EEN SUPER SNELLE
KABELJAUW VISSER.
BLEUNOSE I.
De door William J. Roue ontworpen en in 1921 soor Smith and Rhuland in Lunenburg Nova Scotia, gebouwde houten schoener Bleunose werd helemaal gemaakt voor mededinging naar de International Fishermen's Trophy, een prijs die ter beschikking was gesteld door W.H. Dennis, een krantenmagnaat die zich de kritiek had aangetrokken dat de America's Cup er voor pure jachten en niet voor 'werkschepen' was.
De Bleunose was een tweemastschoener met een waterverplaatsing van 285 ton, een lengte van 43,6 meter, breedte 8,2 meter en een diepgang van 4,8 meter.
het schip had een bemanning tussen de 22 en 28 koppen.
(De snelle en handige schoener Bleunose was vaneen bijzondere elegantie, maar verloochende nooit het feit dat het ontworpen en gebouwd was als werkschip dat op de Grand Banks op kabeljauw viste.)
De eerste schipper van de Bleunose was Angus Walters, die een bijzonder geslaagde visserscarrière op de Grand Banks achter de rug had en nu naam maakte in de voorwedstrijden voor de eerste International Fishermen's Trophy-race die in oktober 1921 zou worden gehouden. De Bluenose versloeg met gemak alle deelnemers en werd gekozen om Canada te vertegenwoordigen in de race tegen de Amerikaanse deelnemer, de Elsie.
In die race van oktober 1921 had de Bluenose weinig problemen met de Elsie, in het daarop volgende jaar werd de henry Ford verslagen en de wedstrijdreeks tegen de Columbia van 1923 eindigde onbeslist: de eerste race werd door de Columbia gewonnen, in de tweede raakten de twee schoeners in elkaar verward, waarna de Bluenose met 90 seconden verschil won en bij de finishlijn van de derde race was de Bluenose eerste, maar omdat Walters een van de boeien niet had gerond wat hij op grond van de verordening van de wedstrijdcommissie na de eerdere botsing wel had moeten doen, was zijn zege ongeldig. Hierna weigerde Walters om aan verdere wedstrijden mee te doen.
(De Bleunose en de Henry Ford in de race.)
In 1930 werd de Bluenose voor de sir Thomas Lipton Cup verslagen door de Gertrude L. Thebaud.
Het jaar daarop daagde de Thebaud de Bluenose uit voor de bij Halifax te houden race om de International Cup en werd met overmacht verslagen.
Weer twee jaar later zeilde de Bluenose de St. Laurens River op en stak het de Grote Meren over om Canada te vertegenwoordigen op de Wereldtentoonstelling in Chicago. Ook in 1935 liet de schoener zich zien, nu in Engeland, waar het in de race rond het eiland Wight derde werd. In 1936 werd in het schip een hulpdieselmotor ingebouwd en twee jaar later daarna zeilde het voor voor de International Cup bij Massachusetts opnieuw tegen de Thebaud, nu in vijf races waarvan de Bluenose er drie won.
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) werden de Duitse onderzeeboten geacht zelfs gevaarlijk te zijn voor de vissersschoeners van de Grand Banks en daarom werd de Bluenose uit de vaart genomen en in 1942 verkocht aan de West Indies Trading Company.
Onder bevel van kapitein Wilson Berringer opereerde de schoener als koopvaardijschip tussen de eilanden in de warmere wateren van de Caraïbische Zee tot 1946.
In dat jaar liep het schip bij Haïti aan de grond, brak in tweeën en zonk.
Weliswaar gebouwd om te rcen, had de Bluenose toch ook dienst gedaan als werkschip, want de meeste tijd van haar leven had het op kabeljauw gevist op de Grand Banks bij Newfoundland en aan de wedstrijden slechts meegedaan buiten de visseizoenen.
Al voor de Tweede Wereldoorlog waren afbeeldingen van de Bluenose op Canadese postzegels en munten verschenen en haar teloorgang nam bij de Canadezen de herinnering aan deze bijzonder mooie schoener allerminst weg. De regering van Nova Scotia liet zelfs de Bluenose II bouwen, een nauwkeurige replica die de provincie in het buitenland vertegenwoordigt.
De Bluenose II is een replica van de vissersschoener Bluenose, in opdracht van Sidney Culverwell Oland gebouwd in 1963 als promotiejacht voor Oland Brewery. Sidney Oland schonk de schoener in 1971 aan Nova Scotia en werd de zeilambassadeur van Nova Scotia.
(De sierlijke gestroomlijnde vorm van de romp van de Bluenose II.)
De Bluenose II werd gebouwd door Smith and Rhuland volgens de originele tekeningen en op 24 juli 1963 te water gelaten in Lunenburg.
Bij de bouw werd de oorspronkelijke schipper van de Bluenose, Angus J. Walters geraadpleegd over het ontwerp en de inrichting.
De Bluenose II heeft een bruto tonnage van 191 ton; een lengte van 34 meter en over alles van 46 meter, een breedte van 8 meter en een diepgang van 5 meter.
De hoofdmast heeft een lengte van 36 meter.
De voortstuwing bestaat uit zeilen en twee CAT-dieselmotoren van 250 pk.
Het zeiloppervlak bedraagt 1036 m², waarvan het grootzeil een oppervlakte heeft van 386 m².
Het schip kan een snelheid lopen op haar motoren van 8 knopen en 16 knopen met een volle tuigage.
Haar bemanning bestaat uit 5 officieren, één chefkok en 12 matrozen.
De kosten van de bouw bedroegen in 2018, 2,4 miljoen Canadese dollars. ($ 300.000)
In 1971 verkocht Sidney Culverwell Oland de Bluenose voor een bedrag van $ 1 aan de regering van Nova Scotia, welke na een aantal jaren de schoener te hebben beheerd, het schip te hebben overgedaan aan de "Bluenose II Preservation Trust". Het mandaat van de trust was om de verouderde schoener weer volledig operationeel te maken en haar te blijven beheren voor de mensen van Nova Scotia. In de winter van 1994-1995 werd de romp gerestaureerd en in mei 1995 werd het schip weer in bedrijf genomen.
In deze periode was het schip betrokken bij een sponserschapsschandaal toen de federale overheid 2,3 miljoen dollar voor de schoener toewees via een adviesbureau, maar slechts een klein deel van het geld het schip bereikte.
Op 31 maart 2005 werd door de regering het schip onder beheer van de Lunenberg Marine Museum Society in het Visserijmuseum van de Atlantische Oceaan plaatste, welke het schip verder exploiteerde uit openbare donaties, passagekosten voor vaarten en verkoop van souvenirs uit de museumwinkel.
In mei 2009 kondigde de federale en de provinciale regering steun voor een grootschalige restauratie van de Bluenose II. Deze restauratie werd zo grondig uitgevoerd en niet volgens de tekeningen van deze replica, dat de vraag rees of dit nog wel als hetzelfde schip zou moeten worden beschouwd.
Zelfs de kiel werd opnieuw gemaakt.
Na meer dan 25 maanden van wederopbouw werd Bluenose II op 29 september 2012 opnieuw te water gelaten in de haven van Lunenburg, maar vanwege niet voltooide reparaties werd het schip weer drooggelegd en pas op 6 september 2013 weer in het water teruggebracht. In de zomer van 2016 waren pas alle renovaties van Bluenose II voltooid. Het geheel koste ten minste een bedrag van ruim 19 miljoen dollar.
In die race van oktober 1921 had de Bluenose weinig problemen met de Elsie, in het daarop volgende jaar werd de henry Ford verslagen en de wedstrijdreeks tegen de Columbia van 1923 eindigde onbeslist: de eerste race werd door de Columbia gewonnen, in de tweede raakten de twee schoeners in elkaar verward, waarna de Bluenose met 90 seconden verschil won en bij de finishlijn van de derde race was de Bluenose eerste, maar omdat Walters een van de boeien niet had gerond wat hij op grond van de verordening van de wedstrijdcommissie na de eerdere botsing wel had moeten doen, was zijn zege ongeldig. Hierna weigerde Walters om aan verdere wedstrijden mee te doen.
(De Bleunose en de Henry Ford in de race.)
In 1930 werd de Bluenose voor de sir Thomas Lipton Cup verslagen door de Gertrude L. Thebaud.
Het jaar daarop daagde de Thebaud de Bluenose uit voor de bij Halifax te houden race om de International Cup en werd met overmacht verslagen.
Weer twee jaar later zeilde de Bluenose de St. Laurens River op en stak het de Grote Meren over om Canada te vertegenwoordigen op de Wereldtentoonstelling in Chicago. Ook in 1935 liet de schoener zich zien, nu in Engeland, waar het in de race rond het eiland Wight derde werd. In 1936 werd in het schip een hulpdieselmotor ingebouwd en twee jaar later daarna zeilde het voor voor de International Cup bij Massachusetts opnieuw tegen de Thebaud, nu in vijf races waarvan de Bluenose er drie won.
