OLIEMOLEN 'DE ZOEKER'
HAAR WERKING.
ZAANSE SCHANS.
' DE ZOEKER'.
In de oliemolens springen direct de enorme molenstenen in het oog, met een gewicht van 2500 kilo per steen, die onverstoorbaar hun rondjes draaien en het oliehoudende zaad of noten pletten onder hun gewicht. Omdat de stenen op hun kant staan worden ze logischerwijs kantstenen genoemd. De twee kantstenen, samen een gewicht van 5000 kg. zijn bevestigd in een raamwerk dat wordt aangedreven door het molenmechaniek. De kantstenen draaien rond op een vlakke steen, de 'legger' , die op het 'doodsbed' rust. Omdat de stenen legger snel sleet, werd in latere jaren wel een plaat gietijzer gebruikt.Van tijd tot tijd schept de molenaar een nieuwe hoeveelheid maalgoed op de legger. Om te voorkomen dat het maalgoed door de kantstenen van de legger wordt gedrukt en op de grond valt, draaien er z.g. 'strijkers'mee die de geplette massa onder de stenen houdt. De kantstenen zijn aan de zijkanten meestal beschilderd in kleuren blauw en wit. Dit is bedoeld als veiligheidsmaatregel, zodat men ook 's nachts in de schaars verlichte molen in één oogopslag kon zien dat de stenen in beweging waren.
Is het zaad of de noten eenmaal tot meel vermalen onder de kantstenen dan wordt het verwarmd. Dit gebeurd op een stenenfornuis, dat vuister wordt genoemd en gestookt wordt met hout, turf of briketten.
Op de ijzeren plaat van de vuister wordt het gemalen zaad al roerend verwarmd. De molenaar gebruikte de vuister ook om de koffie warm te houden of een maaltijd op te warmen.
OLIESLAAN.
Het opgewarmde zaad wordt vervolgens in twee wollen zakken, de zogenoemde 'bullen', geschoven. De bullen worden in de staplade geplaatst en verstevigd met een soort jas van paardenhaar en leer, daar ze behoorlijke klappen krijgen te verduren in het blok. Zo wordt de laatste olie er uit geperst.
Het onophoudelijk heien zorgde voor veel lawaai in de molen en ook daar buiten.
Als de olie uit het zaad is geperst, blijft er in de buul een stevige 'koek' over. Om niets verloren te laten gaan, worden deze koeken uit de buul gehaald, door de stampers tot meel gemaakt, nogmaals verwarmd en weer in de buul gestopt voor een extra behandeling in het blok.
Het is een intensief arbeidskarwei, maar het arbeidsloon van het molenvolk was vroeger laag en maakte de extra behandeling, de zogenoemde naslag, lonend.
Van wat er overbleef werden koeken gesneden en verkocht als veevoer. Alles werd als het even kon, gebruikt. Niets werd weg gegooid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten