JAVA IN DE KOLONIALE PERIODE
GEZIEN DOOR EEN NEDERLANDER.
DEEL 2.
DE HINDOE-JAVAANSE TIJD.
In de analen van de oudere Han-dynastie van China (206 v. Chr. - 24 n. Chr.) komt een geschiedkundig verhaal voor, waarin gesproken wordt over een zeereis van China uit via de kust van Achter-Indië naar het rijk Huwang-tche.
Er zijn verschillende aanwijzingen, waaruit een sterk vermoeden is ontstaan, dat dit rijk van Hoewang-tche het noordelijke deel van Sumatra, meer bepaald Atjeh moer zijn geweest. De Chinese geschiedschrijver meldt o.a, dat Hoewang-ctche en ook andere met name genoemde rijkjes, grootte, dicht bevolkte eilanden waren en dat de gewoonten van de mensen geleken op die van de bewoners van Hainan.
Men trof er hoofden aan, welke ook dienst deden als tolken, en die ondergeschikt waren aan het hof. Op andere eilanden, waarheen deze rijkjes hun handelsprauwen dirigeerden voor het aankopen van verschillende producten, woonden toen echter nog 'barbaren'.
Het handel drijven met deze barbaren, die de vreemdelingen soms doden (vermoedelijk slaat dit op de gewoonte van het koppensnellen), was niet zonder gevaar. Maar daar de handel ook voor deze eilandbewoners niet onvoordelig was, stelden zij hun prauwen ter beschikking en vervoerden zij de vreemde kooplieden van de ene landingsplaats naar de andere, waarbij zij elkaar op verschillende trajecten aflosten. Een voorbeeld hiervan is de legende over het ontstaan van de bevolking op het eiland Nias voor de westkust van Noord-Sumatra.
Keizer P'ing Wang Mang (die in het begin van de christelijke jaartelling regeerde) wilde een keizerlijke gunst bewijzen en zond rijke geschenken aan de koning van Hoewang-tche, hem tevens opdracht gevende om een gezantschap naar China te zenden, dat een levende rhinoceros moest aanbieden.
Na dit oudste bericht worden Chinese aantekeningen over dergelijke handelsbetrekkingen met Java en Sumatra steeds veelvuldiger, zo zijn er berichten uit de jaren 132, 414 en 435.
Maar op met het Westen zou de archipel, hoewel indirect, spoedig in verbinding komen. Reeds ten tijde van de Romeinse keizer Nero (54-68 n. Chr.) brachten kooplieden van Alexandrië de producten van Voor-Indië naar de Middellandse Zee en deze Romeinse handel heeft zich minstens tot in de tweede eeuw weten te handhaven. In deze zelfde eeuw wordt eveneens het Voor-Indische heldendicht Ramajanaq (150 v. Chr.) melding gemaakt van het goud- en zilverland Djawadwipa; ja zelfs tot de Middellandse Zee was de roep van Java doorgedrongen en de naam "Jabadiou" komt dan ook voor in de aardrijkkundige beschrijving van het oosten door de bekende aardrijkskundige Ptolemeus ( 150 n. Chr.) te Alexandrië opgesteld.
Zowel uit deze als uit andere berichten is aldus komen vast te staan, dat zich in de eerste eeuwen van onze jaartelling een geregeld handelsverkeer uitstrekte van de Middellandse Zee tot Voor-Indië, en dat de gehele zuid- een zuidoostkust van Azië een uitgestrekt handelsareaal vormde. Zelfs producten uit China werden langs deze weg naar de Middellandse Zee vervoerd en in Rome op de markt gebracht, terwijl indirect ook Sumatra en Java in deze handel betrokken waren.
Is het verwonderlijk, dat onder deze omstandigheden Voor-Indië, de grote verbindingsschakel tussen de handel naar de Middellandse Zee enerzijds en de handel naar China anderzijds, een geleidelijke stijgende invloed begon uit te oefenen op de beschaving en de godsdienst van de landen, waarmee het in handelsrelatie stond, en vooral op de oostelijke gebieden, waarheen zijn schepen voeren en zijn handelaren uitzwermden?
Op Java en Sumatra, waar kort voor en bij het begin van onze jaartelling, nog toestanden heersten als eerder beschreven, beginnen zich enige eeuwen later Hindoe-Javaanse en Hindoe-Sumatraanse rijkjes te ontwikkelen. Vroeg Indische kolonisten welke zich in de loop van de tweede en derde eeuw zowel hier als in Borneo, Achter-Indië en op het Maleise schiereiland begonnen te vestigen, verspreiden daar geleidelijk hun beschaving en hun godsdienst. Het was vooral de omgeving van de vorsten, hoofden en aanzienlijken, welke het eerst ontvankelijk bleek voor kunst, literatuur, godsdienst en de overige beschavingsuitingen van de Hindoe-emigranten. Over de wijze, waarop deze langzame en vreedzame penetratie in de archipel plaats had, werd reeds het een en ander medegedeeld in beschrijvingen.
DE CHINESE PELGRIM FAH HIEN OP JAVA IN 414 N. CHR.
Een der oudste berichten uit deze eerste hindoetijd op Java is het verhaal van Chinese Boeddhistische pelgrim Fah Hien (Faxian), die in 414 van Ceylon naar China voer, en onderweg een vijftal maanden op West-Java verbleef.
Deze pelgrim, die als vroom gelovige naar Voor-Indië, het stamland van zijn godsdienst, was getrokken om daar de heilige plaatsen van het Boeddhisme te bezoeken, verteld dat hij op Java geen geloofsgenoten, dat wil zeggen Boeddhisten, had aangetroffen.
Echter wel veel heidenen en Brahmanen, waaruit dus blijkt, dat het Hindoeïsme in die tijd reeds op West-Java wortel had geschoten. Welk een overwegende positie de Voor-Indische scheepvaart innam, blijkt o.a. uit zijn mededeling, dat hij zich te Ceylon had ingescheept op een Voor-Indisch handelsvaartuig, en later van West-Java uit de reis naar Canton maakte met een ander koopvaardijschip, dat tweehonderd Hindoese kooplieden en passagiers uit Voor-Indië aan boord had.
(In Voor-Indië maakt men onderscheid tussen de hindoes, dat zijn de belijders van de Brahamaanse godsdienst, hoofdzakelijk Çiwaïten en Wishnoeïten, en de Boeddhisten. Over het oude Java sprekend, vat men gewoonlijk zowel de Brahamaanse als de Boeddhistise Voor-Indiërs samen onder de naam Hindoes.)
TAROEMA NAGARA. 4de en 5e eeuw.
Intussen wordt dit korte bericht uit de reisbeschrijving van Fah Hien nog verder aangevuld door hetgeen men uit stenen inscripties is te weten gekomen, welke melding maken van een Hindoe-rijkje op West-Java, Taroema nagara geheten. (Taroem = indigo, dus het Indigo-rijk: zeer waarschijnlijk dateert ook de naam van de rivier Tjitaroem in West-Java.)
Alhoewel en geen enkel jaartal op voorkomt, bleek het toch mogelijk om door middel van het gebezigde Voor-Indische Palawa-schrift, de tijd, waarin deze stenen oorkonden werden opgesteld, op de 4e en 5e eeuw n. Chr. te bepalen.
In deze beschreven rotsen en stenen, welke tussen Batavia en Buitenzorg over een afstand van ruim 50 kilometer verspreid liggen, wordt o.a. hulde gebracht aan de boven andere vorsten uitmuntende, doorluchtige Poernawarman, heerser van Taroema, die in het 22ste jaar van zijn regering een kanaal van tientallen kilometers lengte liet graven (waarschijnlijk ter regulering van de loop vaneen rivierarm). Uit deze en soortgelijke vondsten elders is komen vast te staan, dat de reeds hiervoor genoemde Voor-Indische kolonisten afkomstig waren vaneen krachtige immigratiestroom, welke zich sedert de 2e en 3e eeuw van zuidelijk Voor-Indië over Achter-Indië, het Maleise schiereiland, Sumatra, Borneo en Java heeft verspreid.
MIDDEN JAVA EN ÇRIWIDJAJA
VAN 600-850.
Bleven in de eerste paar eeuwen de gegevens over Java slechts tot de enkele hier genoemde berichten beperkt, spoedig zou dit anders worden. In de 6e en 7e eeuw ontwikkelde zich in het zuiden van Sumatra ) in het tegenwoordige Palembang-gebied' het grootste en krachtigste Hindoe-Sumatraans rijk Çriwidjaja (Shrivijaya), dat zijn macht over Banka, Malajoe (het tegenwoordige Djambi) , boven Palembang en het Maleise schiereiland uitbreidt, en daardoor de zuidelijke uitgang van de Straat Malakka volkomen kon beheersen.
Çriwidjaja, bestuurd door de vorsten van de Çailendra-dynastie, wordt zoals de Arabische zeevaarders het gaan noemen, het machtige zeerijk van de Maharadja, de Grootkoning.
Op de handelsweg tussen Voor-Indië en Zuid-China was Shrivijaya dan ook weer gunstig gelegen.
Veel Chjnese pelgrims die naar het heilige land Voor-Indië trekken, onderbreken in Zuid-Sumatra voor enige tijd hun reis. Boeddhistische geleerden uit verschillende landen ontmoeten elkaar hier en vinden ruime gelegenheid tot studie; en zo wordt Shrivijaya niet alleen het centrum van macht, maar ook het middelpunt van godsdienstwetenschap en van sanskrit-literatuur. Maar ook Java trekt de aandacht van de Chinese pelgrims. Een van de eersten is Hwuining, die in 644 naar Midden-Java komt, daar met Javaanse Boeddhistische geestelijken werkt en studeert, en eerst drie jaar later verder westwaarts reist.
In een dergelijk tijdperk van opgewekt godsdienstig en wetenschappelijk leven, van opbloei van kunst en letteren, van handelsbedrijvigheid en machtsontwikkeling in het westen van de archipel, van bemoeienis met overzeese landen, kon het niet anders of ook de scheepvaart van de archipel moest geleidelijk ontwikkelen. Tot nu toe was de navigatie naar het Verre Oosten en de Chinese kusten voornamelijk in handen geweest van Voor-Indiërs en gedeeltelijk van Arabieren.
Een laatste, maar zeker niet de minst belangrijke, bron: Tegen de aanvang van de 7e eeuw begint vooral in Voor-Indië als in de verschillende, reeds genoemde gekoloniseerde gebieden in zuidoost Azië monumenten en heiligdommen van steen te bouwen. Ook in ruïnes van de kunstwerken zijn tal van getrouwe getuigenissen bewaard gebleven van de hoogste graad van ontwikkeling, welke de Hindoe-Javaanse kunst reeds in deze vroege tijden heeft weten te bereiken.
TJANDI KALASAN, 778.
Verplaatsen wij ons een ogenblik terug in de laatste helft van de 18e eeuw. In de vruchtbare Opak-vlakte te zuiden van de Gunung Merapi heerst een grote bedrijvigheid. Van heinde en ver stroomt de desabevolking tezamen naar de desa Kalasan, de gewijde plek aan de oevers van de rivier Opak.
Eindelijk is dan de grootte dag aangebroken, dat het grootste heiligdom, gesticht ter ere van de eeuwige Tara, en pas voltooid, zal worden ingewijd.
Jaren is aan de tempel gewerkt, geweldige blokken van vulkanisch stufsteen zijn aangesleept, bewerkt, behouwen en opgestapeld. En staat daar het rijzige bouwwerk in al zijn pracht en schoonheid.
Nee zoiets schoons en tegelijk overweldigend had men nog nimmer aanschouwd. Ziet hoe massaal dit onvergelijkelijke kunstwerk van steen zich statig uit de vlakte verheft+ hoe fraai steken de stoepavormige torentjes van de dakbekroning tegen de blauwe hemel af. Is er een schonere bescherming denkbaar dan die kunstzinnig bewerkte, enkele meters hoge demonenkop, zoo dreigend en toch beschermend boven de sierlijk gebeeldhouwde hoofdpoort de wacht houd?
Hoe slank slingert het topornament van deze kala-kop zich in fraaie, ranke spiralen opwaarts, tot de ijle spits zich in de fraaie kroonlijst verliest.
Ja, het moet toch wel juist zijn, was de Boeddhistische priesters zeggen, dat van dit schitterende, aan de godin Tara gewijde heiligdom een beschermende en zegenrijke invloed niet alleen de omgeving, maar zelfs over het gehele land moet uitgaan.