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) werden de Duitse onderzeeboten geacht zelfs gevaarlijk te zijn voor de vissersschoeners van de Grand Banks en daarom werd de Bluenose uit de vaart genomen en in 1942 verkocht aan de West Indies Trading Company.
Onder bevel van kapitein Wilson Berringer opereerde de schoener als koopvaardijschip tussen de eilanden in de warmere wateren van de Caraïbische Zee tot 1946.
In dat jaar liep het schip bij Haïti aan de grond, brak in tweeën en zonk.
Weliswaar gebouwd om te rcen, had de Bluenose toch ook dienst gedaan als werkschip, want de meeste tijd van haar leven had het op kabeljauw gevist op de Grand Banks bij Newfoundland en aan de wedstrijden slechts meegedaan buiten de visseizoenen.
Al voor de Tweede Wereldoorlog waren afbeeldingen van de Bluenose op Canadese postzegels en munten verschenen en haar teloorgang nam bij de Canadezen de herinnering aan deze bijzonder mooie schoener allerminst weg. De regering van Nova Scotia liet zelfs de Bluenose II bouwen, een nauwkeurige replica die de provincie in het buitenland vertegenwoordigt.
BLUENOSE II.
(De sierlijke gestroomlijnde vorm van de romp van de Bluenose II.)
De Bluenose II werd gebouwd door Smith and Rhuland volgens de originele tekeningen en op 24 juli 1963 te water gelaten in Lunenburg.
Bij de bouw werd de oorspronkelijke schipper van de Bluenose, Angus J. Walters geraadpleegd over het ontwerp en de inrichting.
De Bluenose II heeft een bruto tonnage van 191 ton; een lengte van 34 meter en over alles van 46 meter, een breedte van 8 meter en een diepgang van 5 meter.
De hoofdmast heeft een lengte van 36 meter.
De voortstuwing bestaat uit zeilen en twee CAT-dieselmotoren van 250 pk.
Het zeiloppervlak bedraagt 1036 m², waarvan het grootzeil een oppervlakte heeft van 386 m².
Het schip kan een snelheid lopen op haar motoren van 8 knopen en 16 knopen met een volle tuigage.
Haar bemanning bestaat uit 5 officieren, één chefkok en 12 matrozen.
De kosten van de bouw bedroegen in 2018, 2,4 miljoen Canadese dollars. ($ 300.000)
In 1971 verkocht Sidney Culverwell Oland de Bluenose voor een bedrag van $ 1 aan de regering van Nova Scotia, welke na een aantal jaren de schoener te hebben beheerd, het schip te hebben overgedaan aan de "Bluenose II Preservation Trust". Het mandaat van de trust was om de verouderde schoener weer volledig operationeel te maken en haar te blijven beheren voor de mensen van Nova Scotia. In de winter van 1994-1995 werd de romp gerestaureerd en in mei 1995 werd het schip weer in bedrijf genomen.
In deze periode was het schip betrokken bij een sponserschapsschandaal toen de federale overheid 2,3 miljoen dollar voor de schoener toewees via een adviesbureau, maar slechts een klein deel van het geld het schip bereikte.
Op 31 maart 2005 werd door de regering het schip onder beheer van de Lunenberg Marine Museum Society in het Visserijmuseum van de Atlantische Oceaan plaatste, welke het schip verder exploiteerde uit openbare donaties, passagekosten voor vaarten en verkoop van souvenirs uit de museumwinkel.
In mei 2009 kondigde de federale en de provinciale regering steun voor een grootschalige restauratie van de Bluenose II. Deze restauratie werd zo grondig uitgevoerd en niet volgens de tekeningen van deze replica, dat de vraag rees of dit nog wel als hetzelfde schip zou moeten worden beschouwd.
Zelfs de kiel werd opnieuw gemaakt.
Na meer dan 25 maanden van wederopbouw werd Bluenose II op 29 september 2012 opnieuw te water gelaten in de haven van Lunenburg, maar vanwege niet voltooide reparaties werd het schip weer drooggelegd en pas op 6 september 2013 weer in het water teruggebracht. In de zomer van 2016 waren pas alle renovaties van Bluenose II voltooid. Het geheel koste ten minste een bedrag van ruim 19 miljoen dollar.