woensdag 29 november 2017

WALVISRUG-SCHIP OF WHALEBACK-SHIP. WAT IS DAT?

   EEN VAN GROOTSTE VISSEN 

        ALS VOORBEELD IN DE

               SCHEEPSBOUW.



WHALEBACK-SHIP.


Whaleback-ship (walvisrug-schip) is een type schip dat in 1888 ontworpen werd door de Schotse kapitein Alexander McDougall, die een eigen scheepswerf had, de Amerikaanse Steel Barge Co te Duluth (VS).

(Spanten van de romp van het schip.)


Hij ging bij zijn ontwerp uit van de volgende gedachte: zoveel mogelijk ruimte beschikbaar onder het hoofddek voor de lading en zo weinig mogelijk weerstand tegen wind en zee.
Zijn ontwerp had een vlakke bodem; overkoepeld door een gebogen dek en door een sterke ronding van lijf- en kimgangen, ontstond een sigaarvormige romp zonder zeeg.
Deze was aan de voor- en achterzijde afgesloten door een ronde, stompvormige 'snuit' (varkensneus).
Zowel op het voor- als op het achterschip stond een rond, torenvormig dekhuis, die met elkaar waren verbonden door een loopplank. Een aantal topplaten van het bovendek was afneembaar en hierdoor ontstond de toegang tot het laadruim.
Alleen de uiterste voor- en achterkant onder de torens waren met dwarsschotten afgescheiden van de laadruimte; deze ruimten dienden als bergruimte. Op de achterste toren stond een klein dekhuis met accommodatie voor de opvarenden. 

(Josepf L. Colby gebouwd is 1890, gesloopt 1935) 

Bij geladen schip was het ronde dek, vooral bij een woelige zee, vrijwel geheel onder water; de enkele keer dat dit ronde dek zichtbaar was, gaf deze schepen de naam van 'whalebacks of walvisruggen'.

Het eerste schip van dit type was de lichter Nr.101, die in 1888 werd gebouwd op de eigen scheepswerf te Duluth, groot 455 brt.
Een jaar daarna werden twee belangrijke grote lichters gebouwd van 1192 brt.
Na nog enkele lichters gebouwd te hebben, kwam in 1890 de 'Colgate Hoyt' met een eigen voortstuwing door een stoommachine van 725 pk en 1253 brt.
Spoedig bleek dat deze schepen, speciaal bij de vaart op de Grote Meren, een aantal voordelen bezaten, zodat de bouw van meer whalbacks volgde.

(In aanbouw zijnde 'Christopher Columbus' op de West Superior werf.)

De werf werd verplaatst naar West Superior, waar de meeste volgen de schepen werden gebouwd.
Ze werden steeds groter: de grootste was in 1896 gebouwde 'John Ericsson'met 3200 brt.
Behalve als vrachtschip zijn er nog enkele van dit ontwerp gebouwd voor ander transport.

In 1892 liep het passagiersschip 'Christopher Colembus' van 1511 brt, uitgerust met een triple expansiemachine van 3040 pk van stapel.
Het schip was speciaal gebouwd ten behoeve van de wereldtentoonstelling te Chicago en kon 5600 passagiers accommoderen.







Het schip werd een geliefd trekpleister voor rondvaarten 
met een luxe verzorging voor de passagiers.






In 1894 werd een whaleback gebouwd in opdracht van de oliemaatschappij Standard Oil (ESSO) voor het vervoer van petroleum; de 'City of Everett'van 2504 brt.

In 1896 werd het laatste schip gebouwd in de Verenigde Staten, de 'Alexander Holey' vanm 
2721 brt, een lichter.


Slechts een maal is buiten de VS en canada een schip naar dit ontwerp gebouwd, de 'Sagamore' van 2140 brt, voor de Johnston Line, die in 1892 te Sunderland (Engeland) werd gebouwd voor de dienst Liverpool op de Middellandse Zee en Zwarte Zee.
Omdat dit schip moeilijkheden met registratie veroorzaakte, voer het onder Belgische vlag.




    (Op de voorgrond drie lichters met daarachter twee mechanisch voortgestuwde whalebacks.)

Mocht de whaleback zich gedurende korte tijd in een grote populariteit verheugen; er werden in acht jaar niet minder dan 43 van deze schepen gebouwd; even snel taande de belangstelling.
Een nadeel was het ontbreken van laadgerei aan boord., terwijl ook het feit dat bij enige zeegang het verkeer op het dek volledig onmogelijk was, een ongunstige invloed uitoefende.

(s.s.Meteor.)

Het whaleback-schip de s.s. 'Meteor' liep in 1896 van stapel op de scheepswerf bij West Suprior als de s.s. 'Frank Rockefeller'.
Het schip had een oppervlakte van 8.094 m².
In haar loopbaan onderging het schip veel verbouwingen en vervoerde olie, ijzererts, graan, grind en zelfs auto's.
In 1972 kwam er een einde aan haar bestaan en ligt het nu op Barker's Island bij Suprior op het droge als een museumschip.

dinsdag 28 november 2017

ROG (VIS) EN FAMILIE.

         NOG NIET HELEMAAL 

        PLAT ZOALS EEN CENT.


ROG.

Een rog is een vis met een in de verticale richting afgeplat lichaam.
De rog is nauw verwant aan de haaien.
De zeer lange en brede borstvinnen zijn met de zijden van de kop vergroeid.
De rugvinnen staan op de staart; aarsvinnen ontbreken.
De kieuwspleten en de mond liggen aan de onderzijde, het ademwater wordt ingenomen door twee achter de ogen liggende openingen.
Geraamte, huid, buikvinnen en ook de voortplanting komen overeen met die van een haai.
Het voedsel bestaat uit allerlei dieren, vooral vissen en schaaldieren. 
Voor de visserij zijn de roggen vrij belangrijk.

ROGGENEI.

Sommige roggen en haaien leggen eieren, ander baren levende jongen.
De eieren van eileggende soorten ontwikkelen zich in een eikapsel, een soort doosje waarin de embryo gedurende lange tijd zich ontwikkeld.
Veel van deze eikapsels spoelen op onze kusten.
Tot tegenstelling van die van haaien zijn de eikapsels van roggen veel donkerder gekleurd, meestal bijna zwart. Ze hebben steeds stevige rechte of gekromde, niet krullerig opgerolde punten, 'horens', op de hoeken. Eikapsels van de Vleet en de Flapperrog hebben zeer korte hoekpunten.


Voor andere soorten eikapsels geldt dat ze soms zeer lange   horens hebben, soms zijn alleen de horens aan één kant langer.
Het kapsel zonder de horens wordt de 'doos' genoemd. In feite is het een kamertje waarbinnen het embryo zich ontwikkelt tot een jonge rog.

Diverse onderdelen van een roggenei-kapsel.
1. Doos.
2. Horens; a. proximale horens; b. distale horens.
3. Laterale zomen.
4. Uitgang embryo: proximale zijde.
5. Proximaal veld.
6. Fundus (dicht).
7. Distaal veld.

Na 5 tot 9 maanden, als de ontwikkeling is voltooid, ontstaat in het eikapsel een opening aan de zogenaamde proximale zijde, in het proximale veld, dat gelegen is tussen de proximale horens.
Deze horens zijn, afhankelijk van de soort, even lang, iets kleiner, of beduidend langer dan de horens aan de andere kant. 
Eikapsels van sommige soorten hebben verder nog laterale zomen, vliezen aan de uiteinden van het doosje, tussen de horens in.


VLEET.

De vleet is familie van de rajidea, een geslacht met talrijke soorten die in twee groepen worden verdeeld: de eigenlijke rog die een stompe snuit met convexe voorrand heeft, en de vleet met een spitse snuit met enigszins concave voorrand.
Tot de eerste soort behoort Rala clavata, de stekelrog. Deze heeft op de rug drie overlangse rijen doorns. Het mannetje wordt tot 70 cm lang, het wijfje 125 cm. Komt zowel langs de gehele Europese westkust voor tot hoog in het noorden, als in de Middellandse Zee.
De tweede soort is de Raja batis, die een lengte van 1 tot 2,85 meter kan bereiken. Het is de gewoonste vleet en de grootste Europese rog.
De mond zit aan de onderkant van de kop. De bovenkant van deze vleet is grijsbruin met rode en ovale gele vlekken. Van onder is de huid grijs met zwarte stippen. beide zijn gewaardeerde hengelvissen, krachtige tegenstanders daar hij zich aan de grond vastzuigt.

PIJLSTAARTROG.

De pijlstaart rog (Dasyatis pastinaca), heeft een dunne staart waarop een stekel staat die van weerhaakjes is voorzien.
Hij staat niet bekend als als agressief, maar kan zich met deze staart actief verdedigen en zelfs lelijke wonden veroorzaken.
Hij komt voor in de Zwarte Zee tot in het noorden van de Atlantische Oceaan. 's Zomers ook in de Nederlandse kustwateren. 
Deze soort is levend barend en het vlees is niet te eten. De grootste vijand is de haai.


REUZENROG OF DUIVELSROG.

(Manta Reuzenrog)

De reuzenrog (Manta birostris) is de grootste bekende rog en behoort tot de kraakbeenvissen.
Een onder familie is de duivelsrog (Mobulinae).
Beide komen voor in tropische en subtropische wateren; zwemmen vaak aan de oppervlakte en springen soms meters hoog boven het water uit.
Ze brengen maar één levend jong per jaar voort.



(Mobula Duivelsrog.)

Beide vissen kunnen een spanwijdte bereiken van 5 tot 7 meter en een gewicht van 450 tot 3000 kilo.
De lengte is gemiddeld 4,5 meter en kan maximaal 9,1 meter bedragen. Ze doen er 6 tot 8 jaar over eer ze volwassen zijn.
De mond zit aan de onderkant, maar min of meer aan de voorkant.
De reuzenmanta en de duivelsrog voeden zich met plankton, garnalen en kleine visjes.


SIDDERROG.

 De sidderrog (geslacht Torpediniformes) bestaat uit 22 soorten, bezit aan weerszijden een orgaan, opgebouwd uit 500 tot 1000 cellen, dat elektrische schokken kan afgeven; ontladingen  met een spanning van 8 tot wel 220 volt.
Deze stroomschokken gebruikt het dier zowel als verdediging als bij de jacht, waarbij de prooi wordt verdoofd en daarna verslonden. 
De vis komt voor in de Atlantische Oceaan tot in de Noordzee.





ZAAGVIS.

De zaagvis (Pritis-soorten), wordt gewoonlijk ook tot de roggen gerekend, hoewel hij in lichaamsvorm de haaien benadert. Het vrouwtje legt eieren die komen uit binnen het lichaam.
Lengte 2,5 tot 6 meter en gewicht tot 550 kilo.
De snuit van de vis is uitgegroeid tot een lange zaag met een paar tientallen tanden langs de randen.
Door met de zaag te slaan in een school vissen verwondt hij er enkele en verslind deze.
De vis komt voor in de zeegebieden, maar ook brakke en zoete wateren van het continentaal plat in de Atlantische Oceaan van Portugal tot het zuiden van Angola. Er is geen gerichte vangst op deze vis maar wordt meestal als bijvangst gezien door de beroepsvisserij. Daar deze vis zich maar heel langzaam voortplant staat ze als ernstig bedreigd op de internationale rode lijst.

 

donderdag 23 november 2017

ZUIDERZEE; DE BOSSU ZEESLAG 1573.

          

  TOEN HET  IJSSELMEER 

           NOG ZEE WAS.





HAARLEMMERMEER.

Midden juli 1573 verslaan de Spanjaarden de geuzenvloot op het Haarlemmermeer, waarna Haarlem niet bevoorraad kan worden en moet capituleren. Maar het tij keert ten gunste van de opstandelingen tegen het Spaanse gezag.
De Spaanse troepen druipen af na een mislukt beleg van Alkmaar nadat de watergeuzen de polders onder water hebben laten lopen.
Bij Alkmaar begon de "Victorie". De watergeuzen blokkeren nu de Rijn, de Schelde, het IJ bij Amsterdam en de Zuiderzee.
Hierdoor dreigt de hertog van Alva financieel in de problemen te komen. Hij besluit tot een tegenaanval. Op 14 september 1573 beschieten Spaanse schepen schansen van de watergeuzen in Noord-Holland. Alva wil de vijand op de Zuiderzee verjagen, maar door het slechte weer moet hij zijn plan enkele weken uitstellen. De geuzen krijgen zo de kans hun verdedigingswerken, zoals bij Schellingwoude, te herstellen.

SLAG OP DE ZUIDERZEE.



(Hertog van Alva.)

Op 1 oktober lukt het de Spanjaarden (dit zijn voornamelijk Amsterdammers)  in opdracht van Alva onder leiding van Bossu, Amsterdam te verlaten en via openingen tussen de zinkschepen het IJ.  De zinkschepen hadden niet de gehele doorgang verspert.
De schepen van de watergeuzen, onder leiding van Cornelis Dirkszoon, de burgemeester van Monnickendam patrouilleren  bij Pampus en zeilen naar Marken om Bossu naar open water te lokken.
Bossu weet met zijn 18 schepen en een groot aantal transportschepen de schans bij Schellingwoude te bereiken en te bezetten.
Hierop keert hij terug naar Amsterdam.


Na zijn besprekingen in Amsterdam met de hertog van Alva vaart Bossu op  5 oktober wederom uit, nu met het doel  om zich te verenigen met een in Friesland uitgerust eskader en vervolgens de Zuiderzee van opstandelingen te zuiveren.
Bossu komst in aanraking met de Noord-Hollandse vloot onder bevel van Cornelis Dirkszoon bij het eiland Marken.
De Noord-Hollandse vloot had er voor gekozen om Bossu te treffen in open water en daarom bij de aanval op Schellingwoude niet had ingegrepen. Voor het eerst schieten beide vloten op elkaar.
De eerste gevechtsdag verliep voor Bossu betrekkelijk gunstig: één van zijn schepen werd veroverd, maar later weer hernomen.
De volgende vijf dagen wordt er nauwelijks gevochten: doordat Bossu de loef had, konden de Noord-Hollandse schepen de zijne niet naderen om te enteren, terwijl hij wel gebruik kon maken van zij artilleristisch overwicht.
Aan beide zijde vallen veel slachtoffers. De strijd is onbeslist.



De volgende dagen is de wind ongunstig om te enteren. Toen de schepen op zondag 11 oktober Hoorn voorbij waren gezeild, draaide de wind voor de geuzen in een gunstige richting, waarvan Cornelis Dirkszoon gebruik van maakte om met zijn vlaggenschip dat van Bossu, de 'Inquisitie' te enteren, welk voorbeeld door twee andere schepen werd gevolgd.
De 'Inquisitie' loopt enige tijd later vast op een zandplaat bij de Nek van Wijdenes. De watergeuzen krijgen tijdens de gevechten de overhand doordat zij vanuit nabij gelegen stad Hoorn nieuwe manschappen en munitie krijgen aangeleverd. Na hardnekkige strijd gaf Bossu zich in de namiddag van 12 oktober over op conditie van lijfsbehoud voor hem en de zijnen. Cornelis Dirkszoon raakt bij dit gevecht gewond en schipper Jan Floor neemt het bevel van hem over.

Een zekere Jan haring doet tijdens de zeeslag van zich spreken door in het wand van het vlaggenschip van Bossu, de 'Inquisitie' te klauteren, de admiraalsvlag los te snijden en de prinsenvlag te hijsen. Tijdens het naar beneden klimmen, raakt een kogel hem in de borst en dood valt hij in zee.



Zijn vrienden halen zijn lichaam uit het water en dragen hem nadat de gevechten zijn beëindigd, in een open kist naar het stadhuis, waar velen hem de laatste eer bewijzen. De admiraalsvlag wordt in de toenmalige Grote Kerk opgehangen.

Het strijken van de admiraalsvlag betekende het einde van de zeeslag. Van de overige schepen van de vloot van Bossu, die zich in het algemeen zwak verweerden, werd een vijf- of zestal genomen, de overige, waaronder de schepen van Bossu's onderbevelhebbers Van Boschuysen en Jan Simonszoon Rol, vluchten terug naar Amsterdam. 
Door dit gevecht verwierven de aanhangers van de Prins van Oranje de onbetwiste heerschappij op de Zuiderzee; de blokkade van Amsterdam bleef gehandhaafd tot 1578, wat belangrijke economische gevolgen met zich meebracht.

(Cornelis Dirkszoon.)

De gevangen genomen zeelieden van de Spaanse vloot werden geruild tegen de mannen die de Spanjaarden na de slag om Haarlem hadden vast gezet. Na de verloren slag op de Zuiderzee probeerden Spaanse soldaten vanuit Amsterdam het Waterland en de Zaanstreek te veroveren met de bedoeling om door te stoten naar West-Friesland. Veel burgers komen hiebij om het leven en slaan op de vlucht.
Maximiliaan de Hennin, heer van Bossu, stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht wordt gevangengezet in het Weeshuis aan de Korte Achterstraat in Hoorn.
De oranje gezinde geuzen veroveren steeds meer gebieden in Noord-Holland.
Na de Pacificatie van Gent in 1576 loopt Bossu over naar de geuzen.



Cornelis Dirkszoon wordt in 1572 burgemeester van Monnickendam en tevens admiraal van de geuzen in Noord-Holland.

HET SCHILDERIJ.


De raad van de zeven belangrijkste steden van West-Friesland, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Medemblik, Edam, Monnikendam en Purmerent, geven in 1662 opdracht een groot schilderij van de slag op de Zuiderzee te maken. Jan Theuniszoon uit Alkmaar krijgt de opdracht. Drie jaar later is het klaar. Kosten 800 gulden voor het schilderij en 575 voor de fraaie houten lijst.
Het hangt heden nog steeds in het Statenlogement van Hoorn.

Links van de 'Inquisitie'ligt het fregat van kapitein Pieter Back uit Hoorn en rechts het schip van kapitein Jan Trynties uit Enkhuizen. Het schip met de oranje vlag dat achter de 'Inquistie' naar rechts vaart is vermoedelijk van kapitein Boer uit Schellingwoude. Vanuit dit kleine schip probeert men tevergeefs de 'Inquisitie' te veroveren. Het lukt niet het grote schip te enteren. Op de achtergrond links overvaart het schip met de gebalde zeilen een galei uit Amsterdam.



De stad Hoorn schenkt in 1619 het zogeheten Bossuraam dat de Slag op de Zuiderzee uitbeeldt aan de Oosterkerk van Hoorn. OP de afbeelding enteren de watergeuzen het schip van Bossu.

(De afbeeldingen in de twee afbeeldingcollage's zijn van de gevelfriesen van de drie 'Bossuhuizen' aan de Slapershaven te Hoorn.)


woensdag 22 november 2017

TWEEKLEPPIGE SCHELPDIEREN.

      

             OP IEDER 'POTJE' 

         PAST EEN DEKSELTJE.


SCHELPDIEREN.

Tweekleppige schelpdieren zijn schelpdieren waarvan de schelp uit twee helften bestaat, die alleen aan de rugzijde door middel van een slot zijn verbonden.
Dit slot bestaat uit een veerkrachtige stof die de beide schelphelften uiteendrukt; het sluiten geschiedt door twee sluitspieren die de twee helften verbinden, soms door één sluitspier.
In rust staat de schelp open en als de schelp ook na krachtige aanraking niet sluit, is het dier dood.


HET LICHAAM.

De zachte delen worden aan beide zijden omsloten door twee mantellobben, deze scheiden ook het materiaal af dat de schelp maakt.
Hoewel sommige mantelschelpen en stekeloesters een soort lichtgevoelige 'ogen' rond de randen van de mantel hebben, hebben tweekleppigen geen kop of radula.
De hebben wel spijsverteringsorganen, een hart en een omloopsysteem.

Binnen de mantelholte liggen de kieuwen, die dienen als voedselfilters voor zwevende micro-organismen en plankton. Ze trekken de deeltjes naar binnen op de ademhalingsstroom door met de haarachtige cilia in de holte te slaan.
Aan het posterieure deel van de mantel bevinden zich twee buizen, sipho's genoemd, een voor het naar binnen zuigen, de ander voor het uitblazen van water. Deze sipho's kunnen voor het sluiten van de schelp worden binnengetrokken. Voedsel komt eerst via de inzuigende sipho naar binnen, wordt gefilterd door de kieuwen en komt uiteindelijk bij de mond. In het algemeen geldt dat hoe langer de sipho is , hoe diep[er de soort in het substraat leeft, vaak tweemaal de lengte van de schelp zelf.
De kieuwen hebben weinig te maken met de ademhaling, het dier krijgt zuurstof binnen de mantel. Afvalmateriaal  wordt geloosd via de uitblazende sipho.

 Sterke spieren (adductoren) worden gebruikt om de kleppen te sluiten, veel soorten hebben er twee. Aan de binnenzijde zijn de indrukken van de spieren te zien; deze zijn vaak van onschatbare waarde voor het determineren van de soort.
Het soepele ligament dat vlak bij de umbo te vinden is, heeft de tegenovergestelde functie van de spieren: het heeft de neiging de schelpen uit elkaar te duwen. Door beide krachten kan het dier de schelp bewust openen en sluiten.
De voet kan worden gebruikt om te graven, te kruipen of om de schelp aan het substraat of rotsen te hechten met behulp van byssusvezels. Bij vrijzwemmende en vastzittende soorten is de grote van de voet sterk gereduceerd.

Vrijwel alle soorten zijn eetbaar en daar zij  in de getijzone gemakkelijk te bemachtigen zijn, hebben vele van oudsher een belangrijke voedselbron gevormd voor de mens. Ook veel dieren, waaronder talrijke vissen, voeden zich met deze schelpdieren. het aantal soorten is zeer groot; verreweg de meeste schelpen van onze stranden zijn van deze diergroep afkomstig.
Enkele soorten zijn voor de mens van directe betekenis.


MOSSELEN.

(Mosselbank bij eb.)

Mosselen (Mytilus edulis) leven in de gehele noordelijke Atlantische Oceaan aan de kusten en in de binnenzeeën, tot in het brakke water. In de Middellandse Zee komt een zeer na verwante soort voor.
Zij hechten zich vast aan alle mogelijke voorwerpen, als beschoeiingen, boeien, scheepswanden en ook in leidingen voor zeewater. Ook vormen zij een aaneengesloten laag op de bodem; zo ontstaan mosselbanken.
Zij kunnen lange tijd buiten water en zijn daardoor in staat ook boven de laagwater lijn te leven.
Het vast hechten geschiedt doordat de voet draden (bysssus) afscheidt die op vaste voorwerpen worden vastgehecht. het dier ligt daarmee vast verankerd en kan zo krachtige golfslag weerstaan.


(Mossel met uitgestoken voet.)

De aan weer en wind blootgestelde exemplaren hebben een veel veerkrachtiger schaal dan die in diep water.
Door middel van de voet, die uitgestoken, dan vastgezet en weer ingetrokken kan worden, kan de mossel zich verplaatsen. Het voortplantingsvermogen is enorm: in voorjaar en voorzomer worden zeer grote aantallen eieren gelegd, maar nog vrijwel het gehele jaar door blijven wijfjes met eieren voorkomen. De larven leven, zoals vrijwel alle soorten van deze dierengroep, in het plankton. Het vlees van de mossel is zeer smakelijk en daarom worden grote hoeveelheden gevangen en vooral geteeld.


KOKHAAN.

Kokhaan of kokkel (Cardium edule) is een zware ovale schelp met krachtige ribben, een grote voet en korte siphonen.
Deze schelp leeft ingegraven in de bodem van de zeeën van West-Europa, vaak in grote hoeveelheden in binnenzeeën, bijvoorbeeld in de Waddenzee. Dringt door tot in brak water em kwam vroeger in de toenmalige Zuiderzee in grote hoeveelheden voor, maar werd een dwergvorm.
Het vlees is zeer smakelijk. De kokhaan kan echter niet lang buiten water; daarom wordt hij gekookt en gezouten aan de markt gebracht. De schelp bevat veel kalk en wordt gebruikt voor kalkbranden en kippengrit.


STRANDGAPER.

De strandgaper (Mya arenaria) is een grote geelwitte schelp met donkere strepen die achter een gappende opening heeft, waardoor de zeer lange sipho naar buiten komt.
Leeft ingegraven in de bodem van de Noord-Atlantische zeeën, vooral in binnenzeeën langs de kusten, onder de de Amerikaanse oostkust. Vormt daar een geliefd voedsel onder de naam clam, waaronder echter ook nog een aantal andere soorten gerekend wordt.



OESTERS.

Oesters kent soorten van de geslachten Ostrea en Crassostrea. Ze komen in gematigde en warme streken van de gehele wereld voor, voornamelijk langs de kusten en in binnenzeeën.
Zij hebben slechts één sluitspier; de schelphelften zijn ongelijk: de ene is napvormig, de andere ligt er als een deksel op.
Met de enen schelp hecht de oester zich in zijn jeugd vast op een hard voorwerp. Hij kan hier door verdere kalkafscheiding zijn gehele leven op vastgehecht blijven. Een voet is niet niet ontwikkeld.
De echte oesters kunnen afwisselend als mannetje en wijfje fungeren; de larven brengen hun eerste dagen in de schelpholte door, daarna ontwikkelen zij zich verder in het plankton.
De naverwante Portugese oester en die van de Amerikaanse oostkust zijn van gescheiden geslacht.
De oester behoort van oudsher tot de meest gewaardeerde delicatessen. Er is daarom veel op gevist en de meeste oesterbanken langs de Europese kusten zijn thans verdwenen. De nieuwe worden kunstmatig aangelegd. In de voortplanting van de oester is een zwakke schakel, doordat de larve bij de beëindiging van haar platonisch leven een schoon en hard voorwerp nodig heeft om zich op vast te hechten. Zulke voorwerpen zijn schaars in zee, daar zij begroeid raken met allerlei organismen.
Door de oesterteelt worden thans grote hoeveelheden oesters geleverd.

KAMSCHELPEN.

Kamschelpen (Pecten) vertonen overeenkomst met de oester doordat zij maar één sluitspier hebben en de schelphelften ongelijk verdeeld zijn: de ene is gewelfd, de andere het deksel, soms bijna plat; bij sommige soorten is het verschil tussen beide helften slechts gering.
De kamschelpen kunnen zich vrij snel zwemmend voortbewegen met de buikzijde naar voren, door plotseling de schelp te sluiten; het water in de schelp wordt dan met kracht door een paar openingen onder de slotlijn uitgestoten.
Aan de rand van de mantel bevinden zich tentakels en eenvoudig gebouwde ogen. Soorten van het geslacht Pecten zijn fraai oranje en geel gekleurd. De schelp kan tot 15 cm in diameter zijn en wordt veel gebruikt voor het opdienen van kleine snacks. Het vlees van de kamschelp geldt als een delicatesse.


PARELMOSSEL.

De parelmossel is van het geslacht Pteria of Pinnctada, levert parels en parelmoer.
Deze mossel komt veel voor in de Indische Oceaan; Perzische Golf, Rode Zee en bij Sri Lanka.



VENSTERMOSSELEN.

De venstermosselen, soorten van het geslacht Placuna, hebben schelpen die gedempt licht doorlaten.
Ze bewonen ondiep warm water.
Zij worden tot platen van 6 tot 8 cm gesneden en in Zuidoost-Azië gebruikt als vensterglas.
In de Filipijnen worden ze gekweekt voor de schelpennijverheidsindustrie.





MES- OF ZWAARDSCEDE.

 Messcheden (Solenidae) en zxwaardscheden (Cultellidae) tellen wel 100 soorten.
De meesten komen voor in het Atlantische Oceaan gebied en de Middellandse Zee. Verder nog in kleinere en rondere vorm rond de Filipijnen en in de Indische Oceaan.
Het vlees is eetbaar.





REUZENSCHELP OF DOOPVONTSCHELP.


Deze reuzenschelp (Tridacna gigas) is een langzaam groeiend monster, dat vaak een lengte bereikt van 1,2 meter en meer dan 230 kilo kan wegen.
De naam 'doopvontschelp' komt door het feit, dat deze schelp vroeger als een doopvont werd gebruikt in de kerken, vooral in de Filipijnen.
De schelp leeft in warme, tropische Indo-Pacifische wateren, het meest algemeen in de Filipijnen, waar de schelp sedentair leeft, ingegraven tussen de rotsen en koralen met het slot naar beneden.
De wijde opening is naar het zonlicht gericht dat de groei van algen, waarvan de schelp leeft, bevordert. De schelp is een belangrijke voedselbron en wordt buiten als doopvont gebruikt als kinder- badje en ornament.
De randen van de schelp zijn zeer scherp, dus voorzichtigheid is geboden bij het hanteren van deze enorme schelpen. Het verhaal gaat dat zij duikers ledematen hebben afgeklemd.
Deze soort kan ook parels maken, die echter niet erg waardevol zijn. De schelp is momenteel beschermd.


zondag 19 november 2017

TRAFALGAR ZEESLAG.


TRAFALGAR.

Trafalgar is een kaap aan de zuidwestkust van Spanje aan het einde van de Straat van Gibraltar, waar op 21 oktober 1805 een zware zeeslag plaats vond tussen de Engelse en een Frans-Spaanse vloot.


WAT VOORAF GING.

Nadat in december 1804 Spanje zich aan de zijde van Frankrijk had geschaard in de oorlog tegen Engeland, werd de Franse admiraal De Villeneuve door napoleon naar West-Indië gestuurd om daar zoveel mogelijk schade aan te richten aan de Engelse bezittingen.
Admiraal Nelson kreeg ven de Engelse regering opdracht De Villeneuve te achtervolgen. Het geheel is echter op niets uitgelopen en bij zijn terugkeer probeerde de Franse vlootvoogd tevergeefs zich te verenigen met het eskader in Rochefort. Hij trok zich terug in de Cadiz, waar de Franse vloot opdracht van napoleon kreeg zich naar de Middellandse Zee terug te trekken nadat De Villeneuve van zijn commando was ontheven.
Op 25 september 1805 aanvaarde admiraal Nelson het bevel  over de Britse vlootblokkade bij Cadiz.
Teneinde de Fransen naar buiten te lokken, paste hij de blokkade op afstand toe.
De Villeneuve besloot niet op zij aflosser te wachten en op 19 oktober 1805 koos hij zee met zijn vloot. Twee dagen later kregen de Britse en de Franse vloot elkaar nabij Kaap Trafalgar in zicht.