Zij , Tara's 's werelds enige leidster, wiens indrukwekkende beeld van meer dan drie mensenlengten hoog, zal, aldus gehuldigd, haar trouwe vereerders haar bescherming zeker niet onthouden. Om en bij het tempelterrein is de drukte het grootst. Maar hier heeft de desabevolking, welke in bonte mengeling langs de zijden van het terrein zit neergehurkt, geen toegang. De vierkante ruimte voor het heiligdom is afgezet door bambu-overkappingen met tribunes, en op het openveld lopen woordvoerders en schrijvers van de hoge functionarissen bedrijvig heen en weer om de laatste toebereidselen voor de inwijdingsplechtigheid te helpen regelen.
In de middelste tribune recht tegenover de hoofdingang van het tempelgebouw zit te midden van zijn hofhouding en hoogwaardigheidsbekleders de Çailendra-vorst, Grootkoning dyah Pantjapana, Raké Panamkarana. De lagere ambtenaren en dorpshoofden hebben plaats genomen onder de overkappingen langs de beide aangrenzende zijden van het terrein. Dan klinkt plotseling boven het geluid van het orkest van trommen, gongs, fluiten en bekkens, het sonore geluid van de zware bronzen tempelklok uit.
De plechtigheid van de inwijding neemt aanvang. Langzaam en in gewijde stemming verrichten de Boeddhistische priester hun ritueel en prevelen hun gebeden, vol aandacht de vereiste moedra´s (handbewegingen) makende.
Een ei wordt tegen de steen waarop de stichtingsoorkonde ingegrift staat, stuk gesmeten, as wordt rondgestrooid om kwade invloeden ver te houden, de rijstoffers worden met wijwater besprenkeld en wierook wordt gebrand. Na aanroeping van de goden wordt het stichtingsformulier voorgelezen en in tegenwoordigheid van de ambtenaren en de notabele dorpshoofden bekend gemaakt, dat het dorp Kalasan bij het tempelterrein is ingelijfd.
Zeer in het kort is hier beschreven de wijze, waarop ongeveer de inwijding vaneen der oudste Boeddhistische heiligdommen van Midden-Java zal hebben plaats gehad. De Tjandi Kalasdan werd in 778 gesticht, of zoals de stenen oorkonde o.a. zegt: "Nadat volgens de jaartelling van de Çaka-vorst zeven eeuwen verlopen waren, heeft de Grootkoning, de rakryan Panamkarana, om de goerooe's (priester) te huldigen, de Tara-tempel gebouwd". Hieruit blijkt ook, dat de Hindoe-Javanen met een andere jaartelling rekenden dan wij tegenwoordig, namelijk die van de legendarische Çakavorst, en waarvan het nuljaar valt in 78 n. Chr. Het zevende eeuwfeest van de Hindoe-Javanen viel dus in het jaar 778 van onze jaartelling. Van bijzonder belang is echter hetgeen verder in deze oorkonde nog vermeld staat over de Grootkoning (Maharadja), de rakryan Panemkarana. Want hij wordt hier ook genoemd: de Çailendra-vorst, een sieraad van de Çailandra-dynastie, dus van hetzelfde vorstrengeslacht, dat in die tijd ook over het machtige Zuid-Sumatraanse rijk Shrivijya heerste.
Hoe de verhouding tussen Zuid-Sumatra en Midden-Java precies was, is niet met zekerheid vastgesteld, maar het staat in ieder geval wel vast, dat Çailendra's hetzij door verovering, hetzij door uithuwelijking, hun macht hebben weten uit te breiden, en zich daar tot het midden van de 9e eeuw hebben gehandhaafd.
Dorpshoofd in bespreking met de "oudsten".
BOEDDHISTISCHE TEMPELS IN MIDDEN-JAVA.
In deze zelfde tijd valt ook de gouden eeuw van het Boeddhisme in de archipel, waaraan Midden-Java de mooiste Hindoe-Javaanse heiligdommen, ooit opgericht, te danken heeft.
Van de ruïnes van de Boeddhistische tempels Tjandi Kalasan, Tjandi Sari, Tjandi Sewu (Duizend tempels) is thans het restauratiewerk ten dele voltooid, ten dele onderhanden. Van het groots opgezette Tjandi Sewu complex, met zijn majestueuze, rijzende hoofdtempel, door vier concentrische vierkanten van rijen bij-tempeltjes (tezamen een 250 in aantal) omgeven, is slechts één enkel bij-tempeltje in zijn oorspronkelijke staat terug gebracht.
(Tjandi Sewu.)
Met behulp echter van hetgeen deze en het ten dele gerestaureerde Çiwaïtische heiligdom Lara Djonggrang heden reeds te zien geven, wordt het toch wel mogelijk om zich een voorstelling te vormen van de imposante indruk, welke dit stijlvol opgezette kunstzinnig bewerkte en versierde Tjandi Sewu complex een tiental eeuwen geleden gemaakt moet hebben. De westerling, die zich tegenwoordig in het midden van deze indrukwekkende heiligdommen in de Prambanan-vlakte verplaatst ziet, geraakt onwillekeurig onder de ban van visioenen uit lang vervlogen tijden, toen, meer dan tien eeuwen terug, duizenden en duizenden gelovigen in deze tempelsteden binnenstromen. Hij voelt zich geroerd bij de gedachte, hoe door de eeuwen heen de mensheid, onverschillig van welke godsdienst ook, in staat is geweest, om ter huldiging van het hoogste en heiligste, dergelijke overweldigend schone kunstwerken te scheppen. De oppervlakte van het bebouwde tempelterrein van de Tjandi Sewu is 165 bij 185 meter.
En toch, hoe indrukwekkend de Prambanan-heiligdommen zelfs in hun grootste bloeitijd ook geweest mogen zijn, er is er geen, dat vergeleken kan worden met het beroemde in het zuiden van de Kedoe-vlakte, de Borobudur.
Geen der tempels in de Prambanan-vlakte symboliseert op zo zinrijke wijze de diepere betekenis van Boeddha's leer als dit ongeëvenaarde monument.
![]() |
Prambanan complex. |
HET BOEDDHISME.
Ongeveer 500 jaar v. Chr. predikte de koningszoon Siddharta, ook bekend als Çakya moeni, in noordelijk Voor-Indië zijn heilsleer der verlossing uit het lijden van de eeuwige kringloop van het aardse bestaan.
In deze voortdurende opeenvolging van wedergeboorten zijn de goede en slechte daden van dit leven van gunstige of ongunstige invloed op de toestand, waarin wij zullen terugkeren in een volgend leven.
Maar tenslotte blijft toch de onafgebroken kring van wedergeboorten een lijdensweg, welke slechts besloten kan worden door de "uitblussing", het geheel opgaan in het Nirwana. Volgens de leer van Boeddha (d.w.z de Verlichte, de tot het juiste inzicht gekomene) is deze uitblussing slechts te bereiken door een juist inzicht in de oorzaken van de 's mensen lijden, door onderdrukking van zelfzuchtige hartstochten en door een leven van zelfverloochening. Later zijn er tal van andere leerstellingen aan de heilsleer van Boeddha vastgeknoopt. De aardse Boeddha is men gaan beschouwen als een menselijke verschijningsvorm van een geestelijk gedacht wezen, dat het gehele heelal omvat, de Al-Boeddha. Deze laatste openbaart zich n.l. in een vijftal geestelijke dhyani Boeddha's, en bij elk van deze behoort weer een Tara als ''''Çakti, en een aardse Boeddha, welke in menselijke gedaante op aarde verschijnt. Met grote tussenruimten van duizenden van eeuwen wordt de aardse Boeddha's leer telkens opnieuw aan de mensheid verkondigd. Het laatste gescheidde dit 2500 jaar geleden door de historische Boeddha, de koningszoon Siddharta. Maar alvorens het Boeddhaschap te bereiken heeft ook Siddharta zich door ontelbare daden van zelfopoffering moeten voorbereiden en tal van wedergeboorten moeten ondergaan.
![]() |
Leeuw als tempelwachter bij de Borobudur. |
De Bodhisattwa, welke in de toekomst weer voor het eerst als een aardse Boeddha de leer zal verkondigen, is Maitreja.
het is hier niet de plaats om verder in te gaan op verschillende sekten en leerstellingen van het Boeddhisme.
Op één zaak moet echter enige nadruk de aandacht worden gevestigd en dat is het feit, in betekenis hoog boven al het ander uitgaande, dat reeds voor 2500 jaar ten zuiden van de Himalaya een prediker is opgestaan, die de leer van liefde tot de naaste, medelijden met de dieren en van onderdrukking van alle zelfzucht.
Waar deze leer van het Boeddhisme zich over Azië verspreidde, richtte het zij heiligdommen op en onder de laatste is vooral de stoepa tot een symbool van de leer geworden. Oorspronkelijk was de stoepa een gedenkteken in de vorm van een halve bol met vierkant voetstuk, gekroond door een zonnescherm en opgericht om een Boeddhistisch reliek te bedekken.
