vrijdag 13 juni 2014

MEREL.

BIRDS IN PARADISE!

Achter het huis in de tuin heb ik een kleine overkapping staan. Het is daar vooral in het voorjaar als de wind verkeerd staat in de ochtend heerlijk vertoeven in het zonnetje. Helaas was het er dit jaar niet bij, daar een merel koppel het nodig vond  op een plankje wat aan de wand is bevestigd een nest te gaan bouwen precies op een terracotta stukje aardewerk dat ik uit Bali had meegebracht.

 
Het was een druk af en aan vliegen met materiaal dat ze in de tuin verzamelden en hevig lawaai makend werd me duidelijk gemaakt dat het nu hun territorium was geworden.
Het werd uiteindelijk een waar stukje kunstwerk dat nest, gemaakt uit droog materiaal van de tuinplanten en vanbinnen afgewerkt met met modder uit de rand van de tuinvijver.






Op een moment van afwezigheid heel voorzichtig een blik in het nest geworpen en zowaar er lag reeds één ei in en nu maar wachten of het er nog meer zouden worden.
Het ei heeft een prachtige blauw-groene kleur en is bedekt met geel-bruine vlekken.
Al spoedig bleef het vrouwtje langdurig op het nest zitten en verliet het om alleen snel wat voeding te vergaren in het gazon. Het mannetje hield luid fluitend het geheel in de gaten.



Na twee weken was het ineens druk af- en aanvliegen van het vrouwtje en het mannetje naar het nest met voeding in hun snavel.
Er lagen vier bijna nog naakte, veerloze vogeltjes in het nest die gevoerd moesten worden.
Insecten, wormen, broodkruimels en bessen waren er in de tuin volop te vinden. Bij het omdoen van de aarde tussen de planten na een regenbui zaten ze bijna onder het tuingereedschap zo brutaal begonnen ze te worden. Een hoopje bladeren en tuinafval gooiden ze uit elkaar om het ongedierte er tussen uit te pikken.


In het gazon waren ze druk bezig opzoek naar regenwormen. Rond huppend met hun kop scheef, waarschijnlijk om de wormen te kunnen zien zoeken ze hun prooi. Soms vliegen het hele stukken gras door de lucht als ze er een aan het uitpikken zijn.
De tuin is een waar voedsel paradijs voor ze.

Het vrouwtje doet buiten het voeden van de jongen, die al snel hun kopje boven de rand van het nest uitstekken als ze er aankomt, ook het onderhoud van het nest. Het is een constante bedrijvigheid.


Het mannetje, herkenbaar aan zijn egaal zwarte veren heeft een oranje spitse snavel en een opvallende gele ring rond zijn oog. 
Buiten het voeden is hij druk bezig in de ochtend met een fluitconcert vanuit de boom of vanaf de dakrand, maar houdt intussen de omgeving scherp in de gaten.
Zodra en ook maar een kat in de beurt was ging zijn gezang over in een soort van geschreeuw met harde scherpe ratelende tonen en blijft het doen tot het gevaar geweken is.



Bij het eerste beste onraad keert het vrouwtje terug op het nest en dekt dit af met haar lichaam als een soort bescherming voor haar jongen.
Het vrouwtje heeft een aardebruin veren pak wat een stuk lichte is dan dat ven het mannetje. Ze heeft donkere strepen op haar keel en een gespikkelde onderzijde. Haar snavel is geel.
Worden de vrouwtje ouder, dan krijgen ze een witte keel en borst.


Zodra de jongen groot genoeg zijn beginnen ze in het nest reeds met hun vleugels te klapperen alsof ze zich klaar maken voor hun eerste vlucht.
De oudste domineert dan gelijk het nest en wenst ook als eerste gevoed te worden als een van de ouders komt voeden.









Vanochtend zijn ze een voor een uitgevlogen en fladderen op een nog onbeholpen manier rond in de tuin waar ze zich schuil houden tussen de planten.
Ondanks dat het nest hebben verlaten zullen ze zich nog zeker drie weken beroepen op hun ouders voor voeding eer ze zelf groot genoeg zijn om te kunnen wegvliegen. De ouders houden ze al die tijd goed in de gaten.

Ze zullen uiteindelijk uitgroeien tot een vogel van zo'n 25 centimeter met een spanwijdte van 34 tot 38 centimeter en een gewicht tussen 80 en 110 gram.


Het nest is nu leeg en verlaten, maar ik laat het maar zo als het is. Je weet maar nooit of er nog een tweede broed gaat komen. Voorlopig is het genieten van hun fluitconcerten.

vrijdag 6 juni 2014

VASCO DA GAMA ' DE ONTDEKKINGSREIZIGER '.

HIJ GING VELEN VOOR NAAR DE 'OOST '.

Vasco da Gama werd in 1469 te Sinas in Portugal geboren als de zoon van de gouverneur van Sinas en Silves.
De familie onderhield sterke betrekkingen met het hof van koning João (Johan) II.
Vasco da Gama overleed op 24 december 1524 to Cochin als de 'onderkoning'van India, welke titel hij kreeg in 1524 als heerser over het Portugese rijk in Indië.
Vasco da Gama kwam pas in 1492 in beeld toen koning Johan II hem belaste met een aanval op de Franse koopvaardijschepen in de haven van Setúbal en de havens in de Algarve. Deze aanval was een vergelding voor het aanvallen van de Portugese koopvaardijschepen aan de westkust van Afrika. Van voor deze periode is erg weinig bekend over het leven van Vasco da Gama.

Vasco da Gama was de eerste zeevaarder die de route rond Kaap de Goede Hoop aflegde naar Indië, zoals toen India werd genoemd. Hij was zowel voor de Europese handel al voor de aardrijkskundige kennis van groot belang.

NIET ALS EERSTE ROND DE KAAP!


 Sinds Henriqui Navegador ( Hendrik de Zeevaarder ), geboren op 4 maart 1394 in Porto, onder wiens opdracht de Portugezen de westkust van Afrika verkenden en deze in kaart brachten, was het een wens om via een zeeroute om Afrika de specerijlanden te kunnen bereiken in het Verre Oosten.

De Portugezen verkenden de Afrikaanse kust door er in zuidelijke richting langs te varen en er handelsposten op te richten. Het was Bartolomeu Diaz (links) die in 1488 voor het eerst Kaap de Goede Hoop ronde en daarna de Afrikaanse oostkust verkende tot 850 kilometer oostelijk van de Kaap.
Hij beschreef in zijn reisverslag het enorme stormachtige weer dat hij moest trotseren bij het ronden van de Kaap.


OVER LAND EN ZEE NAAR INDIË.

In de zelfde periode werd door koning Johan II, Pêro da Covilhã (rechts). geboren te Colvilhã rond 1450 en overleden te Abesinnië in 1526, op een reis gestuurd om via de Rode Zee een route naar Indië te vinden.
Pêro da Covilhã vertrok op 7 mei 1487 uit Santarém en reisde via Barcelona en Napels naar het eiland Rhodos. Op het advies van de Tempelridders reisde hij verder vermomd als islamitische handelaar in het gezelschap van Moorse kooplieden naar Alexandrië. Van Alexandrië reide hij verder via Caïro naar Aden aan de Rode Zee en bereikte vandaar per schip in 1488 de havensteden Calicut en Goa in India. Op de terugreis reisde hij nog van Hormuz naar Mozambique en Madagaskar. Pas terug in Caïro verstuurde hij zijn reisverslag naar Portugal, waar men intussen een belangrijk besluit had genomen.

Het was eigenlijk, doordat Christofor Columbus in 1493 voor het Spaanse hof ging werken na zijn terugkeer van zijn reis over de Atlantische Oceaan met de bewering dat hij Indië zou hebben ontdekt via de westelijke zeeroute, dat de Portugezen aan een nieuwe expeditie begonnen te denken.

DE NIEUWE EXPEDITIE.

Aan het Portugese hof was intussen een twee strijd ontstaan of een reis rond de Kaap wel haalbaar was en winstgevend. Zo was de ene partij voor het uitbreiden van de handel in goud en slaven van de Afrikaanse westkust wat zeer winstgevend was en de andere partij die wilde doorgaan met het uitbreiden van de Portugese maritieme macht elders op de wereld.
Het was uiteindelijk de nieuwe koning Manuel die de beslissing nam en opdracht gaf voor de expeditie van Vasco da Gama naar Indië.
Voor deze xpeditie werden onder het toezicht van Bartolmeu Dias twee kraken gebouwd, het vlaggenschip de São Gabriel en haar zusterschip São Rafael. Deze schepen elk van 178 ton waren groter dan de karvelen, waarmee de Portugezen hun reizen tot nu toe hadden gemaakt.  
Paulo da Gama, de broer van Vasco, voerde het bevel over de São Rafael. Verder was aan de vloot een klein karveel de Berrio onder leiding van Nicolau Coelho en een bevoorradingsschip toegevoegd.
De totale bemanning bestond uit 170 koppen, ervaren zeelieden en ex misdadigers. Da Gama had bij deze expeditie de beschikking over stuurlieden met ruime vaarervaring, zoals Pedro Escobar en Pêro de Alenquer beide veteranen van de tochten dier ze maakten met Diogo Cão en Bartolomeu Dias.
Op 8 juli 1497 vertrok de vloot uit Lissabon.




           ( Een schilderij met het vertrek van de vloot van Vasco da Gama uit Lissabon op 8 juli 1497.)

HET KARVEEL.

Het karveel was een gladboordig scheepstype. Dit hield in dat de planken van de scheepshuid niet overnaads of dakpangewijs zijn geplaatst maar met de zijkanten stuiten tegen elkaar zijn geplaatst.
De naam kwam voor het eerst voor in een charter van een vissersscheepje door Alfons III; carabela / caravela.

De naam komt van de vertaling; caravela, een snel handels- of vis zeilschip uit Portugal.
Door de geringe diepgang waren deze scheepjes uiterst geschikt om de rivieren op te varen bij de ontdekkingsreizen van de Afrikaanse westkust.

Het belangrijkste kenmerk is de plaats van de mast, op één derde van de voorsteven, waar het schip ook op zijn breedst is.
Hierdoor was het scheepje sneller en zeewaardiger en had tevens meer ruimte voor de vracht.

DE KRAAK.

De kraak was net als de karveel gladboordig gebouwd. De naam is afgeleid van het woord carrack.
De kraak was een zwaargebouwd schip met gebogen voorsteven en een vrijwel rechte achtersteven. Het voorschip was scherper dan het volronde achterschip.
Boven de voorsteven werd een kasteel gebouwd, waarboven zich nog een dek bevond, afgeschermd door een wegneembare zonnetent.
De ruimte achter de grote mast werd volledig in beslag genomen door een opbouw, waarboven het halfdek lag, eveneens voorzien van een zonnetent. De achterkant van de opbouw eindigde in een galerij. Aan deze galerij waren twee paviljoentjes uitgebouwd, wat vermoedelijk de toiletten van de officieren waren.
De tuigage van de kraak bestond uit drie masten en zij was bijzonder zwaar. De grote, gekuipte mast stond vrijwel midscheeps en droeg een geweldig razeil. Dit razeil was dubbel, zodat de kleden aan de voorkant verticaal en aan de achterkant horizontaal lagen. De fokkemast op het  voorkasteel was ook voorzien van een razeil. De bazaansmast bevond zich vlak achter het halfdek en had een latijnzeil. Alle drie de masten waren bekroond met een mastkorf, waarin vaak een stuk geschut was geplaatst. De mastkorf van de grote mast was door middel van een jacobsladder te bereiken.

DE VAARROUTE.




Uit ervaringen opgedaan tijdens de reizen van Diogo Cao en Bartolomeu Dias, was gebleken dat na het passeren van Guinee aan de westkust van Afrika men te maken kreeg met een zware tegenwind van de zuid-oostpassaat. Eenmaal bij de kaap gekomen heersten aldaar weer de westenwinden.
De Portugese navigatoren hadden hier diep over nagedacht en zo werd besloten om bij Sierra Leone de vloot een zuidwestelijke koers te laten varen naar open zee. De schepen passeerden zo bijna Zuid-Amerika met de kust net niet in zicht. Eenmaal bij de dertigste zuidelijke breedtegraad te zijn aangekomen werden de westelijke winden opgepikt en koerste men in de richting van de Kaap. De schepen voeren in 93 dagen 9500 kilometer over open zee, wat nog nooit eerder was vertoond.
(Deze route zou blijven bestaan tot het einde van de zeilhandelsvaart naar de Oost rond de Kaap.)
Het grote nadeel van deze zeeroute was dat er geen vers voedsel kon worden ingeslagen, waardoor er een gebrek aan vitamine C ontstond en de bemanning last kreeg van scheurbuik. Later werden op de kust van Brazilië handelsposten opgericht om vers voedsel in te slaan en reparaties aan de zeilschepen te kunnen uitvoeren.



Na de oversteek van de Atlantische Oceaan met een voorspoedige westenwind gingen de schepen ten anker in de Sint Helenabaai (1) ten noorden van Kaapstad. Hier was voor het eerst contact met de lokale bevolking. Het ronden van Kaap de Goede Hoop duurde ruim een week door de tegenwind en het slechte weer. De vloot ging hierna ten anker in de Mosselbaai (2) waar men na vertrek het bevoorradingsschip achterliet.
Een storm vanuit het westen deed de schepen snel Kaap Recife (3) passeren maar ze werden weer drie dagen terug gedreven door de sterke Agulhasstroom. Rond de Kerstmis passeerden ze uiteindelijk het land aan de Afrikaanse oostkust dat ze Natal doopten (4). Door gebrek aan drinkwater was de vloot gedwongen een riviermonding op te zoeken en ten anker te gaan om vers water in te slaan. Zo ging de vloot op 10 januari 1498 ten anker in de monding van de Inharrime rivier in Mozambique waar ze werden verwelkomt door de plaatselijke bevolking. De lokale bevolking bleek gewend te zijn aan de komst van grote zeilschepen en hieruit maakte da Gama op dat ze de Indische Oceaan hadden bereikt. 
Na het inslaan van vers water en voeding vervolgden de schepen hun reis noordwaarts langs de kust en om reparaties aan het schip en en de verzwakte bemanning door de scheurbuik te laten genezen ging de vloot op 25 januari ten anker in de monding van de Zambezi rivier (5).
Op 2 maart deden de schepen voor het eerst een echte haven aan, Ilha de Mozaçambique (6), waar ze veel handelsschepen uit Arabië en India zagen liggen die hier handel dreven. 
De ontvangst was er niet al te vriendelijk en de vloot vertrok er na een kort oponthoud met afvurende kanonnen om de schepen veilig te stellen tegen kapers. Via Kilwa ten zuiden van Dar es Salaam kwam de vloot aan in Mombasa (7) waar er wederom vijandelijkheden waren met de lokale bevolking die zelf een schip kaapten met goud en zilver. Op 14 april arriveerde da Gama in de havenplaats Malindi (8).
Daar de heerser van malindi een vijand was van de heerser in Mombasa werden da Gama hier vriendelijker ontvangen. ook ontmoeten zij hier aan de wal de eerste ex bewoners van Indië die zich hier hadden gevestigd. In Malindi vond da Gama een loods die bereid was en de kennis had om de vloot over de Arabische Zee naar Indië te loodsen.
Na een tocht van 4200 kilometer bereikten de Portugezen op 20 mei 1498 de kust van Indië op een afstand van tien kilometer van de havenstad Calicut. Dankzij de zuidwestmoesson verliep de overtocht voorspoedig in 23 dagen.


( 1 - de ligging van de stad Calicut.
   2 - de ligging van de stad Cochin.)

Da Gama werd bij aankomst te Calicut door de lokale heerser, de samorijn, ontvangen in zijn paleis en vertelde over de enorme macht en rijkdom van de Portugese koning. Tevens eiste hij dat men de islamitische handelaren de toegang tot de stad zou ontzeggen.
De samorijn vond de geschenken minderwaardig en ging niet in op de eis die da Gama hem stelde. De stemming verslechterde toen snel tussen de beide partijen.

Na veel moeite wist Da Gama toch nog bij de Indische handelaren een lading specerijen aan te schaffen. De Portugezen dachten dat de Hindoeïsme een verre tak van het katholieke geloof was, daar ze een beeld aanbaden van de godin Kali met meerdere armen, wat de Portugezen aanzagen voor de maagd Maria.
                                                               

                                                                      ( Calicut - India.)

DE LANGE REIS TERUG.

Na een verblijf van drie maanden verlieten de Portugezen Calicut op 29 augustus 1498 en begonnen de Portugezen aan hun thuisreis naar Portugal. Het zou een lange en mensen levens koste reis worden.
Waarschijnlijk door de slechte verstandhouding tussen da Gama en de samorijn van Calicut vertrok de vloot zonder loods. Van de navigatie in de Indische Oceaan hadden de Portugezen nog maar weinig opgestoken.
Zo stonden ze er niet bij stil dat de moesson van april tot september uit het zuidwesten waait en daarna in oktober tot maart uit de tegenovergestelde richting. Zo kwam de vloot niet van de kust weg en verbleef ruim een maand bij het eilandje Anjediva, iets ten noorden van Calicut.
Pas na een reis van 132 dagen arriveerde de vloot op 7 januari 1499 met drie schepen in Malindi.
De scheurbuik had op deze reis aan bijna de helft van de bemanning het leven gekost. Hierdoor besloot da Gama om de São Rafael te verbranden en de resterende bemanning te verdelen over de schepen São Gabriel en de Berrio.


Op 10 maart 1499 rondden de schepen de Kaap de Goede Hoop, waarna ze een oversteek maakten naar de Kaapverdische eilanden welke in 27 dagen werd gedaan. Door een opstekende storm raakten de schepen elkaar kwijt op de verdere reis. Zo gebeurde het dat Nicolau Coelho op 10 juli 14999 met het schip de Berrio als eerste in Lissabon arriveerde. Vasco da Gama was doorgevaren naar de Azoren, waar zijn broer Paulo overleed aan de gevolgen van scheurbuik. Het was reeds september eer da Gama in Lissabon arriveerde. Slechts 60 van de 170 bemanningsleden overleefden deze reis.


De reis van Vasco da Gama was voor de Portugezen de kroon op 80 jaar van ontdekkingsreizen en het vergaren van enorme rijkdommen en wereldse macht in Afrika, Zuid-Amerika en het verre Azië. 
Vasco da Gama kreeg de titel van Dom en deze mochten zijn nakomelingen ook dragen, hij werd benoemd tot Almirante do Mar das Índias en kreeg een leengoed in zijn geboorteplaats Sines.


DE TWEEDE REIS NAAR INDIË.

De Portugese koning Manuel zag het vergaren van rijkdommen en wereldse macht wel zitten en stuurde een half jaar na de aankomst van de Berrio in Lissabon een nieuwe expeditie onder leiding van Perdo Älveres Cabral met een vloot van 13 schepen en 1500 bemanningsleden naar India.

In 1502 kreeg Vasco da Gama opdracht voor zijn tweede expeditie naar Indië Hij kreeg de beschikking over een vloot van vijftien schepen en 800 manschappen. Deze vloot was meer uitgerust als een oorlogsvloot dan een ontdekkingsvloot en zou een strafexpeditie uitvoeren op de opstandige havenstad Calicut, waarmee de Portugezen is staat van oorlog verkeerden sinds de reis van Pedro Álvares Cabral.

Tijdens deze reis langs de kust van Afrika brandschatte, het de ingezetenen van een stad een gedwongen schatting op leggen onder bedreiging van platbranden of plundering, diverse havensteden.
Het maakten de Portugezen niet geliefd.
Bij aankomst in oktober 1502 voor de kust van India begon hij gelijk alle islamitische handelsschepen aan te vallen en pleegde in feite een vorm van piraterij. Hij liet zelfs een onbewapende dhow, de Mîrî met 380 pelgrims aan boord op de terugreis van mekka plunderen en tot zinken brengen, waarbij al de opvarenden werden gedood in een brand.
Aangekomen te Calicut eiste hij wederom van de samorijn alle handel te stoppen met de islamieten en de toegang tot de haven te ontzeggen.
De samorijn weigerde en da gamma bombardeerde twee dagen de haven en vertrok naar het concurrerende Cochin om daar handel te drijven. Hierna vertrok hij februari 1503 met een enorme buit van de plunderingen terug naar Portugal. 


DERDE EN LAATSTE REIS VAN VASCO DA GAMA NAAR INDIÈ.


In het jaar 1524 werd Vasco da Gama wederom naar India gezonden, waar de Portugezen intussen een kolonie hadden gevestigd. Hij had opdracht om aldaar de corruptie te bestrijden onder de lokale bevolking, iets wat de overheerser zelf in de hand had gewerkt door het verlenen van diensten en macht voor steekpenningen.
Enige maanden na zijn aankomst te Cochin overleed Vasco da Gama aan een ziekte en werd er begraven.
In 1539 werd in opdracht van de koning zijn stoffelijk overschot terug gebracht naar Portugal en werd bijgezet in een tombe in de Mosteiro dos Jerónimos in Lissabon.

  

DAT WAT HIJ ACHTERLIET.

Het is een feit dat de eerste reis naar Indiè van Vasco da Gama een historische mijlpaal was in de geschiedenis van de scheepvaart. Het bleek mogelijk ook het Verre Oosten over zee te bereiken.
Uiteindelijk zouden vellen zeevarende naties gebruik maken van de door hem gevonden zeevaart route en groet koloniale rijken stichten in Aziè en te overheersen.
De Portugezen hadden te weinig mankracht, ook door hun oorlogen met Spanje, om Aziè te overheersen.
Maar het is de kroon die zij verdienen op de kennis opgedaan uit hun ontdekkingsreizen, want zij waren superieur op zee.
Helaas is er weinig bewondering op te brengen voor Vasco da Gama als mens. Hij was wreed tegen de lokale bevolking van de landen die hij bezocht en het ontbrak hem om diplomatieke betrekkingen met vreemde volkeren en hun culturen aan te gaan. Ook is duidelijk dat ook hierin de toenmalige Rooms-Katholieke kerk hier een grote rol in heeft gespeeld, welke ieder ander geloof of cultuur als heidens bestempelde en er geen probleem in zag dit uit te roeien.