DE HOOFDROLSPELERS.


Aan Britse zijde; bevelvoerder admiraal Horatio Nelson (links) en admiraal C.Collingwood (rechts).

Britse vlootsterkte; 27 linieschepen.






   
                                                                                 






Aan de Frans-Spaanse zijde;
Admiraal Pierre de Villeneuve voor de Fransen (links) en admiraal Don Federico Carlos Gravine (rechts) voor de Spanjaarden.     

Franse vlootsterkte; 18 linieschepen.
Spaanse vlootsterkte 15 linieschepen.





DE ZEESLAG.

Bij het inzicht komen van de twee vloten stond er een westen wind en de Franse vlootvoogd, Villeneuve, gaf opdracht in kielinie te formeren, waarbij Gravina de voorhoede vormde.
Toen Villeneuve bemerkte dat hij er niet in zou slagen naar de Middellandse Zee door te breken, gaf hij bevel te halzen, om zich eventueel in Cadiz te kunnen terugtrekken.
Nelson hield intussen op een oostelijke koers in twee linies op Villeneuve aan.
Vlak voordat de strijd zou ontbranden liet hij het beroemde sein 'England expets that every man will do his duty' geven.


Het was de bedoeling dat Nelson's tweede man admiraal C.Collingwood, met 15 schepen de achterhoede van zijn tegenstander zou aanvallen en vernietigen, terwijl hijzelf de middentocht en de voorhoede zou aantasten.

Het was een gevaarlijke manoeuvre, die bekend staat als 'Crossing the T' of enfileren. Dit is een zeer belangrijke manoeuvre in de zeetactiek toen het artilleriegevecht nog starre linies vereiste; door snelheidsoverschot kon deze positie worden nagestreefd.


Collingwood was de eerste die de vijandelijke linie doorbrak. 
Nelson voerde op het laatste moment een koerswijziging uit, waardoor De Villeneuve verhinderd werd Gravina te hulp te komen.
De voorhoede werd de mogelijkheid ontnomen tijdig te wenden om de Franse vlootvoogd terzijde te staan.


      (De 'Royal Sovereign' kruist de boeg van de 'Fuguex' en de achtersteven van de 'Santa Anna'.)

Na een strijd van drie uur hadden 18 schepen van de gecombineerde Frans-Spaanse vloot de strijd opgeven en was De Villeneuve gevangen genomen. Admiraal Nnelson vond de dood tengevolge van een verwonding door een musket kogel hetgeen voor de Britten een zware slag was.
Het resultaat van deze zeeslag was:
Aan Britse zijde vielen 449 doden en 1242 gewonden.
Aan Franse zijde waren er 17 schepen veroverd en een vernietigd. Vielen er 3650 doden en werden 7000 zeelieden gevangen genomen.
Aan Spaanse zijde vielen 2000 doden.

De zeeslag bij Trafalgar heeft invloed gehad op het verloop van de Napoleontische oorlogen. Bovendien kreeg Engeland de suprematie op alle zeeën. Deze zeeslag was de laatste grote zeeslag tussen zeilschepen van naties in volle zee.

ENFILEREN.

Het enfileren is een ander vaartuig in de lengterichting met geschut bestrijken. Vanaf de tijd dat het kanon voor schepen het voornaamste strijdmiddel werd, was het aantal stukken, opgesteld in de zijden, belangrijk groter dan de enkele voor en naar achter vurende kanonnen.
Een positie waarbij men de zijde van het eigen vaartuig kon keren naar boeg of spiegel van de tegenstander, was daarom tactisch voordelig, niet alleen door de verhouding in vuurkracht maar ook door de grotere dieptewerking van in de lengterichting van een schip binnendringende projectielen.
Onder meer het streven van schepen in verband elkaars zwakke voor- en achterschip te dekken, leidde tot het formeren van een kiellinie. Men noemt dit 'Crossing the T'.