DE BOROBUDUR.
Langs de middelste zijden gaan vier statige trappen, door monumentale poorten bekroond, tot aan de top. Trappen, poorten en nissen zijn rijk met beeldhouwwerk versierd, en onafzienbare rijen van fraai bewerkte basreliëfs versieren de hoofdmuren en ballustraden van de vier gaanderijen.
Het is vooral door middel van de basreliëfs, dat het heiligdom tot de gelovigen moetspreken. Voor de bezoeker, die zijn rondgang bij de oostelijke ingang aanvangt en vervolgens te voet het monument omwandelt, zo, dat hij het bouwwerk aan zijn rechterzijde heeft, wijzen deze benedenste taferelen op de ijdelheid van het menselijk bestaan op deze aarde, op de misdrijven en op de straffen in acht warme hellen, waarmede hij zal hebben te boeten, maar ook op de goede daden en hun beloningen.
Dit gedeelte behoort tot de rijkste en kunstzinnigste beeldhouwwerken van Java, zelfs van geheel zuidoost Azië. Terwijl de taferelen op de basreliëfs hun stichtelijke verhalen voortdragen, wordt de bezoeker door talrijke nissen met beelden voortdurend herinnerd aan de goden welke hier vereerd worden. In het oostfront zijn in vier galerijen 92 nissen aangebracht waarin 92 maal herhaald de dhyani Boeddha zetelt met de handhouding van het '" aanraken van de aarde"; op dezelfde wijze troont de beschermer van het zuiden in 92-voudige herhaling van het zuiden in 92-voudige herhaling met de handhouding of moedra van "gunstverlening", in het westen met de moedra van "overpeinzing" en in het noorden met de handhouding'" vrij van vrees". In een vijfde reeks zetelt in een 64-voudige herhaling naar alle windstreken gekeerd, de beschermer van de zenith met de moedra van "betogen".
Dan volgt de bekroning het symbool van de predikende Boeddha, n.l. drie trapsgewijze boven elkaar gelegen terrassen, waarop 72 stoepavormige koepels. In elk van deze bevindt zich een beeld van de, de leer verkondigde Boeddha met de handhouding van het "rad van de wet". Dir gehele gedeelte is echter zonder enige versiering, vlak en sober, in overeenstemming met de geest van de leer, zoals deze door de Çakya moeni werd verkondigd, en met zijn eigen levenswijze, vrij van alle wereldse ijdelheid.
Terwijl de 72 koepeltjes nog een open gewerkte wand hebben, zodanig, dat het inwendige zichtbaar blijft, is de grootste hoofdstoepa in het midden volkomen gesloten.
Ongeveer in het jaar 850, dus enige tientallen jaren na de dood van de Europese heerser Karel de Groote zal de voltooiing van dit grootse monument hebben plaats gehad. Van het bovenste terras af heeft men een weids uitzicht over de zuidelijke helft van de dicht bevolkte Kedu-vlakte. Hier staande, met de blik naar het noorden gericht, begrijpt men beter het geloof van de bouwers in de heilbrengende, magische krachten, welke van dergelijke monumentale heiligdommen op de omgeving uitstralen.
RESTAURATIE.
Nog geen honderd jaar na het bouwen van de Borobudur kwam aan de glorie van de Hindoerijken op Midden-Java een einde, en is in verbad daarmede de belangstelling voor de heiligdommen spoedig geluwd. In het begin van de vorige eeuw de stond de ruïne nog slechts uit niet de plaatsen stenen resten met struikgewas begroeiden en ten dele met aarde bedekte heuvel. Lokale bewoners hadden de stenen gebruikt voor de opbouw van een eigen woning. Wel werden de overblijfselen in de loop van de de loop van de vorige eeuw, gedurende de jaren 1907-1911, schoongemaakt onder leiding van de toenmalige kapitein van de genie Van Erp een aanvang gemaakt met een stelselmatige restauratie, Aan de toen verrichte arbeid is het te danken, dat tegenwoordig, na eeuwenlang verval, een der mooiste en belangrijkste monumenten in de beschavingsgeschiedenis van het oosten weer herschapen is in de toestand, welke zijn oude glorie nabij komt.
Zie vervolg: JAVAN. EERSTE DEEL 1934. (DEEL 3)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten