open ruimten verdeeld. Binnen de laatste ruimte bevindt zich de bangsal kentjdnd, een statige groots opgezette pendapa, een open ontvangstzaal zonder muren met wit-marmeren vloer en overdekt door een vierkant piramide vormig dak, dat in het midden steil oploopt en door vier rijen van in concentrische vierkant geplaatste houten palen wordt gedragen. Het piramidaal hoog oplopende middengedeelte , samengesteld uit met verguld snijwerk versierde balken, rust op de rijk versierde en met gouden lofwerk bedekte vier middelste en hoogste zuilen. In deze bangsal kentjand, de "gouden troonzaal", zal de ontmoeting plaats vinden tussen de sultan en de gouverneur wanneer de laatste de vorst straks geluk komt wensen met de geboortedag van de Profeet op de twaalfde van de maand Mulud.


                                     ( "Gouden troonzaal" van de Kraton in de 20e eeuw.)

 Reeds staan de verschillende pradjurit-korpsen van de lijfwacht van de sultan voor de troonzaal in orde van parade opgesteld, en kort daarop verschijnt de vorst zelf, voorafgegaan door een paar vrouwen van adel en gevolgd door verschillende manggungs, meisjes van stand welke de sleep van de 's vorsten dodot en zijn ampilan dragen. Voor de troonzaal zit, een bronzenbeeld gelijk, de vorstelijke  pajunghouder met de geopende song-song kentjdnd, de gouden pajung, de enigste trouwens, welke hier geduld wordt. Op een wenk van de vorst, die op zijn troon plaats heeft genomen begeven twee vrouwelijke kratonbeambten zich naar de kratoningang, waar zij aan de rijksbestuurder de opdracht overbrengen om de gouverneur te laten weten, dat alles voor zijn ontvangst gereed is.
Bijna ogenblikkelijk daarop steken twee regenten als gandeks. vorstelijke boodschappers, in het volle besef van hun waardigheid in statige gang tussen de rijen erewachten doorlopende, het alun-alun-plein over en begeven zich naar de gouverneurswoning.


Nadat zij de trappen hebben beklommen, worden zij in de open voorgalerij door de vertegenwoordiger van het Nederlands gezag ontvangen, en staan in licht gebogen houding, de armen voor het lichaam afhangende, de duim van de rechterhand naar vorengericht, brengt een van hen het bericht over.
Het hoofd van het Paku Alamse huis, autoriteiten en notabelen hebben zich intussen van te voren in de woning van de gouverneur verzameld, auto's en rijtuigen staan voor het vertrek gereed, en terwijl een dichte menigte zich langs de weg en tot zelfs in de voorhof van de kraton verdringt, terwijl alle gamelans weerklinken, rijdt de stoet tussen de erewachten door naar de kratoningang.


Vooraan, tot aan de beide grote waringin -bomen in het midden van het alun-alun-veld, bestaat de erewacht uit een voortzetting van de gelederen pradjurit arahan langs de hoofdweg; voorbij de waringin-bomen (waringin kurung) is de weg afgezet door het tot de vorstelijke behorende korps wird brddjd in de schilderachtige , fantastisch rood en witte uniform.

(Waringin = Indische vijgenboom, Ficus Benjamini Kurung hier in de betekenis van omrasterd. Beide waringins zijn enigzins bizar als twee enorme, dikke cirkelschijven, in de vorm van twee reusachtige pajungs gesnoeid. De waringin als vertegenwoordiger van de heilige bodhi-boom van de Boeddhisten heeft ook voor de tegenwoordige Mohammedaanse Javanen zijn sfeer van heiligheid behouden.)

DE PLECHTIGE ONTVANGST.

Wanneer het gezelschap bij de trap van het verhoogde terras bij de ingang van de kraton, is uitgestapt, en verder onder geleide van de beide gandeks, langs de verschillende kraton pleinen en door drie opeenvolgende poorten naar de bangsal kentjdnd wandelt, ontplooit zich voor hun ogen een veelkleurig oosters paradebeeld. Erewachten in kleurige uniformen, gewapend met lansen, pieken en geweren en met tamboers , hoornblazers en fluiters op de vleugel, geven de verschuldigde eerbewijzen door het presenteren van de wapens en het geven van signalen op trommen en hoorns. Bij aankomst op het srimenganti-plein, de laatste ruimte voor die van de bangsal kentjdnd, wacht de bezoekers een tafereel van Javaanse voornaamheid, zoals men alleen in de Vorstenlandse hoven kan aantreffen. Hier hebben zich alle prinsen van vorstelijke bloede en de regenten onder leiding van de kroonprins of de oudste broer van de sultan zich verzameld, om de bezoekers namens de sultan te ontvangen. Wel is waar zijn ook hier op de achtergrond nog de bonte kleuren van de lijfwachtuniformen zichtbaar, maar toch niet meer dab als een soortomlijsting van het uitgelezen gezelschap van de Javaanse adel, dat op hoffelijke wijze de gasten ontvangt en hen naar de bangsal kentjdnd geleidt. Na de begroeting tussen de gouverneur en sultan nemen beide een ogenblik plaats te midden van de eerbiedig rondom neergehurkte hofhouding en volgt kort daarna de optocht naar de setinggil, het reeds genoemde, overdekte terras bij de ingang van het vorstenverblijf.
In deze kraton omgeving met zijn Javaanse hofwereld tekent zich het typisch beeld van een merkwaardige mengeling van Indisch en Westers ceremonieel eens te duidelijker af.

Enerzijds de overheersende  Javaanse sfeer, de gamelanmuziek, de Javaanse prinsen en de Javaanse adel, allen in nationale galakledij met glanzen witte hoofddeksels, kuluk, en de smaakvol geplooide en breed afhangende kain dodot van fraai artistiek batikwerk: de pronk van de sultan en de prinsen± de diamanten en juwelen, welke schitteren in de kunstzinnig bewerkte krisgevesten, die links op de rug boven de gebatikte dodots uitsteken, en in de zwarte kammen, die achter de kuluks in de donkere haarwrong zijn gestoken; de gouden rijkssierraden, de vorstelijke upatjard, die door acht manggungs, adellijke meisjes van de hofhouding, op zijden kussens voor de sultan worden uitgedragen, en waarboven de begeleidende pajungdragers de gele pajungs uitgespreid houden; de ampilan, de vorstelijke gebruiksvoorwerpen, welke de sultan als waardigheidsteken worden nagedragen: de gouden troonzetel, dampar kentjdnd, de voetenbank, tjantjadan, de gouden kom met gouden waterkruik, peturasan. de met goud beslagen boog, gendewd, enz. en de typische halsband. samir, welke al deze draagsters en bewaarders van de vorstelijke oepdtjdrd's, lijfstukken, en ampilan als dienstteken voor de schouders hebben afhangen.

Pradjurit bugis.
Anderzijds, een vreemd contrast vormend met alles hier binnen de oude kratonmuren te zien is, de Europese ambtenaren, officieren en notabelen in hun ceremoniële zwart laken dracht: de gouverneur met steek en degen en goud gegalonneerde galakleding in de optocht gearmd lopend met zijn "jongere broeder" de sultan, de Europese officieren, evenals het hoofd van het Paku Alamse huis in hoofdofficiersuniform, in groot tenue, de Europese notabelen in rokkostuum, de ouderwets westerse uniform van enkele van de pradjurit-korpsen, vooral van de prajurit bugis, de Nederlandse commando's bij de exercities van deze miniatuur-korpsen en de eresalvo's met hun oude trompladers. De ruime oppervlakte van de setinggil is spoedig geheel in beslag genomen. Sultan en gouverneur zitten in het midden van de achterste zijde op de beide ereplaatsen naast elkaar en langs de beide aangrenzende zijden volgens rang en stand ambtenaren, officieren, notabelen, prinsen, regenten en leden van de hofhouding. Dan begint het ceremonieel, waarvan de vertoning ook bestemd is voor de dichte menigte, die zich op de alun alun voor de setinggil heeft verzameld.

Punctueel 20 minuten over tien begint de parademars van de verschillende pradjurit-afdelingen; het keurkorps, de uit de oudste tijden daterende  pradjurit njutra zuiver iJavaans in kleding, bewapening en het gebruik van Javaanse commando's, heeft zich als een troonwacht rechts en links van de setinggil opgesteld; trommen, bekkens en blaasinstrumenten weerklinken en achtereenvolgens trekken de overige pradjurit-korpsen langs de setinggil in parade naar de alun alun op. Voor deze oosterlingen mist het begrip parademars volkomen het stramme van de westerse paradepas, en zo passeren allen dan ook in een langzame, statige gang, de keurkorpsen met half doorgezakte knieën wijdbeens hun langzame danspassen makende, waarbij ook de bewegingen van het hoofd en armen dezelfde cadans volgen. (plaatje linksboven).

Het desavolk buiten staat in volle bewondering naar de naderende troepen te kijken en verdringt zich om niets van de kleurrijke uniformen en de defilerende afdelingen te missen. De gestileerde danspassen, de mystieke namen van de ouderwetse, fraai  bewerkte statiepieken, de lange snoeren melati- en andere bloemen, waarmee de wapens en de rood beschilderde lederen patroontassen, bandeliers en scheden zijn behangen, dit alles roept bij de duizenden kijklustigenherinneringen wakker aan de heldenverhalen uit de wajang. En de klassieke, aan het heldendicht Ramajana ontleende namen, in gebruik bij het aan tradities rijke korps njutrd, komen daarbij de fantasie van de Javaanse toeschouwers te hulp. Evenals in het oude Hindoe-epos is ook dit korps njutrd in twee hoofdafdelingen onderscheiden: de keteks, het apenleger, en de boetd's, het leger van de reuzen van het eiland Langka (Sri Lanka). De luitenant-aanvoerder, pandji van de ketek's heet, evenals in het Ramajana Sugriwd, en de luitenant van de boetd's Rawand. Ook de dragers van pijlenkokers, Wanengbdjd, en de vaandrigs, Adisurd, hebben namen aan de oude heldendichten  ontleend.


DE GUNUNGANS.


Zodra de laatste pradjurit-afdelingen de kraton hebben verlaten, verschijnen onder het aanzwellen van gamelanmelodiën, de gunugansd, het glanspunt van deze dag.
Aan het hoofd weer een optocht van kraton-beambten en andere die allen hun uiterste best doen, met gelijkmatige, nog fraaiere danspassen dan de zojuist gepasseerde pradjurits, de komst van de gununans luister bij te zetten.
Deze gunungans zijn fraai versierde spijsbergen, welke de sultan op dergelijke grote feestdagen aan zijn onderdanen ten geschenke geeft. Iedere gunungans op zich zelf is een ongeveer twee meter hoog, kegelvormig  bouwstuk, dat uitwendig kunstig opgebouwd is tot een soort kleurrijke, reuzen bloemenkegel, echter samengesteld uit tietallen soorten van gebakjes, koekjes, versnaperingen enz. smaakvol gegarneerd met kleurige vruchten, paarse eierplant, rode pepers, eendeneieren en groene trossen van peulen, en welke inwendig nog grote hoeveelheden rijst- en vleesgerechten met toespijzen herbergt.

Opgesteld op een grote platte bak, wordt het gevaarte door enige tientallen koelies op de schouders gedragen; en zo passeren onder begeleiding van voortdurend wisselende gamelanmelodiën een twintigtal van deze spijsbergen, om, steeds voorafgegaan door de danspasd voortschrijdende bupati's en panewu's naar de alun alun te worden gevoerd.
Aan de weerszijden van de gunungans lopen begeleiders, gewapend met lange gevorkte stokken, die er voor zorgen, dat de hoge spijskegels gedurende de mars niet kunnen omvallen, en tussen de gunungans dragen nog tientallen koelies manden vol rijst en dendeng (kleine lapjes gekruid, gedroogd vlees). Het einddoel van deze stoet is de grote moskee aan de alun alun, maar alvorens daar aan te komen, moet de stoet eerst nog tussen aan de wegkant opgestelde prajurit-korpsen passeren. Daar waar de eerste gunungans verschijnen, gaan de geweren omhoog, een salut-salvo ratelt over het alun alun veld, andere salvo's en het gedonder van het geschut van het fort Vredenburg volgen, en het ogenblik, waarop al de smakelijke lekkernijen verdeeld zullen worden, nadert.

Weer worden twee gandeks door de sultan afgevaardigd, thans naar de rijksbestuurder, aan wie de volgende last wordt overgebracht: "Raden Adipati Danuredja, de vorst beveelt u de vorstelijke offergaven, de spijsbergen van grebeg Mulud, naar de grote moskee te begeleiden , met de vorstelijke prinsen en alle regenten en wanneer dat geschied is, doet u de de pangulu bidden om bestendigheid van de vorstelijke kraton, het heil van de vorstelijke regering, lengte van de vorstelijke leeftijd en welvaart en vrede voor het rijk. Als het gebed gedaan is, zult u de offergaven gelijkelijk onder de rechthebbenden verdelen".
het gebed van de pengulu, de mohammedaanse moskee beambte, onder wiens leiding de godsdienstige plechtigheden plaats hebben, is spoedig  afgelopen, waarna eindelijk de uitreiking van de gunungans  aan de prinsen en regenten volgt, die de spijzen en lekkernijen aan hun ondergeschikten laten uitdelen.


Het is algemeen bekend, welk een ruime plaats in geheel Indië het houden van offermaaltijden en het aanbieden van offerspijzen aan goden en voorouder inneemt, en zo ligt het in de rede in deze gunungans-ceremonie een in grote stijl gehouden overblijfsel van dergelijke algemene spijsoffers te zien. Ook tegenwoordig nog veronderstelt de eenvoudige desaman in de resten van deze overvloedige spijsbergen een vruchtbaarheid en overvloed brengende kracht: als hij een al is het nog zo minimaal stukje aan overvloed deze gunungans heeft weten machtig te worden. Dat wordt dan o0ok zorgvuldig bewaard en mee naar het dorp genomen om gedurende het groeien en rijpen van de rijst op de galengans te worden gelegd ten einde daardoor de vruchtbaarheid van de akker te vermeerderen.

GALENGANS IN DE LANDBOUW.

*In het context van rijstvelden in Indonesië, waaronder Java, zijn "galengans"kleine daken op dijken die gebruikt worden om water om te leiden en te beheren.
* Ze helpen voorkomen van erosie en het creëren van een meer gelijkmatige waterverdeling in het land.
* Er zijn verschillende soorten galengans, waaronder grotere die de grenzen van landbezit aangeven en kleinere die helpen bij het bereiken van het midden van het veld.
Ten slotte gaan ook de heilwensen, die nog worden uitgesproken, de optocht van de sultan met zijn gasten terug naar de bangsal kentjdnd en tot besluit het afscheid van de gouverneur en de andere gasten nog met het nodige ceremonieel gepaard.
Grebegs als deze worden te Surakarta drie maal per jaar gevierd, behalve de hier beschreven grebeg Mulud ter ere van de geboortedag van de Profeet op de twaalfde dag van de derde maand (Mulud) 
hebben nog twee van dergelijke grebegs plaats. ook deze beide feesten vallen op een Mohammedaanse feestdag. De ene, de grebeg Puwdsd, dient ter viering van het einde van de grote vasten gedurende de maand Puwdsd, en valt op de eerste dag van de volgende maand Sawal. De andere, de grebeg Besar wordt gevierd op de tiende dag van de twaalfde maand Besar ter ere van de grote dag van de pelgrims, die dan het graf van de Profeet te Mekka bezoeken.


ZUIDERSTRAND.

RATU LARA KIDUL.

Een blik in een rustiger omgeving, één van de talrijke lang uitgerekte en uitgebreide desa"s, welke zich langs de dichtbevolkte zuidkust van Bagelen uitstrekken. Het is een zwoele  west-moesson avond en onder het dichte bladerdak van de kokospalmen, vruchtbomen en bambu-bossen dat zich overal deze desa's uitstrekt, is het pikdonker. Slechts op enkele plekken twinkelt een klein stukje van de sterrenhemel tussen het bladerdek door. Zo nu en dan verraadt het gemurmel van gedempte stemmen, dat hier en daar, in de donkere schaduwhoeken van de reusachtige bambustoelen, de verspreide desahuisjes verscholen liggen, die ook inwendig een allerbescheidenste verlichting hebben. Een enkel flakkerend lichtje  van een oliepitje, palitd, verlicht het hoofdvertrek nog niet voor de helft. Het voornaamste huisraad bestaat uit een paar van bambu vervaardigde banken, amben, waarop enkele Javaanse tani's (landbouwers) bij elkaar zitten. Zij keuvelen nog wat na over de nieuwtjes van die dag opgedaan bij het bezoek aan de pasar in de naburige stad. De vrouw des huizes, die bezig is een paar kinderen te helpen bij hun eenvoudige rijstmaal, werpt zo nu en dan een enkele opmerking door het gesprek. Een paar jongens hebben een houten plank tussen hun beiden in, een plaatsje opgezocht op een van de banken in de directe nabijheid van de palitd. Zij spelen matjanan, een soort belegeringsspelletje en hebben dud wat meer licht nodig.

Dan plotseling stokt het gesprek, eerst een angstig vragende blik van de beide matjanan spelende jongens; nog met zijn hand op een van de stenen kijkt en van hen de mannen aan- ook daar een hun oogopslag een luisterend vragen, terwijl de Javaanse moeder zacht sussend de jongste van de beide kinderen, die nog met hun rijstmaal bezig waren, in de armen heeft genomen.
Eindelijk volgt de zacht geprevelde beaming van wat een ieder al weet: "lampor!" De boze geest, de afgezant van Ratu Lara Kidul suist door de lucht.

Eerst was het maar een zacht ruisen, maar geleidelijk neemt het in kracht toe, om dan weer langzamerhand weg te sterven. En wanneer het dan een paar minuten later weer bladstil is, komen langzaam, eerst bevreesd dan al spoedig vrijmoediger., de tongen weer los.
En nenek, grootmoeder, die juist is teruggekeerd uit de keuken in de kleine achtergalerij van de woning, staat plotseling in het midden van de belangstelling.
Inderdaad het was Lampor, een van die velen van het Zuiderstrand, waar nenek zo mooi en boeiend over kan vertellen. De jongens hebben hun matjanan-spel al aan de kant gezet, gelukkig laat nenek zich nooit lang smeken. 

Lampor, Kjahi Belorong, Njjahi gede, ze zijn allen volgelingen en dinaren van de vorstin van de Zuidzee, Ratu Lara Kidul. En de jongens, al zijn ze nog zo klein, zij kennen haar rijk uit eigen aanschouwing.


Het indrukwekkendst is het gebied van Karang Bolong, de kalkrotsen met de vogelnestgrotten, met de honderden meters hoog uit de Zuidzee oprijzende rotswanden; waar de plukkers van de eetbare vogelnestjes van de salanganen (gierzwaluwen)  offers en hun sembah brengen alvorens aan de arbeid te gaan.

DE LEGENDE VAN DEWI KADITA.

De godin van de Zuidzee behoort tot de boze geesten, die meedogenloos straft een ieder, die verzuimt haar offers te brengen, of op andere wijze in eerbied tegenover haar tekort schiet. 

Eens was deze ijverzuchtige, boze Lara Kidul een lief, vriendelijk en innemend prinsesje, de oogappel van haar vorstelijke vader Prahu Mundang Wangi en de lieveling van de gehele hofhouding en omgeving. Prabu Mundang Wangi had echter één hartenwens, op welke vervulling hij tot nu toe tevergeefs had gewacht. 
Hij verlangde naar een troonopvolger en toen zijn wachten tevergeefs bleek, nam hij naar 's lands wijs er een tweede vrouw bij. Deze laatste, Putri Muntiara, was in alles het tegenovergestelde van de vorst zijn eerste vrouw en van het lieftallige prinsesje Dewi Kadita. Jaloers op de beminnelijke eigenschappen van haar stiefdochtertje en van 's vorsten eerste gemalin en ijverzuchtig van aard, deed zij alles om Dewi en haar moeder van het hof te verwijderen. Toen bleek dat haar pogingen zo min bij de vorst als bij andere leden van de hofhouding enig succes hadden, liet zij in het geheim de oude heks Djahil, die de zwarte kunst verstond, bij zich komen.

Op een nacht dat alles in de kraton in diepe rust lag, slopen Putri en Djahil ongezien naar het slaapvertrek van Dewi en haar moeder en hier sprak Djahil haar rapal (toverspreuk) uit: "Gij beide zult door melaatsheid worden besmet".
Groot was de droefheid van de vorst en nog groter de verslagenheid in het gehele rijk, toen zich de vreselijke ziekte bij de vorstin en prinses vertoonde, en daarop volgens de wetten van het land een verbanning naar het woud moesten volgen. Voor het eenmaal zo lieftallige prinsesje braken toen zware tijden aan. Wel ontfermde een tdpd (kluizenaar) in het bos zich over de vorstelijke vrouwen, maar voor de vorstin was de schande van de verbanning, gevoegd bij het lichamelijk lijden aan de de vreselijke kwaal te zwaar, en na korte tijd in ballingschap te hebben doorgebracht, overleed zij. Haar dochtertje Kadita bleef in leven, maar welk een bestaan was het voor het eenmaal zo gevierde prinsesje! Alleen reeds de niet te bedwingen afkeer op het gelaat van de mensen, die zij zo nu en dan in het bos ontmoette, vertelde haar, hoe ver haar afzichtelijke kwaal in korte reeds gevorderd was.
Zij werd onverschillig, ging de mensen haten, en zelfs de goedhartige vrome kluizenaar, die haar huisvesting had geschonken in een van de tempelgrotten van zijn verblijf, die haar wonden verzorgde en haar voedsel schonk, kon niet verhinderen, dat haar gemoed steeds meer met verbittering werd vervuld, een verbittering, welke zich tenslotte ook tegen hemzelf richtte.
Toch scheen de heks nog steeds niet bevredigd, want op zekere dag zag de kluizenaar in de grote wangarin bij zijn grottentempel een ineengedoken gestalte zitten, die hem woedend aanstaarde, en op zijn vraag, wie zij was, antwoorde: "Bent u Djahil reeds vergeten? Djahil, die met haar rapals meer kan doen, dan u met al uw gebeden en vasten?" De kluizenaar beval haar toen om de heilige de wangarin te verlaten. Maar Djahil krijste hem honend toe, dat hij haar niets te bevelen had en dat eerder haar voetstappen zouden verstenen, dan dat de kluizenaar over haar rapals macht zou kunnen krijgen.

Toen was de maat vol: plotseling verschenen uit een van de grotten de twee tijgers, die de kluizenaar overal trouw volgeden, sleurden Djahil uit de wangarin, en sleepten haar naar de voet van de Gunung Prahu, waar zij, overdekt met wonden ven de geduchte tijgernagels liggen bleef. Het hart van wraakgevoelens vervuld, kroop zij overeind en sleepte zich verder de Gunung Prahu op, om de berggeesten op te roepen, die haar in de strijd tegen de kluizenaar moeseten bijstaan. De gehele nacht strompelde zij het bergpad op, en toe zij bij het eerste ochtendgloren, aangekomen bij de steile rotswand een ogenblik uitrustte, en achter zich keek, zag zij dat haar voetstappen in de zachte, modderige bodem van het bergpad hard geworden waren als steen! Was dat dus de uitwerking van haar rapal? Was de kluizenaar dan toch machtiger dan zij zelf? En met een kreet van wanhoop sprong zij van de rotswand en viel in het ravijn te pletter. Heden meent de bevolking op de helling van de gunung Prahu de versteende voetstappen van Djahil te kunnen aanwijzen.

Dewi Kadita verliet die zelfde nacht nog het woud. Al bedelend trok zij het land door, steeds naar het zuiden van desa tot desa. Maar overal waar zij verscheen, werd zij met afschuw verjaagd. Toen zij tenslotte het Zuiderstrand bereikte, was het alsof zij in het ruisen van de golven een stem van welkom hoorde: "waarom zou je nog langer zwerven te midden van die harteloze mensen, hier in de koele golven kan je je rust vinden, hier wacht je bruidegom, kom bij ons en wees gelukkig".
Door allen verlaten, door ieder verafschuwd vertrouwde Kadita zich aan de golven toe en ondervond daar een laatste teleurstelling; want de bruidegom, die zij meende te vinden, bleek slechts een fantasie beeld te zijn.

Toen haar wrok onblusbaar bleek, veranderden de goden haar in een vorstin van de Zuidzee, Ratu Lara Kidul.
Zo is het eens gelukkige prinsesje geworden tot een godin van de zuidelijke oceaan, onverzoenlijk tegenover mensen, door allen gevreesd, en onverbiddelijk straffende ieder, die niet aan haar offert en haar geen eer bewijst.
Zij, die haar ten offer vallen, worden bij haar gevolg ingelijfd, of moeten haar dienen als slaven. Soms hebben op de bodem van de oceaan bruiloftfeesten plaats, en niet zelden trekt daarbij Ratu Lara Kidul aan het hoofd van de bruiloftsstoet haar onderhorigen over het vaste land van Java van het zuider- naar het noorderstrand. Lapor suist dan met zijn volgelingen vooruit om de weg vrij te maken, en vooral kort na zonsondergang kan men deze boze geest als een kortstondige zeewind door de hoge toppen van de kokospalmen horen ruisen.



                                    Zie vervolg: JAVA. EERSTE DEEL. 1934. (DEEL 8)